| |
| |
| |
Den Vermakelyken Avanturier.
Eerste deel.
Vierde boek.
HEt is niet te te geloven, hoe seer my d'afwesentheid van Isabella ondertussen ter herten ging, gedurende dewelke ik my vermaakte met haar huis, schoon sy daar selver niet in was, te aanschouwen, en haar kamer-vensters met de zelfde eerbiedigheid te groeten, als of sy het selver in persoon geweest was. So ras sy wedergekeert, was, quam my Lenoor sulx boodschappen, als ook, dat haar Juffer dien avond verlof van haar Moeder gekregen had, om in de Comedie, die dien avond voor de laatstemaal sou gespeeld werden, met een van haar Speel-genooten, die niet ver van haar huis woonde, te gaan. My derhalven radende, indien ik lust had om haar te spreken, van daar ook te verschynen, daar ik ligtelyk toekomen sou, dewyl sy haar Moeders knegt, eenige uuren voor uit naar de Comedie senden wilde, om twee plaatsen voor haar, en haar vriendin te bewaren, en dat ik die van Belindor bevelen most, myn plaats nevens die van haar Juffer te nemen, waar door ik als dan ligtelyk middel vinden soú om met haar in reden te komen,
| |
| |
en bekent te worden. Dese raad, dagt my so hei saam voor myn liefde, dat ik Leonoor, die ik nu nie anders, als een Orakel, ofte een God spraak aansag, duisendmaal daar voor bedankte. Ik bleef ook geensins in gebreken den knegt van Belindor, wanneer ik het oordeelde tyd te zyn, naar de Comedie te senden, met bevel van myn plaats, nevens die van Isabella te nemen. Ondertusschen had ik my rykelyk van Chinaas-appelen, Makronnen, Muscus-erreten, en gesuikerde Amandelen versien, om die aan myn Schoone, en haar Cammeraatje te geven. Wanneer ik in de Comedie gekomen was, vond ik de knegt van Belindor nevens die van Isabella sitten, het welk my niet weinig vergenoegde. Hy was nauwelyx opgestaan, om my de plaats, die hy voor my bewaart had, in te ruimen, of ik sag myn Ziel-voogdes met haar Speelgenood ook in de Comedie komen, die sig nevens my setten quam. Ik laat een vernuftigen ziel oordeelen, of ik niet de grootste sot van de wereld sou geweest zyn, indien ik dese myn gelukkige staat tegens die van den Turksen Keiser had willen verwisselen, en of ik, na so een lang geleden smert, niet oorsaak had, broek en wambuis van vreugd te bevuilen. So veel is'er van, dat ik haar de diepste groetenis maakte, die oit op d'Academie van Rochefort tot Parys gedaan is, en so onbeweegelyk bleef staan, wanneer sy al geseten was, dat sy my gewisselyk voor een houte beeld sou genomen hebben, indien sy my, wanneer sy eerst gekomen was, niet had sien opstaan. Ik wist in lang niet, wat ik haar seggen sou; maar na ik eindelyk al myn vierentwintig sinnen wederom by malkander geroepen had, gaf ik haar eindelyk met een bevende, en ontroerde stem als een misdadiger, die men naar het gerigt voerd, te kennen, dat ik noit gelooft had, dat den Hemel my so gunstig sou geweest
| |
| |
zyn, van de schoonste van al syn Engelen aen myn zyde te voegen, en dat ik d'ondankbaarste van alle menschen zyn sou, indien ik dese weldaad niet erkende, en my nu langer, als ik te vooren gedaan had, ongelukkig en rampsalig noemde. Indien gy uw' geluksaligheid in een zo geringe saak steld, antwoorde sy, kan men u ligtelyk vergenoegen; maar hoe gesont uw'oordeel ook zyn mag, vervolgde sy, vrees ik nogtans, dat gy door het stellen van uw geluksaligheid in een zo gering en onwaardig voorwerp, u zelven zeer verongelykt en te kort doet.
Ik wilde haar hier op antwoorden, wanneer het Tooneel geopent, en daar door tot stilzwygen genodigd wierd. Gedurende het eerste bedryf, was Isabella en haar Vriendin zo aandagtig, dat zy byna niet een oog van de Speelders hadden, en so ras het zelve ge-eindigt was, kreeg ik myn Suiker-kraam voor den dag, daar ik haar beider schoot, so overvloedig mede vulde, dat men die met regt voor banket-winkels zou aangesien hebben. Gedurende dese stilstand van de Speelders, had ik gelegentheid, om haar van myn liefde te onderhouden, hoewel ik het selve (zo onsachelyk was myn liefde) niet sonder beven doen kost, en verhaalde haar wat ik zedert, ik haar d'eerstemaal gesien, geleden en uitgestaan had, daar zy niet weinig over geraakt scheen. Sy beklaagde sig zeer over de strengigheid van haar Moeder, die haar niet alleen niet toestaan wilde, dat zy van iemand besogt wierd, maar dat zy haar ook byna niet uit haar gesigt liet gaan, dewyl zy haar in 't kort in een Klooster meende te brengen, daar zy nogtans zo veel lust niet toe had, als haar Moeder sig wel inbeelde. Ik betoonde groot medelyden over de strengigheid te hebben, daar haar Moeder haar mede handelde, en die ik in myn zelven wel duisendmaal, als een ont- | |
| |
roerster van myn vreugde, vervloekte.
Ondertusschen wierd het Tooneel wederom geopent, waar door my het middel benomen wierd, om haar verder van myn liefde t'onderhouden, Het spel dat dien avond gespeelt wierd, was het Treurblyeindent-spel van Cid, door den beroemden en sinryken Poëet Corneille gemaakt, het welk Isabella, en vooral haar Speelgenood so wel behaagde, dat de laatste, die het Frans seer volmaakt verstond, my vroeg, of dese Comedie niet gedrukt sou te bekomen zyn, zeggende dat zy die gaarn kopen wilde. Myn geluk wilde, dat ik juist alle de werken van desen Autheur van
Antwerpen
, en alle in France banden gebonden, met my gebragt had. Derhalven antwoorde ik haar, dat ik niet alleen dese, maar ook alle de Comedien van dezen Poëet tot haar dienst had, en dat ik geensins nalaten zou, haar dezelve des anderen daags, door myn knegt aan haar wooning te zenden, indien zy de goedheid geliefde te hebben, van die aan te nemen. Zy antwoorde my, dat zy deze goedheid niet alleen van my niet verdiendt had, maar ook niet begeerde, dewyl haar dezelve in zo een zware schuld zetten mogt, dat zy noit middel vinden sou, om sig daar van tegens my t'ontslaan; maar dat indien ik de goedheid geliefde te hebben van haar deselve voor een tyd lang te leenen, ik haar die niet zenden, maar zelver, indiense niet te zwaar waren, brengen wilde, op dat zy my zelver daar over bedanken kost. Hier op zei zy my haar naam, die Dorothea was, en dat zy maar twee huizen van Isabella woonde. Ik antwoorde haar, dat dewyl haar goedheid zo groot was, van my zelver met haar dienst te eeren, ik niet nalaten sou, niet so seer om een onnodige dank, daar zy van geliefde te spreken, te komen halen, als wel, om haar van myn onderdanige
| |
| |
dienst te versekeren, haar te komen opwagten, en zelver die eer te nemen, daar ik te vooren myn knegt mede zou vergelukzaligt hebben. Ik was niet weinig verheugt deze gelegentheid, om met Isabella somtyds te konnen spreken, gevonden te hebben, alzo Leonora my te vooren al gesegt had, dat haar moeder haar noit alleen liet, als wanneer zy deze haar buur Juffer ging besoeken.
Wanneer de Comedie en het na-spel ten laatste geeindigt waren, bood ik Isabella myn dienst aan, om naar huis te geleiden, het welk zy zeer beleefdelyk af sloeg, zeggende, dat zy my met deze moeite niet bezwaren mogt, en dat zy een knegt by sig had, behalven, dat zy zulx om haar Moeder niet lyden dorst: maar Dorothea begunstigde my hier in van haar voorspraak, zeggende, dat haar Moeder sulx niet gewaar worden sou, indien ik haar alleen tot aan haar deur geleide, en daar de goedheid had, sonder my hier door beledigt te vinden, van myn afscheid te nemen, het welk ik met de grootste vreugde des wereld beloofde. Het is niet te geloven wat hertklopping ik gevoelde, wanneer ik my tusschen hen beide in gesteld had, en gevoelde, dat Isabella, die ik by der hand leide, de myne vriendelyk drukte, en het had weinig gescheelt, of ik had van vreugde overluid als een sot, beginnen te lachen, indien ik my niet een weinig voor haar ontsien had. Ik wenste ondertussen wel duisendmaal, dat sig so een verschrikkelyke reus had mogen vertonen, als Monstruofuron of Balan, die haar van my met gewelt had willen ontvoeren, of een grousaam en wreet Monster-dier, dat haar had willen verslinden, op dat ik gelegentheid gehad had, haar myn dapperheid te betonen; want nu dagt my, dat het verslaan van twintig dappere Ridders, en het ombrengen van de
| |
| |
verschrikkelykste gedrogten, en het innemen van betoverde kastelen, maar beuselingen waren, die niet eens verdienden, dat ik myn degen ontbloote.
Wanneer wy eindelyk voor haar huis gekomen waren, en ik myn afscheid van haar en Dorothea, die zy dien avond te gast gebeden had, nemen wilde, bad zy my duisendmaal om vergeving, dat zy my niet nodigde in haar huis te komen, het welk zy alleenlyk om haar Moeder liet, met belofte, dat zy des anderen daags ook by Dorothea komen wilde, wanneer ik haar de boeken brengen zou. Met dese troostelyke beloste scheide ik, de vergenoegste man des werelds van haar, en verhaalde het Belindor, waneer ik t'huis gekomen was, daar hy sig niet weinig over verheugde. Dien gantsche nagt kost ik met een oog van ongedult toedoen, dat de dag zo lang uitbleef, die daarom evenwel niet een minuit eerder, als na haar gewoonheid, quam. Wanneer de tyd eindelyk naderde, op dewelke ik Dorothea toegesegt had te komen, begaf ik my met de knegt van Belindor, die de boeken droeg (also deselve te groot en te zwaar waren, om by my te steken) naar haar huis, en overreikte haar deselve, met versekering, dat indien zy de Poesy beminde, zy geen kleine voldoening daar in vinden sou. Sy bedank te my over myn goedigheyd, en beloofde my deselve, na zy die gelezen had, wederom zo goed in handen te stellen, als zy die van my ontfangen had; maar ik antwoorde haar, dat ik de boeken al te veel te kort doen sou, indien ikse uit zo een gelukkige besitting, en uit zo schoone handen wederom in de myne bragt, haar versekerende, dat zy my geen grooter gunst sou bewysen konnen, als aan dit onwaardig geschenk haar Dienaar te gedenken. Sy wilde my antwoorden, wanneer Isabella aan de deur klopte, die zo ras niet in de kamer gekomen was, of ik
| |
| |
ging haar aan de deur ontfangen, sonder nogtans, so weinig, als den avond te voor, het hart te hebben, van haar een kus aan te bieden (so bloode en onnozel was ik nog in het handwerk) het welk zy merkende, en medelyden over myn eenvoudigheyd hebbende, naderde zelf met haar gesigt, zo na aan het myne, dat ik de domste dief van de wereld sou geweest zyn, indien ik haar begeerte niet gemerkt, en haar niet een kus, hoewel niet zonder groote ontsteltheid, gegeven had. Wanneer ik myn mond alzo aan de hare geënterd zag, kost ik my niet onthouden, haar door een sonderlyke en nadrukkelyke aard van kussen, te kennen te geven, dat ik nog na meerder genade dorste, waar door zy sig niet onthouden kost schaam-rood te worden. Na ik haar voor de eer, die zy my den vorigen avond had gelieven aan te doen, bedankt had, bragten wy die gantsche namiddag in allerlei vermakelyke redenen door, uit dewelke ik genoegsaam bespeuren kost, dat zy my niet t'enemaal ongenegen was. Wanneer het eindelyk avond begost te worden, en dat zy niet langer om haar Moeder dorst uit blyven, nam zy haar afscheid van Dorothea en my, na zy my heimelyk te kennen gegeven had, dat ik my veinsen zou, Dorothea te beminnen, en haar derhalven dik maals bezoeken zou, op dat wy hier door gelegentheid hebben zouden, van dikmaals met malkander te spreken. Ik bedankte haar duisendmaal voor haar goede raad, en na ik haar wederom, en met meerder stoutheid, als te vooren, gekust had, vertrok zy, met belofte, van des anderen daags wederom daar te komen. Na zy weggegaan was, bleef ik nog wel een groot uur by Dorothea, en onderhield haar met discoursen, die haar voor gewis deden geloven, dat ik my zo dodelyk, als een oorwurm op haar verliefd
| |
| |
had, daar sig de goede sloof nogtans zeer in bedroog Des anderen daags, bleef ik wederom geensins in gebreken, my in het huis van Dorothea te laten vinden, alwaar Isabella ook wel haast verscheen, en my met geen minder liefdens-tekenen, als den dag te vooren ontfing, en begost my, na wy alzo eenige dagen na malkander, te zamen gekomen waren, zo opentlyk van liefde te spreken, als ik haar deed'.
Eens op een avond, dat ik van Isabella, en uit het huis van Dorothea quam, vernam ik t'huis gekomen zynde van de knegt van Belindor, dat zyn Heer by die twee jonge Brusselsche Edellieden, daar ik hier vooren van gemeld heb, te gast was, en dat die hun knegt ook verscheide malen na my gesonden hadden, met bevel, dat zo ras ik t'huis zou gekomen zyn, by hen komen zou. Hoe gaarn ik ook t'huis zou gebleven zyn, om dies te beter de hertsterkende woorden, die my Isabella dien dag gegeven had te bedenken, besloot ik nogtans by hen te gaan, uit vrese van Belindor te verstoren, indien ik sulx weigerde. Ik had her geluk van nog voor de maaltyd te komen, na de welke wy (studentikoos) de glasen lustig lieten omgaan, daar ons de beide Edellieden met een goed exempel in voor gingen, zoo dat Belindor, die geen liefhebber van het bekeren was, en den drank ook niet wel verdragen kost, wel haast de hoogte kreeg, en gestadig weggaan wilde, het welk d'Edellieden niet eerder wilden toelaten, voor dat de klok ons versekerde, dat het middernagt was. Sy wilden ons, hoe zeer wy daar ook tegen waren, met geweld t'huis brengen, met voorwending, dat zy behalven dat lust hadden, een weinig de avond-lugt te nemen, alzo het schoon weder, en daar by Maneschyn was. Zynde dan in sekere kleine straat geko- | |
| |
men, die wy noodwendig, om naar ons huis te gaan, door passeren mosten, wierden wy aanstonds, en eer wy zulx gewaar wierden, van ses of seven soldaaten besprongen, die ons geboden onse degens af te leggen, en ons gevangen te geven. De versekerdheid, die wy hadden, van niets begaan te hebben, het geen zo een vyandelyke en onverwagte aanval verdient had, was oorsaak, dat wy ons, alzo wy byna(onze knegts daar onder gerekent) zo sterk als d'andere waren, tot tegenweer bereiden, waar door hun Corporaal, hen gebood met halve pieken onder ons te slaan, het welk hen nogtans zeer qualyk bequam; want eenige van ons, hebbende eenige zware streeken uitgestaan, wierden daar door, en vooral Belindor, zo zeer tot gramschap bewogen, dat twee van hen sig wel haast, door eenige rapier-steken, ter aarde bevonden, en d'overige, sonder twyffel, met hun Officier het hase-pad zouden genomen hebben, indiense door de ronde, die daar juist op aanquam, niet versterkt en gehulpen waren, en zy sig alzo vyftien of sestien sterk bevindende, waren wy genoodsaakt, na wy byna te schande, geslagen waren, ons gevangen, en onse degens, alzo wy omcingelt waren, over te geven.
Hier op wierden wy te samen naar de wagt gevoert, alwaar wy die nagt onse residente houden moesten. So ras het dag was, schreef Belindor aan den Magnificus, dat onsen Hospes was, en gaf hem onse onschuld te kennen, en hoe wy, zonder de geringste schuld te hebben, van de soldaaten aangetast, en geslagen waren. De Corporaal ondertussen, die ons aangevallen was, bekende, zo ras hy ons in het gesigt gesien had, dat wy andere waren als hy gemeend had, ons duisendmaal om vergeving biddende, het welk Belindor ook niet vergat te schryven:
| |
| |
maar hoe zeer ons de Magnificus ook genegen was, kost hy ons zo haast niet, als, hy wel gewilt had, van ons arrest ontslaan, dewyl een van die Soldaaten, die wy gewond hadden, nog dien selfden nagt was komen te sterven. Weshalven de Capitein, daar hy onder gedient had, een sware straffe van ons eiste, en ook begeerde, dat wy hem den verstorven man goeddoen of een ander in de plaats schaffen souden. Eindelyk wierd de Corporaal verhoort, dewelke bekende, dat hy ons voor sekere Studenten genomen hebbende, die weinig te vooren een burger de vensters ingeslagen hadden, en die hy den pas had meenen af te snyden, en te vangen, ons aangevallen was, en dat hy nu wel sag dat wy andere waren. Op dese vrywillige bekentenis wierden wy vry gesproken, en de Corporaal veroordeelt den Capitein zyn schade te vergoeden, en tot beloning van de moeite, die hy genomen had, eerlyke luiden, die hem geen oorsaak gegeven hadden, aan te vallen, agtmaal na den trommel-slag, te danssen, of, om duidelyker te spreken, door de spitsroede te lopen, tot groote vreugde van al de Studenten, die hy zo dodelyk haatte, dat hy hen allerlei potsen speelde, en dikmaals eenige van hen, die hy alleen, en onder zyn gewelt krygen kost, deerlyk afroste.
De schimp, die Belindor en d'andre twee Edellieden ontfangen hadden, was al te groot, om sig rnet de straf, die dese schurk van de Regters gekregen had, te vergenoegen. Derhalven swoeren wy onder malkander, dese schimp niet ongewroken te laten, daar wy helpers genoeg toe souden gevonden hebben, indien wy gewilt hadden, dewyl dese gast meer, als de pest van de Studenten gehaat was, alzo hy gewoon was hen alderlei schelmerye te spelen, wanneer hy de gelegentheid daar toe had: maar de- | |
| |
wyl wy oordeelden, dat om een aanslag geheim te houden, het beter was deselve met weinige, als met vele uit te voeren, wilden wy hier toe geen andere hulp nemen, als van die geen, die daar by geweest waren. Belindor en de twee Edellieden bedagten sig ondertusschen op wat wys sy sig best wreken mogten; zonder datse evenwel regt besluiten kosten, hoe zy zulx in 't werk stellen zouden. Derhalven bad ik hen, datse my souden zorgen laten, met belofte, dat ik hen zo zeer hun voldoening verschaffen sou, als zy zouden konnen wenschen. Ik begaf my dan, met de knegt van Belindor naar een linnen-winkel, alwaar ik veertig ellen grof ongebleikt linnen, als daar men de koren sakken van maakt, kogt, en sulx aan onse knegt, dat een snyder zyns hand-werks eertyds geweest was, gaf, met bevel, van daar een zo groote sak van te maken, als daar van komen kost, en de wytte daar van naar sekere poort te nemen, die in een straat stond, daar de Wagt gewoon was des nagts door te gaan, met bevel van zulx voor Belindor en d'andere geheim te houden. So ras de sak dan vaardig was, liet ik heimelyk vernemen, wanneer de voornoemde Corporaal de ronde doen, en de wagt hebben sou, het welk ik door een soldaat, die by onse schoenmaker arbeide, vernomen hebbende, begaf ik my met Belindor, de twee jonge Edellieden, en onse knegt, die de sak, en alles wat tot onse aanslag nodig was, droeg, ter bequamer tyd na de voornoemde poort.
Tot nog toe had ik myn aanslag, en de middel, die ik, om ons te wreken, uitgevonden had, voor Belindor, en de twee jonge Edellieden, verborgen en geheim gehouden, die ondertusschen met groot ongeduld, alzo zy my de zaak aanbevolen hadden, verlangden om te weten, op wat wys ik deze zaak aanvangen wilde, en my derhalven met groote be- | |
| |
geerte en nieuwsgierigheid naar de voornoemde poort volgden, alwaar ik hen belooft had myn voornemen te kennen te geven. Daar dan gekomen zynde, deed' ik de knegt van Belindor den sak en het overige gereetschap op d'aarde nederleggen, waat uit myn makkers evenwel myn voornemen noch niet wel afnemen konden. Dese zak was omtrent de vyftien ellen lang, en van de selfde wytte als de poort, alwaar boven twee lange strikken doorgingen, met dewelke men deselve als een beurs kost toetrekken. Ik deed' die dan door de knegt van Belindor voor de poort spannen, en vast maken, dog met zo kleine en swakke spykers, dat zo ras men de strikken van de sak na sig trok, deselve nederviel. Boven aan het agterste einde van dese sak, had ik twee litsen doen vast maken, daar ik twee stangen ofte lange stokken deed'insetten, die de sak in de hoogte hielden, zo datmen in deselve, als in een gewulf ofte kelder gaan kost. Na ik de zaken in dezen toestand gebragt had, gaf ik myn makkers, die tot nog toe niet wisten, wat ik met dit gereedschap in den sin had, te kennen, dat ik dese sak niet had doen maken, als om onse Corpoaal met zyn gantsche rot, die noodwendig, wanneer hy de ronde deed', dien avond door deze poort most gaan, daar in te vangen, en deerlyk te bestormen, hen biddende, datse my de sorg van dese zaak wilden aanbevolen zyn laten. Hier op stelde ik Belindor en zyn knegt aan d'eene, en de twee Edellieden aan d'andere zyde, ieder met een stok van een tyrannische gestalte, die ik door de knegt van Belindor had doen brengen. Ondertusschen ging ik op de hoek van de straat, tot ik de wagt hoorde aankomen, die my zo ras niet op tien of twaalf passen genadert was, of ik kratste met myn degen op de stenen, en sloeg in de vensters van een burgers
| |
| |
huis, op dat de wagt en onse Corporaal hier door souden genoodsaakt worden, my hun ampts halven te vervolgen. Nauwelyks waren hem dan dese Acten van hostiliteit in het gezigt, en ter ooren gekomen, of hy begaf sig met grooten haast na my toe, sonder twyffel met grooten appetyt, om my op een onchristelyke wys met piek-slagen te festeren, en siende dat ik my, uit een sonderlinge voorsigtigheyd, op de loop begaf, volgde hy my, met het overige van zyn rotsgesellen na, tot aan de zak, tusschen dewelke, en de muur van de poort, ik sagt en heimelyk doorsloop, en my verborg, nemende de strikken, die aan die zyde, daar ik stond, hongen, en daar men de sak mede toetrekken kon, in de hand, terwyl de knegt van Belindor die van d'andere zyde waarnam.
De duisterheid van de nagt was oorsaak, dat myn vervolgers de zak niet gewaar wierden, en derhalven daar al te samen in liepen, vallende op een onbarmhartige manier d'een over d'ander, die wy so ras niet gevangen sagen, of ik, en de knegt van Belindor trokken de sak van de spykers los, die deselve tot nog toe opgehouden hadden, en sloten die met een groote geswintheid toe, na het welk wy ieder ook een stok namen, die in taalje nog gewigt die van myn makkers niet behoefde te wyken, en begosten hier op te samen met een onbegrypelyke kragt, en geen minder geswintheid op de sak te werken, die wel haast door een meenigte van lugubre exclamatien vervult wierd, waar uit wy eenigsins bespeuren, bemerken en begrypen kosten, dat onsen arbeid niet vrugteloos was. Ondertussen wierd de straffe so gelyk onder onse gevangene gedeelt, dat men de grootste moeite van de wereld sou gehad hebben, om te oordeelen, wie sig het minst te beklagen had; want die sig boven d'andere bevonden, sagen sig door een
| |
| |
vreesselyk tempeest van pynelyke stok-slagen bestormen, en die onder lagen, en van dit ongeval bevryt waren, hadden het evenwel geen hair beter, alzo de voeten van hun makkers, die sig door dese maligne influentie redelyk beweegden, hen hun meesters toestand op een smertelyke wys te kennen gaven. Dese aangename Caressen ofte liefkosingen, duurden zo lang, tot ons de vermoeitheid van onse armen, en de flauwe stemmen der ingesakten, te kennen gaven, dat het voor ditmaal zo wel gaan kost, behalven dat wy wreder als Topoojers hadden moeten zyn, indien ons christelyk gemoed niet door de hertbrekende klagten van dese smekende en beanstigde zielen beweegt was. Derhalven opende ik ten laatste den sak, dog niet wyder, als dat een van hen alleen, en dat niet sonder moeite, daar uit kruipen kost, hoewel sig de meesten hier van seer gewillig, en geswind vinden lieten, uitgenomen die geen, wiens ledematen stram geworden waren, en sig derhalven getroosten moesten de laatsten dit Antrum lethale ofte Grotta degli cani (een dodelyk hol by Napels) te verlaten; en dewyl het een oude gewoonheid is, gevangene haar geweer t'ontneemen, en dat ik sulx in het ingaan vergeten, of, om beter te seggen, niet raadsaam gevonden had, ontnam ik ieder van hen, in het uitgaan, zyn halve piek en degen, en de Corporaal, die de laatste uit quam, alzo hy in het in gaan d'eerste geweest was, zyn hellebaard beneffens zyn bloed vergieter, die wy ieder nog een paar dousyn goede muil peren by setten, hoewel hy zyn geregte portie van de stok slagen (indien zyn lamme schinkels niet logen) ook scheen gekregen te hebben.
Na dese executie hinkte een ieder van hen zyns weegs, schoon de meeste naar een Barbier marcheerden, (hoewel een weinig meer uit haar gelid, als zy
| |
| |
te vooren gedaan hadden) om de gaten in hun hoofden te laaten verbinden, en andere naar een Waart, alwaarse, om hun ribben te salven, ieder een paar kannen Jopen bier dronken, en dat eenige dagen na malkander, zo dat de voornoemde Waart, by den welken wy dikmaals drinken gingen, my korts daar na swoer, datse hem over een groote ton van dese drank (hoe duur deselve ook is) uit gedronken hadden, daar by voegende, dat indien hy versekert was, dat hem dese patienten nog lang besoeken souden, hy eenige versse tonnen van Dantzik verschryven sou: dog om wederom tot de saak te komen. Na dan d'onvergenoegde troep, van dese gedisgratieerde krygs-knegten hun mars sonder trommel geslagen, en sig uit ons gesigt gepakt hadden, namen wy onse sak en de daar toe dienende instrumenten, beneffens de veroverde wapenen van onse vyanden, met ons, die wy naderhand, als een Trophee ofte eeren-suil op onse kamer oprigten, en begaven ons een ieder stil na huis, sonder dat wy het geringste hier van aan iemand merken lieten. Des anderen daags verspreide sig het gerugt van dese klugt door de gantsche Stad, zo dat alle herbergen, en gelagen daar vol van waren, zonder, dat men nogtans weten kon, wie dese pots bedreven had. Ondertusschen was dese zaak ter ooren van des Corporaals Capitein gekomen, die onsen armen duivel, dewyl hy sig zyn hellebaard en degen, terwyl hy de wagt had, had laten ontnemen, na een goede Collatie stok-slagen, zyn paspoort gaf, en voor zyn goede dienst bedankte.
Ondertusschen quam Isabella en ik dagelyx in het huis van Dorothea te samen, die ik ten dien einde, hoewel met meerder geveinstheid, alzo zeer als Isabella scheen te liefkoosen, so dat de goede sloof wel sou gesworen hebben, dat ik tot sterven toe op haar
| |
| |
verlieft was, en dat ik uit geen andere oorsaak in haar huis, als om harent wil quam. Eens op een avond, dat ik redelyk laat van haar huis naar het myne ging, wierd ik, wanneer ik in een kleine en eensame straat quam, van agteren besprongen, en gevoelde my op de selve tyd, en eer ik my tot tegenweer stellen kost, een swaare steek in de rug brengen, die my de magt benam, om myn bespringer, die de vlugt nam, en die ik door de duisterheid van de nagt niet kennen kost, te vervolgen. Dese wond was gevaarlyk en slim genoeg, om my van myn selven ter aarde te doen vallen, daar ik sonder twyffel op sou dood gebloed hebben, dewyl dese straat seer naar en van weinig menschen betreden wierd, indien myn geluk niet gewilt had, dat een burger, hebbende, wanneer ik gewond wierd, en ter aarden gevallen was, myn kermen gehoort, en begerig zynde om te weten, wat d'oorsaak daar van zyn mogt, op het gerugt aangegaan, en my in myn bloed en in het slik had vinden omwentelen. Het medelyden, dat dit droevig spectakel in hem verwekte, was oorsaak, dat hy nog eenige luiden, die by geval met een lantaarn verby dese straat gegaan quamen, tot sig riep, en my door hulp van dese naar het huis van een Barbier droeg, alwaar ik van myn wonden verbonden wierd, en door een weinig azyn wederom tot my selver quam.
Nauwelyk was ik wederom een weinig bekomen, of men vroeg my, waar myn woonplaats was? die ik so ras met een flauwe en een half gestorve stem, niet genoemd had, ofmen lag my in een baker-mat, en wierd alzo in dezen toestand t'huis gedragen. Het is my onmogelyk d'onsteltenis en de wanhoop van Belindor te beschryven, wanneer hy my gedoodverfd, en vol bloed sonder eenig teken van leven (also ik
| |
| |
wederom op het nieuw in een flauwte gevallen was) sag zieltogen. Ag Mirandor! riep hy uit, is dat de liefde die gy voor my hebt, nu gy my alleen in een wereld laat, die my sonder u de wreedste hel schynt? Vergunt my dog, voer hy voort, dat myn ziel d'uwe op dese droevige reis mag begeleiden, of indien dit geluk te groot is, meld my dog voor uw' dood de vervloekte hand, die u zo goddeloos mishandeld heeft, op dat ik door zyn bloed uw' geest eenigsins mag bevredigen, en myn regtvaardigen wraak versadigen. Op dese wys beklaagde de bedrukte en niet min getrouwe Belindor myn ongeval, en siende, dat ik hem niet antwoorde, en dat myn flauwte nog gestadig duurde; wierp hy sig wanhopig op myn lyf, het geen hy nu voor een lyk en voor dood omarmde.
Dese zyn wanhoop wierd merkelyk vermeerderd, wanneer hy den Barbier, die daar tegenwoordig was, gevraagd hebbende, of de wond gevaarlyk, en of 'er geen hoop van leven was, geen ander antwoord van hem kreeg, als dat hy zyn schouwders optrok, het geen hem genoegsaam te kennen gaf, dat de wond dodelyk was; daar hy sig ook niet in bedroog, dewyl de steek dwars door de long ging, en my derhalven groote pyn veroorzaakte, wanneer ik myn aassem halen wilde.
Eindelyk deed' my de vlytigheid van den Barbier en Belindor, wederom tot myn selven komen, die my derhalven wederom vroeg, en met gevouwen handen bad, hem den geen te noemen, die my gewond had, en hem te verhalen, op wat wys sulx toegegaan, en wat d'oorsaak van ons verschil geweest was. Ik verhaalde hem dan met een een flauwe stem, niet sonder groote smerte, dat ik van het huis van Dorothea komende, alwaar ik dien dag in haar geselschap, en dat van Isabella doorgebragt had, in een kleine
| |
| |
straat van agteren overvallen, en gewond was, en dat de duisterheid van de nagt, en myn swakheid my belet hadden, myn moorder te kennen, en te volgen, die hier op de vlugt genomen, en sig uit myn gesigt gemaakt had, so dat het my onmogelyk was te weten, of hem te seggen, wie my dit schelmstuk gespeelt had. O hemel! riep hy hier op uit, dwingt gy my dan zo onregtvaardig, en misdadig te zyn, dat ik de dood van myn alderwaardste vriend ongewrooken moet laten, en wild gy my, na zo een sware slag van uw' gramschap, de voldoening niet laten, dat ik myn wraak in het schelmagtig bloed van zyn moorder mag koelen? Na dese woorden bleef hy een langen tyd staan, als iemand die in sware gedagten is, eindelyk voer hy voort, Neen, neen Mirandor, uw' dood zal niet ongewroken blyven, den Hemel is al te regtvaardig om desen gruwel ongestraft, en uw' moorder onbekend te laten. Hy heeft my door een heimelyke ingeving zyn naam al bekent gemaakt, het is geen andere hand, die u gewond heeft, als de bloeddorstige klauwen van dien vervloekten guit, daar wy voor weinig tyds buiten de Stad die bejegening mede hadden, en die sig niet swaarder van my heeft konnen wreken, als met het beroven van de waardste vriend, die ik in de wereld heb, en die ik altyd boven al het geen gesteld en geagt heb, daar ons de Fortuin mede begunstigen kan; en schoon my de woning van desen schelm onbekend is, vervolgde hy, sal ik evenwel niet rusten, voor ik hem uitgevonden, en in syn eigen bed verwurgt heb. Dit gesegt hebbende, wilde hy zyn degen krygen, om op staande voet den geen, daar hy van gesprooken had te soeken, en zyn voornemen in het werk stellen, indien het betragten van myn gevaarlyke en swakke toestand, hem niet had doen vresen, dat ik in zyn afzyn sterven, en hy my
| |
| |
derhalven de laatste dienst niet bewysen en myn oogen luiken mogt. Dese betragting deed' hem het bloedgierig voornemen, van sig over my te wreken, nog voor ditmaal uitstellen, en dien gantschen nagt, zonder een oog te sluiten, voor myn bed sitten, hebbende gestadig de oogen op my geslagen, om myn dood-snikken af te wagten, zonder dat hy, hoe zeer ik hem ook bad, te willen rusten, een voet van my setten wilde.
Ik bragt dien nagt met de grootste pyn des werelds door, en zoo ras het dag geworden was, quam my den Barbier verbinden, die tot nog toe niets zekers van de wond te oordelen wist, hoewel deselve al een weinig materie (met oorlof te melden) voortgebragt had, waar door de verlore hoop van den wond arts wederom een weinig begost t'ontvonken, hoewel hy nog zeer aan myn leven twyffelde. Enige dagen na dit ongeval quam my Leonora uit haar Juffers naam groeten, die door eenige luiden, die gewoon waren dagelyx in ons huis te komen, myn ongeluk verstaan hebbende, my door haar maagd dese navolgende brief sond:
IK laat u oordeelen, waarde Mirandor, of myn liefde t'uwaards groot is, dewyl de steek, die u de borst, my sodanig het hert getroffen heeft, dat ik daar van veel eer, als gy sterven sult, indien, de hemel myn dood door uw' genesing niet te voor komt. Dewyl dan myn genesing ind'uwe bestaat so versuimt niets, 't geen tot onser beider dienstig is, indien gy die gene t'eniger tyd wild besitten, die haar noodlot t'enemaal in uw' handen steld. Vaart wel.
ISABELLA.
| |
| |
Noit heeft AEsculapius heilzamer wond-balssem uitgevonden, als my de hertsterkende en levendmakende woorden van dezen brief waren. Zoo veel is 'er van, dat het weynig gescheelt had, of het overige van myn kragten, waren door deze al te groote vreugde en gemoeds-beweging voor eeuwig met myn ziel naar de Stygische kolken (om in Poëtische termen te spreken) gewandeld. Na ik dan eindelyk alles aan Leonora had doen bespeuren, het geen een vergenoegd en verheugt gemoed kon voortbrengen, en haar Juffer duysendmaal voor haar goedheyd, en het deel, 't geen zy in myn ongeluk had gelieven te nemen, had doen bedanken, besloot ik, hoe swak ik ook was, zelver aan haar te schryven. Ik stond lang in twyffel, of ik haar in veersen, of in prosa schryven zou. Het eerste scheen my veel beter, om myn verliefde passie, en myn dankbaarheid uit te drukken, doch al te schadelyk voor myn swakke sinnen, behalven dat Me-juffers de Sang-godinnen sig voor een tyd lang door de opening van myn wond geretireert, en vacantie gegeven hadden. Derhalven deed' ik my door de knegt van Belindor in het bed oprigten, en na men my pen en papier gegeven had, schreef ik Isabella deze navolgende woorden:
DE onlust, schoone Isabella, die ik bespeur, dat myn ongeluk u veroorsaakt, zou myn wonden ongeneesselyk maken, indien de lieftallige en troostelyke woorden van uw' brief deselve niet wederom versagt hadden. Ik sou my die heerlyke besitting, daar gy my van zegt, onwaardig maken, indien ik de dood niet als een monster vlugte, dat my van myn eenige gelukzaligheyd kan beroven. Evenwel schynen myn wonden my dese gelukzaligheyd te benyden, en zullen swaarlyk eenige verligting vinden, ten waar gy my dagelyks dese uw' heilsame plaasters sond, die
| |
| |
bequaam zyn, een verstorven te doen herleven, laat staan een stervende te genesen. Spaart dan deze dierbaare salf niet, schoone Isabella indien gy de genesing begeert van die geen, die eer ophouden zal te leven, dan te zyn.
Uw' Aldergetrouwsten
MIRANDOR.
Na ik deze brief ge-eindigt, en toegevouwen had, gaf ik dezelve aan Leonora, om haar juffer te geven, die hier op naar huis ging. Om kort te gaan, en u, waarde Lezer, met het verdrietig verhaal van myn krankheid niet langer op te houden, zoo gelieft te weeten, dat ik my, naar het verloop van veertien dagen, zoo wel bevond, dat myn Barbier, die te vooren t'eenemaal aan myn leven gewanhoopt had, nu geensins, aan myn genesing twyffelde, daar nochtans de troostelyke brieven van Isabella, (ô groote kragt des liefdens) en de kittelende gedagten van haar eenmaal te besitten, het beste toe deden, want zonder dat zouden de zalf-potten van myn Barbier, het kwaad Latyn, en duisende van termen van zyn handwerk die hy met gantsche kannen vol uytbraakte, weinig geholpen hebben. Ondertusschen bleef Belindor gestadig in de gedagten, dat my niemand, als die Student, daar wy die gemelde kwestie mede gehad hadden, gewond, en dit schelmstuk gespeelt had. Derhalven vernam hy by eenige van zyn goede vrienden, aan wien hy hem opentlyk voor een moorder schold, naar zyn woonplaats, en verstond, dat hy voor eenige weken verreist was, zoo dat hy gedwongen was, de wraak, die hy met diere eeden geswooren had over my te nemen, tot een gelegener tyd uit te stellen, en hem als dan op de zelfde wys
| |
| |
te handelen, als hy my gedaan had: maar onuitsprekelyk was onse verwondering, wanneer een kleine jongen, omtrent drie weken naar ik verwond was, my een brief van dezen navolgenden inhoud quam brengen.
HEt is my onmogelyk te beschryven de wanhoop, die my uw' genesing veroorzaakt, en de raserny, daar ik my mede bestreden vind, van myn aanslag mislukt te sien. Ik had gehoopt het onregt, dat gy my by den Marquis aangedaan hebt, op u te wreken, en het verlies van myn geluk, daar gy d'oorzaak van zyt, u met uw' bloed te doen betalen: en schoon uw' geluk u voor ditmaal uw geregte loon heeft willen onthouden, behoeft gy daarom niet te denken, dat ik eerder rusten zal, voor dat ik, in wat plaats van de wereld gy ook zyn mogt, myn brandende en regtmatige wraak door uw' dood gekoelt heb, na het welke ik my gaarn getroosten wil d'alderwreetste dood te sterven; want nu gy my van myn geluk en welvaren berooft hebt, zal de dood my geen straf, maar een gaaf zyn. Het is derhalven onnodig, dat gy zo veel moeite tot uw' genezing aanwent, dewyl gy uw' tyd maar een weinig verlengt, en uw' smert vermeerdert; want niets zal u voor de wraak van die geen bevryden, die sig noemt.
Uw' totter dood toe gesworen vyand,
LA FLEUR.
Ik laat een ieder oordelen, of Belindor en ik verwonderd waren, wanneer wy uit desen brief bemerkten, dat het den schelmschen Kamer-dienaar geweest was, die my had zoeken om te brengen, en kosten niet bedenken, hoe hy ervaren had, dat wy, hier waren. Wy vroegen dan den jongen, hoe hy
| |
| |
aan dezen brief gekomen, wie, en waar de Persoon was, die hem den zelve gegeven had? Maar hy antwoorde ons, dat een man die hy ons als la Fleur beschreef, hem op de straat ontmoet was, en hem gebeden had dezen brief aan een Persoon te brengen, die in dit huis gelogeert is, en die, zo hy sei, gewond legt, met belofte van my drink-geld te geven, zo ras ik hem op de hoek van deze straat, alwaar hy my verwagt, antwoord zal gebragt hebben. Zoo ras Belindor verstaan had, dat den schelmsen la Fleur den jongen op de hoek van de straat verbeide, nam hy aanstonds zyn degen, zynde van zyn knegt, en den jongen gevolgd, en begaf sig naar de plaats, daar hem den jongen zei den guit gelaten te hebben, en daar hy niet te sien, ofte vinden was, zo dat Belindor, die sig al gespitst had, om hem zyn loon te geven, ongetroost wederom t'huis quam. Hy vond goed den brief aan het Geregt te tonen, en den schelm door de gantsche Stad te doen zoeken. Derhalven begafhy sig naar den Gouverneur van de Stad, aan wien hy dezelve lezen liet, en die hier op al de herbergen van de stad deed'doorsoeken; dog te vergeefs, dewyl niemand de geringste tyding van dezen schelm wist te brengen.
Ondertusschen besloot Belindor en ik noit van malkander te scheiden, en ons van goed geweer te versien, om hier door het gevaar, dat my voor oogen stond, en van dezen wanhopigen guit gedreigt wierd, voor te komen, en myn leven, indien sulx wederom aangetast wierd, duur genoeg te verkopen, wel wetende, dat geen vyand zo gevaarlyk is, als die niets, als een leven te verliesen heeft, dat hem de armoede hatelyk gemaakt heeft. Eindelyk quam ik wederom tot myn vorige gesontheid, en zo ras my myn kragten toelieten myn kamer te ver- | |
| |
laten, liet ik my in een huur koets naar het huis van Dorothea voeren, die my met groote vreugde ontfing, en daar Isabella ook wel haast verscheen, die my met de grootste vreugde des werelds ontfing. Dorothea, die sig tot nog toe ingebeeld had, dat ik niet zo zeer om Isabella, als om haar dagelyx in haar huis quam, wist niet wat zy beidersyds van onse liefdens betoningen oordeelen zou, en begost schier half aan het geen te twyffelen, het welk t'enemaal waar was, dat is te zeggen, dat ik Isabella meer dan haar beminde; want schoon Dorothea bevallig, welgemaakt van leden, en van een redelyk goed oordeel was, overtrof haar Isabella nogtans wyt, niet alleen in dese hoedanigheden, maar ook in meer andere, die niet minder te agten waren, als in rykdom (hedendaags de zeil-steen der gemoederen) en afkomst, alzo Dorotheas Vader, die nog leefde, niet meer als een Klerk of Schryver; daar die van Isabella in zyn leven een voornaam Rent meester geweest was, hoewel de afkomst van de eerste dubbeld goed genoeg, ten aansien van de myne, zou geweest hebben, indien ik zoo veel liefde voor haar, als voor Isabella gehad had.
Myn liefde was al te hevig, om my langer met het bloote gesigt van myn schoone te vergenoegen, en haar kuisheid al te groot, om my de geringste gunst toe te laten, die d'eerbaarheid niet betaamde, behalven dat myn vlammen al te suiver waren, om sulx van een persoon te begeren, daar ik de grootste eerbiedigheid des werelds voor had. Wanneer ik derhalven eenmaal op een tyd gelegentheid vond, om met meerder vryheid haar van myn liefde t'onderhouden, alzo Dorothea, in wiens gemoed de jalousie allenskens haar wortelen begost te schieten, ons nimmer alleen liet, en die nu juist door haar
| |
| |
Moeder buiten geroepen was, om haar in 't een of 't ander te helpen, sprak ik myn Meestresse, hoewel niet zonder onsteltenis aldus aan: Het is onnodig, aanbiddelyke Isabella, u een nieuwe en veel sterker versekering van myn liefde te geven, dewyl uw'oogen al te klaar en hel-siende zyn, om die niet uit de myne gelezen te hebben, behalven dat myn mond u die genoegsaam versekert heeft, en wat d'uwe aangaat, ik most t'eenemaal ondankbaar, en van myn sinnen berooft zyn, indien ik dezelve in verscheide voorvallen, niet duisendmaal grooter t'mywaarts bevonden had, als ik verdient heb. Gy weet, schoone Isabella, de smert, en siekte, die my uw' liefde veroorsaakt heeft, en u is bekent, wat zorge, smerte en bekommernis die niet met sig sleept, en dat die met regt de wreedste en gruwelykste van alle tormenten mag genaamt werden, indien men eindelyk de heerlyke besitting van die geen, die men bemind, en daar men zoo veel om geleden heeft, niet tot beloning krygt.
Dese beloning, ô goddelyke schoonheid, heb ik alleen van uw' genade en goedigheid te verhopen, met verzekering dat ik........ Het is genoeg Mirandor, viel my Isabella in myn reden, uw'liefde is my genoegsaam bekent, en ik weet wat beloning die verdient heeft, en of den Hemel wilde, vervolgde zy, met een swaare zugt, dat die alleenlyk in myn wil stond, zoo zoud gy geen oorzaak hebben, my van ondankbaarheid te beschuldigen: maar, helaas! voer zy voort, ik heb niet alleen de dwang van een strenge moeder, maar ook van een onregtvaardigen Broeder te vrezen, die by myn Moeder dagelyx aanhoud, om my in een Klooster te zetten, en aldaar myn leven door te brengen, en door dit middel myn erfdeel na sig te trekken.
| |
| |
Wanneer ik haar wilde antwoorden, wierd ik Dorothea gewaar, die met het hoofd tegens een venster, dat in een andere kamer uitquam, stond, van waar zy al onze redenen gehoort had, het geen Isabella en my niet weinig ontsteld maakte, dewyl wy wel oordelen kosten, dat, nu zy ons voornemen gehoort had, zy ons niet langer toelaaten zou, dat wy in haar huis te zamen quamen. So ras zy gezien had, dat zy ontdekt was, trad, zy met een gesigt in de kamer, daar de jalousie en de gramschap al te levendig op gedrukt stonden, om d'onsteltenis van haar gemoed niet te bemerken. Sy zogt evenwel somtyds, door een gedwonge grimlag, het geen zy in het hert voerde te verbergen, hoewel haar de tranen van spyt in de oogen stonden. Dese haar onsteltenis wierd wel haast van de onse gevolgt, dewyl wy nu vreesden, dat onze t'zamenkomst een einde nemen zou. Derhalven was een gemene stilstand onder ons. Niemand van ons wilde eerst de mond openen, hebbende zyn oogen op die van een ander gerigt. Eindelyk was Isabella d'eerste, die het stilswygen brak, nemende haar afscheid van Dorothea en my, seggende my in het uitgaan zagt in 't oor, dat ik des anderen daags wederom daar komen zou, het welk ik haar beloofde. Na zy dan vertrokken was, wilde ik om de verwytingen van Dorothea te myden, ook niet langer blyven. Het scheen haar niet weinig te verdrieten, wanneer ik zo ras myn afscheid van haar nam, haar in het uitgaan zeggende, dat ik des anderen daags d'eer hebben zou, van haar wederom op te wagten, daar zy my het geringste niet op antwoorde.
Ik begaf my dan naar huis, alzo het redelyk laat was, gedenkende gestadig aan het geen my Isabella, aangaande haar liefde, gesegt had: maar hoe genegen ik haar ook tot wedermin gevonden had, kon
| |
| |
ik my nogtans niet met haar besitting kittelen, zonder aan de swarigheden te denken, die sig tegens myn voornemen en geluksaligheyd stellen zouden. Ik had al te veel oordeel, om niet te weten, dat haar Moeder haar niet aan een vreemdeling geven zou, die nog middelen, nog eenige bediening had, daar hy een vrouw van onderhouden kost, en die daarenboven niet zonder schaamte zyn afkomst melden kost, hoewel dezelve aan niemand in de gantsche Stad, als alleen aan Belindor bekent was, die al te zeer myn vriend was, zulks aan iemand te openbaren. Daar by was ik verzekert, dat haar Broeder, wiens dwang zy meer, als die van haar Moeder vreesde, noit gedogen zou, dat zy trouwde, en dat d'onbekentheid van myn persoon hem middelen genoeg verschaffen zou, om de Moeder schoon die my gunstig was, te doen omwenden. Deze en diergelyke waarschynlyke betragtingen, storten myn gemoed in een afgrond van swaarmoedigheid, en maakten my zo wanhopig en ontstelt, dat ik niet wist, wat ik besluiten zou. Eindelyk nam ik voor my naar Brussel by den Marquis te begeven, en hem te bidden, dat hy my aan het Hof van den Gouverneur, die hem grotelyks agtte, en daar hy dagelyks by was, een goeden dienst te weeg wilde brengen, naar het welke ik verhoopte, dat myn versoek genadiger van haar Moeder zou aangenomen werden, of dat ik Isabella, indien my sulx mislukte zou zoeken te bepraten heimelyk met my voort te gaan, daar ik, van wegen de liefde, die zy my toedroeg, geen groote moeite toe van noden zou hebben.
Terwyl ik in deze gedagten was, bevond ik my voor myn logement, daar ik nauwelyks in gekomen was, of ik verhaalde Belindor alles, 't geen sig tusschen Isabella en my dien dag toegedragen had. Ik
| |
| |
gaf hem ook myn voornemen, van by den Marquis om een dienst aan te houden, te kennen, daar hy my beloofde zyn hulp in te verlenen: zo dat ik zeer vergenoegt te bedde ging. Des anderen daags begaf ik my wederom naar de woonplaats van Dorothea, om Isabella myn voornemen aldaar te kennen te geven. Daar gekomen zynde, vond ik haar te zamen in harde woorden, die nogtans door myn komst ophielden, en daar ik de oorzaak niet van verstaan kost. Ik groete haar beide op een beeleefde wys, en liet niet merken, dat ik haar verschil verstaan had. Dorothea ontfing my evenwel op geen veel beter en vriendelyker wys, als des daags te vooren, en begaf sig sonder een eenig woord te spreken ter kamer uit, latende my met Isabella alleen, aan wien ik de oorzaak van haar verschil vroeg, het welk zy my nogtans niet zeggen wilde, en het geen ik zelver wel by my bedenken kost. Terwyl gaf ik Isabella te kennen, op wat wys ik myn zaken wilde aanstellen, en haar naar ik een goede dienst gekregen had, aan haar Moeder ten huwelyk verzoeken, het geen haar zeer wel behaagde. Ik vroeg haar ook, of sy, indien haar Moeder my haar weigerde, moed en liefde genoeg voor my hebben zou, om my naar een andere plaats te volgen, om ons aldaar door een Priester te doen trouwen? Op deze vraag scheen zy een weinig verbaast, en wist in het eerst niet wat zy my hier op antwoorden zou; dog eindelyk zei zy, dat haar liefde bequaam en groot genoeg was, om alles t'onderstaan, hoewel zy, om haar Moeder niet te bedroeven, en haar Broeder niet te verstoren, liever wilde, dat de zaken op een andere wys toegingen: zo dat ik wel merkte, dat ik geen groote arbeid van noden zou hebben, om haar tot dit laatste besluit te brengen, het geen ik, als het zekerste, lie- | |
| |
ver, als het eerste in 't werk wilde stellen, dewylik hier door van haar besitting versekert was.
Na wy nog een geruimen tyd alleen geweest waren, baden wy ten laatste de maagd van Dorothea, dat zy haar Juffer uit onse naam verzoeken wilde, of zy ons de eer niet geliefde te doen, van wederom by ons te komen; maar de maagd antwoorde ons, dat haar Juffer uit gegaan was, en haar bevolen had ons te zeggen, dat zy ons alleen liet, dewyl zy ons in het vryen niet hinderlyk wilde zyn. Hier uit bemerkten wy genoegsaam, dat de quaadheid van Dorothea geen andere oorspronk, als van de jalousie had, en dewyl Isabella bekent was, dat zy zeer boos van aart, en daarenboven zeer quaad-sprekend was, wilde zy, om haar hier toe geen oorsaak te geven, niet langer met my in een kamer alleen blyven. Derhalven bad, zy de maagd (want de Moeder quam noit ten voorschyn) dat zy zo lang by ons blyven wilde, tot haar Juffer zou weder gekeert zyn, het welk zy ten laatste, op het ernstig verzoek van Isabella, deed': maar dewyl de uur genaakte, dat zy gewoon was naar huis te keren, en dat Dorothea niet t'huis quam, namzy haar afscheid van my, zeggende, dat wy nimmermeer hier wilden te zamen komen, dewyl zy het suur gesigt van Dorothea niet langer sien wilde, en dat zy wel middel vinden zou, om met my, hoewel zo dikmaals niet, te zamen te komen, en dat zy my zulx altyd door Leonora wilde weten laten, en hier op ging zy ten huis uit. Het is niet te beschryven hoe zwaar my ditmaal het scheiden van Isabella viel; want, het was niet anders, als of my myn hart in stukken barsten zou. Ook vielen my eenige bloed-druppen uit myn neus, een gewisse voorduidinge van het geen my rampsalige namaals gebeurde.
Ik wierd dan gewaar, wanneer ik buiten het huis
| |
| |
van Dorothea gekomen, en myn Schoone met myn oogen tot aan het hare, dat niet ver, als ik hier voor gezegt heb, van daar was, volgen wilde, dat Dorothea met Isabellas Moeder voor de deur stond, die haar, zo ras zy by haar gekomen was, een swaare vuistslag in het gesigt gaf. Noit had my de donder veel gevoelyker konnen treffen, als my deze slag deed. Evenwel dorst ik niet doen, wat ik gaarn gewilt had, en wat my myn liefde tot verscheide malen ingaf, anders zou ik die hand, die dese schoone godheid had derven ontheiligen, swaar genoeg gestraft hebben. Ik twyffelde niet, of d'yversugtige Dorothea was de aangever van dit werk geweest, wiens jalouzie ik duizendmaal vervloekte, met besluyt van het geen aan Isabella, door haar toedoen, geschied was, op haar in't kort te wreken. Terwyl ik in deze gedagten was, en dat ik, met de tranen in de oogen, gestadig in het gaan naar Isabella om zag, gevoelde ik my (ô! noodschikkelyke en vervloekte stonde voor myn gelukzaligheid) een zware houw met een degen over het hoofd geven, dewelke van deze woorden gevolgt wierd. Ha verrader vind ik u hier op deze plaats. Op het gevoel van deze slag, kwam ik t'eenemaal uit de swaarmoedige gedagten, daar my het ongeval van myn waarde Isabella in gestort had, die zich wel haast in een yverige begeerte van my te wreken veranderden, en wierd, hebbende my naar myn bespringer gekeert, niet zonder grote verbaasdheid, gewaar, dat het dien zelfden Student was, daar zich Belindor eenigen tyd te vooren mede geslagen, en dien ik zederd die tyd noyt gezien had. Het ongelyk en het schelms onthaal, waar mede ik my in het gezicht van myn meestresse (alzoo ik noch geen ses huyzen van het hare was) zag aangetast, verdubbelde myn gramschap, en die myn moed; zoo dat ik
| |
[pagina t.o. 205]
[p. t.o. 205] | |
| |
| |
myn vyand, na ik myn geweer ontbloot had, met zoo een verwoedheid en razernye aanviel, dat ik hem niet alleen deed' deinzen, maar daarenboven, naar verscheide sware steken, eenen bragt, die hem aan de regter zyde in, en aan de rugge wederom uitging, waar door hy aanstonds ter aarden viel. Ik was al te zeer verongelykt, en myn gramschap was al te groot, om my met deze overwinning te vergenoegen. Derhalven viel ik op hem los, met voornemen, van door verscheide andere steeken te doen, dat ik met de eerste niet had konnen te weeg brengen. Ik ligte dan myn arm op, om hem myn rappier door het lyf te jagen, wanneer ik myn van agteren d'arm voelde houden, en door Isabella deze ziel-moordende woorden tegens my hoorde uit donderen: Houd op wreede, myn rampsalige broeder te vermoorden.
Ondertusschen was haar Moeder ook daar by gekomen, die zich met Isabella te samen op het lyfvan den geen wierpen, die ter aarde gevallen was, en waar van d'eerste hem ongelukkige Soon, en d'ander rampsalige Broeder noemde, en zyn gesigt, daar de dood zyn ware beeltenis al op gemaalt had, met duisenden van traanen bevogtigden. Ik laat een ieder oordelen, hoe my ellendige te moede zyn moest, wanneer ik bemerkte, dat die geen, die ik altyd, als myn vyand aangesien had, de Broeder van myn waarde Isabella was. De verbaastheid, daar my deze treurige toeval in bragt, deed'my eerder naar een stom beeld, als naar een mensch gelyken. Eindelyk, tot myn zelver gekomen zynde, wilde ik my tegens de Moeder en Isabella ontschuldigen, maar d'eerste wilde my zoo weinig, als de laatste hooren, noemende my beide schelm en moordenaar. Ik wilde my voor haar voeten werpen, en om vergeving bidden, maar Isabella (ô! verschrikkelyk vonnis) gebood my, aan- | |
| |
stonds uit haar gesigt te gaan, en noit wederom onder haar oogen te komen. De lust, die ik had, om my t'ontschuldigen, week evenwel voor d'ontsachelyke gehoorzaamheid, die ik voor myn waarde, maar nu meer verlore, Isabella had, en begaf my in d'eerste straat, zonder te weten, waar ik ging, ofte waar ik heen wilde. Ik had, door de verbaastheid, daar ik in was, myn degen vergeten in te steken, die ik bebloed in myn hand droeg, waar door my een groote menigte van menschen navolgden. De droefheid en onsteltenis deden my meer op myn dood denken, als op middel, om het gevaar, dat my dreigde, van door het geregt gevangen te worden, t'ontgaan: zo dat ik nog geen twee straten ver gegaan was, of ik wierd van eenige dienaars van het Geregt agterhaalt en gevangen. Myn geluk (hoewel ik het doenmaals daar niet voor erkende) wilde, dat terwyl men my gevangen over de straat leide, Belindor en de twee Edellieden, daar ik voor dezen van gemeld heb, ook op de toeloop van het volk quamen aangeloopen. Hy verstond aanstonds van eenige van het volk, dat men een Student gevangen voerde, die een doodslag gedaan had. Derhalven nieuwsgierig zynde, om te weten en te sien wat het voor een zyn mogt, drong sig door het volk heen, en maakte sig met handen en voeten zoo veel plaats, tot hy my in het gesigt kreeg. Hy meende van verbaastheid ter aarde te vallen, wanneer hy my in dezen toestand zag, en zonder op iets anders te denken, als het geen, daar hem de wetten van een ware en tedere vriendschap toe verbonden, drong tot aan die geen, die my vast hielden, van dewelke hy eenen zo een swaren en onbeschoften slag in het gesigt gaf, dat hy gants verdooft ter aarden viel, en nemende het rappier in de hand, viel d'overige van
| |
| |
myn bewaarders aan, dat hem, om het groot getal datze waren, zynde omtrent de zeven, of agt sterk, evenwel qualyk zou bekomen hebben, indien de twee Edellieden hem, als hun waardste vriend, niet met den degen in de hand te hulp gekomen waren, het welk hen egter weinig zou gehulpen hebben, indien eenige Studenten, siende, dat men met die van hun Order te doen had, haar Kameraden niet bygevallen, de wagten geslagen, en my in vryheid gesteld hadden.
Na deze dienst quam my Belindor omhelsen. Ag! Belindor, zei ik hem, zo ras hy my de oorzaak van deze droevige toeval gevraagt had, vreest gy de geregte straf van den hemel niet, dat gy die geen te hulp komt, die de wreedste dood des werelds verdiend heeft. Neen, neen, Belindor, vervolgde ik, schoon ik lafhartig genoeg geweest ben, om den Broeder van die geen, die my het dierste en waardste pand in deze wereld was, te vermoorden, ben ik dog al te edelmoedig, om een dood te vlugten, die ik meer dan dubbeld verdient heb, en die my alleenlyk zwaar zal vallen te lyden, dewyl dezelve niet wreed nog smertelyk genoeg is. Dit zeggende, wilde ik my op de loop begeven, om die geen te volgen, die my te vooren gevangen hadden, en die sig op de vlugt begeven hadden, het zy om de slagen t'ontgaan ofte om hulp te gaan halen; maar Belindor, die wel zag, dat my de droefheid van myn sinnen berooft had, kreeg my by den arm te vatten, en nemende my tusschen een van de twee Edellieden en sig, leide my in het Klooster van de Grauwe Munniken, om van de vervolging van het Geregt bevryt te zyn. Het is niet te beschryven, wat een misbaar ik maakte, het welk Belindor siende, wilde my dien nagt niet alleen laten, uit vreze dat my de wanhoop iets tegens
| |
| |
myn zelven had mogen doen ondernemen. Hy zond een van deze Edellieden, om te gaan vernemen, hoe het met de Broeder van Izabella stond, en of zyn wonden dodelyk waren, dewyl hy my met de vriendelykste en beste woorden sogt te vertroosten; maar al het geen hy tot myn bedaring wilde voortbrengen, was te vergeefs, en deed niets als myn misbaar vermeerderen. Ondertussen kwam den Edelman, die uitgeweest was, om naar den Patient te vernemen, weder, en boodschapte my met een vrolyk gelaat, dat myn tegenparty noch leefde, en dat de wonden zoo gevaarlyk niet waren, of dat 'er noch hoop van leven was, met versekering, dat hy zulks niet zei, om my te vertroosten, maar dat hem het zelve van den Barbier gezegt was, daar by voegende, dat indien ik zyn woorden niet geloven wilde, ik een van de Paters zou heen zenden, die my geen ander berigt brengen zou. Deze woorden bragten geen kleine verligting aan myn smert en droefheid by. Evenwel wilde ik, om meerder gewisheid, nog een ander zenden, om te hooren, of die my dezelve tyding brengen zou. Ik oordeelde geen geloofwaardiger, als een van de Paters hier toe te konnen krygen, die ik bad deze moeite op sig te willen nemen, het welk hy met groote vreugde deed', kerende korts daar na weder met dezelve tyding, die my den Edelman, Belindors vriend, gebragt had, zo dat ik my ten laatste een weinig begost te bedaren. Geen wanhoop is zoo groot, die niet met een weinig hoop vermengt is. Ik dagt, dat indien de broeder van Isabella wederom van zyn wonden op quam, ik, door de liefde die zy my altyd betoont had, en door myn onschuld, zynde eerst, zonder eenige oorzaak, vyandlyk overvallen, ligtelyk vergeving by haar zou vinden konnen, en dat zy als dan het wrede vonnis,
| |
| |
van noit wederom onder haar oogen te komen, wel haast wederroepen zou. Deze vleiende en troostelyke gedagten, waren oorzaak, dat ik my, op het ernstig verzoek van Belindor, met hem te rust begaf, in een bedde, dat deze goede Paters in een van de beste kamers van het Klooster voor my toebereid hadden, hoewel ik dien gantschen nagt van bekommernis niet een oog toedoen kost, zynde tusschen hoop en vrees, die my verscheide gemoeds bewegingen veroorzaakten.
So ras het dag was, quam een van de Paters my boodschappen, dat 'er een vrouws-persoon voor de poort van het Klooster was, die my begeerde te spreken. My derhalven biddende aan de poort by haar te gaan, alzo de wetten van hun Order niet toelieten, dat vrouwen in hun Klooster komen kosten. Ik begaf my dan naar de plaats, daar my de Pater gezegt had, dat die geen was, die met my begeerde te spreken, en zag, daar gekomen zynde, dat het Leonora, de maagd van Isabella was, die altyd een grote genegentheid voor my getoond had. Haar wezen stond al te droevig, om iets goeds te verhoopen. Derhalven zei ik haar, zoo ras ik haar, genadert was: Ag! Leonora, vertoeft niet my te zeggen, wat oorzaak u hier voert, en of'er nog iets goeds, in d'ellendige staat daar ik in ben, voor my te hopen is! Wat kont gy, rampzalige, goeds te verhopen hebben, na gy den Broeder van uw' Meesteresse ontlyft hebt! antwoorde zy. Hy is omtrent voor twee uuren gestorven, en........ Op deze woorden verlieten my de overige van myn kragten: zo dat ik als dood in de armen van Belindor, die my gevolgt was, viel, daar ik een geruimen tyd in was, zonder het geringste teken van leven te geven. Na ik ten laatste, door hulp van eenige Paters, wederom tot myn zelven
| |
| |
gekomen was, voer Leonora aldus wyder voort: ja. Mirandor, hy is dood, dog heeft te vooren tekenen van zyn edelmoedigheid gegeven, die gy mogelyk van een vyand, als hy u een tyd lang geweest is, niet verwagt hebt. Hy heeft sig alleenlyk voor zyn dood over Dorothea beklaagt, die hy sei, dat hem de geheimenissen tusschen u en Isabella geopenbaart, en hem gebeden had, u eenmaal te beschimpen, op dat gy nalaten zoud verder na zyn Suster te gaan, het welk de oorzaak geweest was, dat hy u op de straat opgepast had, zonder nogtans te weten, dat gy die zelfde waart, daar hy in de Comedie die questie mede gehad had, en van wiens Kameraat hy voor eenigen tyd verwond was, gelyk hy ons verhaalt heeft, het welk hy gemerkt hebbende, en aan de oude questie, die hy met u gehad, en nog niet afgedronken had, gedenkende, u van boosheid een houw over het hoofd gegeven had. Hy heeft ook weinig voor zyn dood aan zyn Moeder en andere bloed-vrienden, die u over al scharp hebben doen zoeken, en niet weten, dat gy in dit Klooster zyt, gebeden, dat men u niet verder vervolgen zou, alzo hy u tot tegenweer gedwongen had, en hy zelver de werk-meester van zyn ongeval geweest was, met versekering, dat hy anders niet gerust in de aarde zou leggen, indien zy zyn wil hier in niet naquamen, zoo dat de moeder nog voor een uur aan het Geregt heeft weten laten, dat het onnodig was, zulke scharpe ondersoeking aan te wenden: zoo dat gy dat ligtelyk zult konnen bevredigen. Ook heeft hy Isabella bevolen, voer Leonora voort, dat zy, indien zy u anders beminde, en gy haar liefde waardig waart, om deze toeval niet haten, maar u veel meer beminnen zou, alzo hy zei alle tekenen van een eerlyk gemoed in u bespeurt te hebben. Na hy nog eenige dingen aan zyn vrienden
| |
| |
bevolen had, gaf hy den geest, en dewyl my door een man, die u gisteren hier heeft sien in gaan, gezegt wierd, dat gy in dit Klooster waart, heb ik u, zonder dat myn Juffer, of myn Vrouw, zulks bekent is, hier van willen verwittigen, u biddende uw' droefheid te matigen, dewyl mogelyk alles nog naar uw' wensch, en misschien met minder zwarigheid, als te vooren (alzo die geen, die uw' geluk het meest in den weg, was, aan een kant is) uitvallen zal, met verzekering, dat gy geen groote moeite hebben zult, om wederom in de genade van Isabella te komen, die u zekerlyk nog zo vierig als te vooren bemint, gelyk ik, zei zy, gisteren genoegsaam uit de angst bespeuren kost, die zy had, dat het Geregt u betrappen zou.
Hier eindigde de goede Leonora haar reden, die ik van vreugde om den hals viel, haar by al het gene biddende, dat haar het liefste in de wereld was, dat zy haar Juffer mynent wegen verzekeren zou, dat de droefheid, die my dit ongeval veroorzaakt had, grooter was als de hare, en dat ik altyd bereid zyn zou, haar wreker over myn eigen zelfs te zyn, en de vlekken van haar Broeders bloed met het myne uit te wassen, en na ik haar gebeden had, my somtyds, terwyl ik in dit Klooster zyn zou, tyding van haar Juffer te brengen, nam zy haar afscheid van my, latende my een weinig beter vergenoegt, als ik dien nagt geweest was, hoewel ik nu verzekert was, van die dood, die ik meer als de myne gevreesd had. Dien dag, ging Belindor nog na den Gouverneur, en dewyl hy voor dezen een goed vriend van den Marquies, zyn Vader, geweest was, bragt hy met bidden, met het betonen van myn onschuld, en met de getuigenis van het geen den overleden op zyn dood-bed gezegt en bekent had, zo veel te weeg, dat ik, na
| |
| |
het verloop van drie dagen verzekering kreeg, van vry en ongehinderd, dog onder borg-togt, door de Stad te mogen gaan, van dewelke ik wel haast ontslagen wierd, alzo de vrienden van den overleden niet begerend' waren, volgens het geen zy voor zyn dood aan hem hadden moeten beloven, dat men my om deze zaak verder lastig vallen, of met my procederen zou. Ondertusschen gedagt ik gestadig op het middel, hoe ik my wederom met myn waarde Isabella verzoenen, en haar verstoorde ziel wederom bevredigen zou, zonder nogtans in lang te konnen besluiten, op wat wys ik zulx aanvangen zou. Eindelyk vond ik goed aan haar te schryven, en haar myn onschuld voor oogen te stellen. Ik nam dan de veder in de hand, en na ik my in myn kamer alleen gesloten had, schreef ik deze navolgende veerzen.
Dewyl uw' gram gemoed my send zyn blixem stralen,
En dat myn toegang werd niet meer tot u geleên,
Sal dees'betraande brief myn onschuld u verhalen,
En met u voor het Regt, en voor de Vierschaar treên.
Hy zal, indien gy slegts genadig wild betragten
Het geen hy in sig voerd, u metter daad doen sien,
Dat noit vervloekt besluit, of wrevele gedagten
My porden om uw' vreugd' door onlust te doen vlien.
Ik wilde slegts 't geweld van myn bespringer keren,
En heb my op zyn slag, tot tegen weer bereit;
Ik zogt (als 't billik scheen) dat leven te verweren,
Dat ik u met myn ziel voor lang had toegeweit.
Ik wist niet, dat het bloed, dat ik zoo reukloos sprengde,
Uit 't selfde Moeders hert met 't uw' zyn oorspronk nam,
't Is wonder dat de Goôn dees' gruwelen gehengde,
En dat het Hemels vuur my niet vernielen quam.
Ag! dat uw' wraak voor 't bloed, dat uit zyn borst quam sypen,
| |
| |
In 't myn sig blussen kost, ik zou gewillig treen
Om het moorddadig stael tot myn verderf te slypen,
En banen hem een weg dwars door myn hart-aar heen:
Maar wyl het Goddelyk is een misdaad te verschonen,
En dat uw' sagten aard sig walgt voor menschen bloed,
So sal uw' godheid nog veel goddelyker tonen,
Als zy myn misdaad weer door haar genaad' ontdoed.
Dien selfden dag quam Leonora nog by my, en na dat ik deze brief gesloten had, gaf ik haar dezelve, met versoek van die aan haar Juffer te geven, wanneer zy sien zou, dat haar de droefheid een weinig verlaten had, het welk zy my nog beloofde dien selfden dag te doen, en des anderen daags te komen zeggen, op wat wys zy dezelve gelezen, en myn ontschuldiging daar in opgenomen had. So ras het dag was, quam zy my boodschappen, dat Isabella myn brief gelezen, en myn ongeval zoo zeer, als het hare beklaagt had. Sy wist my ook weder te berigten, dat haar Moeder haar zeer qualyk handelde, en haar gestadig d'oorzaak van dit ongeval, en Broeder-moorderesse noemde; het welk zy sig zoo zeer ter herten trok, dat zy dien avond te vooren sig door onpasselykheid na bed begeven, en dat zy sig dezen morgen zoo qualyk bevonden had, dat zy genoodzaakt was, het zelfde te bewaren, daar by voegende, dat indien haar Moeder, dat een boze en een onverstandige vrouw was, en daarenboven haar Dogter nooit had mogen lyden, haar niet beter handelde, en deze onregtvaardige verwytingen naliet, zy wel haast haar broeder volgen zou. Het is niet te geloven, hoe zeer my deze tyding ter harten ging. Nu vervloekte ik de wreedheid en onbillykheid van haar Moeder, en dan noemde ik my wederom d'eenige oorzaak van al deze rampen, en onwaardig langer te
| |
| |
leven, dewyl ik misdadig genoeg geweest was, om de gramschap van myn schoone te verdienen.
Na ik my nog een tyd lang, over de wreedheid van myn noodlod, tegens Leonora beklaagt had, nam zy haar afscheid, van my, met belofte, van my wel haast wederom te komen sien, en tyding van haar Juffers gesondheid te brengen. Ondertusschen leefde ik in de grootste ongerusteid des werelds, om te weten, hoe het met myn waarde Isabella zyn mogt. Nu dogt my (zoo groot is de vreze voor het geen men lieft) dat ik myn waarde Isabella dood voor my, met hangende hairen, en ingevalle kaken, staan zag, en dat zy door een menigte tranen haar Broeders dood beweende, van dewelke zy my de oorzaak zoo wel, als van de hare noemde. Om kort te gaan, en een einde van deze treurige toevallen te maken (die den geduldigen Lezer, mogelyk al voor lang verdroten hebben, en welkers herdenken myn smert wederom vernieuwt) ik kreeg in drie gantsche dagen Leonora niet te sien, nog de geringste tyding van Isabella niet, het welk my in de grootste ongerustheid des werelds bragt. Evenwel dorst ik zelver aan haar huis niet gaan, zoo om de naburen, als uit vrees dat de Moeder my sien mogt, die my zonder twyffel in het gesigt gevlogen, en de huit vol zou gescholden hebben. Eidelyk quam Leonora wederom by my, na ik haar in vier gantsche dagen niet gesien had. De wanhoop en de droefheid, die ik in haar gesigt kost lezen, waren alleen sterk genoeg, om my den doodsteek te geven, zonder dat ik die uit haar mond verwagte. Sy was t'eenemaal uit haar adem, door het lopen, dat zy gedaan had, om by my te zyn, en na zy sig een weinig bedaart, en eenige tranen tot voorboden van myn ongeluk voor uit gezonden had, bereide zy sig, om my het geen te zeggen, dat ik al lang
| |
| |
van myn gemoed verstaan had: maar ik gaf haar geen tyd om te spreken, en viel haar in haar reden. Ag! Leonora, zei ik haar, houd op door de wrede donderwoorden, die gy wild uitten, my aanstonds te vermoorden, en gunt my dog ten minsten zoo veel tyds, dat ik met myn tranen betale, dat ik aan de verstorvene geest van myn waarde Isabella schuldig ben, zonder dat gy behoeft te vrezen, dat ik na deze pligt en voldoening, lafhartig genoeg ben, van haar een uur te willen overleven. Ag! rampzalige Mirandor, vervolgde ik, sprekende tot myn zelven, wat zoud gy nog in uw' ongeluk gelukkig geweest zyn, indien gy haar stervende lippen voor het laatst had mogen kussen, en haar van uw' getrouwheid verzekeren, Ag! was zou myn geest gerust en vrolyk de hare gevolgt hebben, voer ik voort, indien ik eerst de vergeving van myn misdaden, uit haar mond had mogen horen. Indien u zulks vertroosten kan, viel my Leonora in myn reden, zo weet dat ik u dit door haar bevel kom brengen, en weet, vervolgde zy, dat Isabella nog leeft, of ten minste nog leefde, wanneer ik van haar scheide, en my bevolen heeft u voor haar dood te zeggen, dat zy u de dood van haar Broeder van harten vergeeft, en dat haar de hare niet zwaar valt te lyden, als om dat haar die van u scheid, hoewel die evenwel niet bequaam is de liefde, en getrouwheid, die zy u gezworen heeft, om te werpen, of te doen verkeren, dewyl haar geest u nog na haar dood beminnen zal. Ook heeft zy my hier gezonden, zei Leonora wyders, om nog voor haar dood te horen, of gy nog die zelfde liefde voor haar hebt, die gy altyd voor haar getoont hebt, en of die niet een weinig verkoelt is, doe de scheld-woorden, die zy u gaf, wanneer gy haar Broeder gewond had, en die haar de haastigheid, en de liefde, die zy
| |
| |
een stervenden Broeder schuldig was, uit de mond geperst hadden; en om u te doen sien, dat haar genegentheid t'uwaards nog dezelfde is, zoo zend zy u dit klein geschenk, het welk zy begeert, dat gy tot haar gedagtenis by u voeren zult. Dit gezegt hebbende, gaf zy my een kostelyk goud Horologie, het welk Isabella voor dezen altyd op haar zyde gevoert had. Ik nam het zelfde met de grootste vreugde aan die my myn droevige ziel voor datmaal wilde genieten laten, en antwoorde, dat het my leet was, dat ik dit waarde pand zoo lang niet tot haar gedagtenis bewaren zou, als zy wel wilde, dewyl ik verhoopte, haar geen uur t'overleven, en dat ik moed genoeg had, om haar in den dood te volgen. Ik wilde nog wyder met Leonora spreken: maar zy gaf my te kennen, dat zy niet langer dorst uitblyven, indien zy haar Juffer nog levendig begeerde te sien, die zy in een zoo slegten toestand gelaten had, dat zy vreesde, dat zy te laat komen zou, om haar tyding te brengen, om het geen zy van my had weten willen. My derhalven biddende, haar in korte woorden te zeggen, het geen ik wilde dat zy haar Juffer wederom zou boodschappen. D'onsteltenis van myn gemoed, wilde niet toelaten, dat ik Leonora het geringste woord antwoorden kost. Eindelyk een weinig tot myn zelven gekomen zynde, zei ik haar met halve woorden, die door een menigte snokken afgebroken waren: gaat, Leonora, en zegt myn waarde en stervende Isabella, dat het wrede nood-lod, het welk ons dwingt hier van een te scheiden, my niet beletten zal, haar in d'andre wereld te volgen, en haar geest aldaar met deselfde kuisheid en eerbiedigheid t'aanbidden, als ik haar goddelyke schoonheid in dit leven gedaan heb, en dat de dood...... Wanneer ik verder wilde voortvaren, verliet my het overige
| |
| |
van myn kragten, zo dat ik van myn zelven ter aarde zou gevallen zyn, indien my Leonora niet tusschen haar armen gevat had, en Belindor, die in de naaste kamer was, en ons uit beleeftheid alleen gelaten had, niet op haar roepen was aangeloopen. So ras ik door hulp van een kout water wederom een weinig tot myn zelven gekomen was, keerde Leonora weder naar de stervende Isabella, en quam juyst voor haar bed, wanneer zy de geest geven wilde. Op het gesigt en de komst van Leonora, scheen zy het nood-lod te willen dwingen haar zoo veel tyds nog toe te staan, tot zy eerst van Leonora gehoord had, het geen zy begeerde te weten, die haar zulks zoo ras niet gezegt had, of zy sloot haar te oogen, die wel haast van de wreede dood voor eeuwig toegenagelt wierden.
Dien zelfden dag verspreide sig de dood van myn waarde, dog nu verloore Isabella door de gantsche stad: die my als de wreedste donder slag in de ooren klonk, en zodanig van myn sinnen en verstand beroofde, dat ik al laggende door het huys liep, zeggende, dat Isabella dood was, waar door Belindor en myn andere bekende vreesden, dat ik myn verstand noit wederom krygen zou. Eindelyk wanneer my de razernye wederom zoo veel verlaten had, dat ik my van myn oordeelen dienen kost, storte ik de hert-brekenste klagten, dat niemand, van die het hoorden, sig onthouden kost, zyn tranen onder de myne te mengen. Het laatste besluit, daar my de wanhoop toe bragt, was myn leven in een Klooster door te brengen, weshalven ik my ook in dat begeven wilde, daar ik in gevlugt was, wanneer ik die droevige bejegening met de broeder van Isabella gehad had, en zou dit myn voornemen zekerlyk in 't werk gesteld hebben, indien Belindor, wel wee- | |
| |
tende, dat dit myn besluit meer uit wanhoop, als uit aandagt, of uit begeerte geschiede, die ik tot zoo een streng en eenzaam leeven had, my niet alleen zulks afgeraden, maar ook met de vriendelykste, en verpligtelykste woorden my van dit wanhoopig besluit afgewend had. Evenwel zou dit weinig gehulpen hebben, indien Leonora my niet had komen zeggen, en verzekeren, dat het laatste verzoek van haar Juffer op my geweest was, haar dood niet ter herten te nemen, of om dezelve te treuren, of dat haar geest andersins geen rust vinden zou. De diere eeden waar mede Leonora my zulx verzekerde, die ik nog noit op de geringste leugen bevonden had, waren oorzaak, dat ik myn groefheid een weinig zogt te matigen, het welk nogtans zonder verloop van eenigen tyd niet geschieden kost, die bequaam is d'aldergeweldigste te verzagten. Om het treurtoneel van deze myn eerste liefde te sluiten, en u, waarde Leezer, niet langer met een verhaal op te houden, welkers herdenken my duyzend dood-steeken zyn, zoo gelieft te weeten, dat Isabella dood, en dat 'er geen middel was, om haar wederom levend' te maken. Sy wierd zeer kostelyk, en byna over haar staat begraven. Ik zag de droeve plegtigheden (zoo groot was myn begeerte van haar tot het graf te vergeselschappen) zelver aan, en zag myn hert te gelyk met haar zark begraven. Gedurende veertien dagen ging ik dagelyx een menigte tranen op haar graf offeren, en tegens het zelve myn ongeval klagen, als of Isabella zulks had hooren konnen. Ik twyffel niet bescheide Lezer, of gy zult deze myne liefde een weinig al te Romanesque vinden, en groote moeite hebben, om te geloven, dat'er in deze eeuw luyden gevonden werden, die sig zoo zeer om het verlies van een Juffer zouden bekommeren konnen, die men
| |
| |
nog niet regt verzekert was oit te zullen besitten. Evenwel verhaal ik u niets ja deze myn levens-loop, het welk het geringste van de waarheid wykt. Dunkt u dan deze myne liefde zonder exempel in de tyd, daar wy tegenwoordig in leven, agt ik my zulks voor een groote eer dat de myne alleen d'eenigste is.
Eens op een tyd, wanneer ik, naar gewoonheid, om het graf van myn verlooren en waarde Isabella ging wandelen, boesemde ik de droevige woorden, onder een plas regen, van tranen, tegens haar lyksteen uit:
Wykt, al te wreede Rots, die my den toegang sluit
Tot 't schoonste, daar Natuur haar konst ooit door liet blyken,
Wilt voor de snelle vloed van dese tranen wyken,
En plaatst u voor een deur, die 't wreedste kerker sluit.
Deze myn droefheid was al te hevig, om niet haast van een gevaarlyke siekte gevolgt te zyn, die nogtans in weinig dagen, door het toedoen van goede Doctoren; in een volkome gesontheid veranderde.
Ondertusschen begost de Winter haar gryze paruik af te leggen, en de aangename Lente de velden met alderlei kleuren te cieren, wanneer Belindor een brief van den Marquies, zyn Vader, kreeg; waar in hy hem te kennen gaf, dat hy, hebbende zyn Processen tot een gelukkig einde gebragt, willens was
Brussel
te verlaten? en wederom naar
Gent
, alwaar zyn woning en zyn goederen gelegen waren, (als ik in het tweede Boek verhaalt heb) te keren, daar hy wilde, dat wy hem die Somer geselschap zouden houden, te meer, dewyl hy niet begeerde, dat zyn Soon zyn studie verder brengen zou, als een Edelman, die genoegzaam te leven had, nodig was, voor zyn lust en
| |
| |
vermaak te weten. Deze tyding verheugde my uitstekend, dewyl my deze Stad, na het verlies van Isabella, zoo hatelyk was, dat ik gestadig wenste daar uit te zyn, en ieder ogenblik my een jaar scheen. Wy wagten dan niet, als op de komst van den Marquies, die ons geschreven had, ons met zyn Karos te willen afhalen, alzo hy behalven dat in Leuwen zyn most, zoo om ons kost geld te betalen, als om andere zaken, die my door langheid van tyd vergeten zyn. Omtrent veertien dagen na wy den brief gekregen hadden, quam de Marquies, ons zelver af halen, en voerde ons naar Brussel, van waar wy, na het verloop van agt dagen (geduurende dewelke wy besig waren om zyn goed te pakken, en weg te zenden) ons naar Gent begaven.
Hoewel de Marquies een uitsteken schoon en kostelyk huis in deze Stad had, wilde hy nogtans die Somer in een ander doorbrengen, het welk op het Land, en omtrent een half myl van de Stad gelegen was. Hier was het, dat ik middel vond, om in de eensaamheid van een afgelegen allee ofte wandelplaats, het verlies van myn schoone Meestresse te bewenen en te besugten. Omtrent een quartier uurs van des Marquies Slot, was dat van zeker oud Edelman gelegen, die eertyds Ritmeester geweest was, en met dewelke de Marquies dagelyks te zamen quam, en zeer goede vriendschap hield. Dezen Edelman, die wy na dezen Clarimond zullen noemen, en wiens Vrouw voor weinig jaren gesturven was, had een eenige Dogter, die Diana genaamd, en om haar Schoonheid, Rykdom, en andere hoedanigheden door het gantsche Land beroemt was. Met deze was Belindor van zyn tederste jaren af, om de buurschap, opgebragt, en te zamen geweest. De liefde die deze twee malkander in hun kindsheid toedroe- | |
| |
gen, was geensins door d'afwesentheid van Belindor, die over de agt jaren met den Marquies tot Brussel geweest was, vermindert, maar veel eer door de vierige begeerte van malkander weder te sien, toegenomen en vermeerdert. Het is my onmogelyk te beschryven de menigte van omhelsingen, en liefdens-betoningen, die'r beiderzyds geschieden, te beschryven, wanneer Belindor haar des anderen daags, na wy gekomen waren, ging bezoeken, met bevel van hem te vergeselschappen, om my die schoonheid te doen sien, waar van hy my dikmaals een aangename, dog ruwe schets gemaakt had. De verwondering daar my het gesigt van deze Schoone inbragt, deed'my bekennen, dat, na Isabella (want myn liefde liet niet toe te geloven, dat haar een in schoonheid te boven ging) geen schoonder schepsel ooit geboren was. Belindor zelver was niet weinig verbaast, wanneer hy bemerkte, dat haar schoonheid met haar jaren had toegenomen, die hy nu veel grooter bevond, als hy sig ingebeeld had: zo dat hy bekende, haar zeer verongelykt te hebben, wanneer hy de beschryving van haar beeltenis tegens my somtyds gedaan had. Indien nu Belindor van zyn schoone Meestresse wel onthaalt wierd, bewees Clarimond, haar Vader, geen minder vreugde, van hem gezont te sien, en scheen niet weiniger als zyn Dogter verwondert, van hem zo aardig en welgemaakt te sien, in het welk hy al de andere Edellieden zoo van het Land, als van de Stad ver te boven ging. Het goed oordeel, dat de jaren aan deze twee gelieven gegeven had, deed'hen wel haast malkanders verdiensten bemerken, waar door hun vorige kinder-liefde sig in een veel sterker en ernstiger veranderde.
Ondertusschen liet Belindor niet een dag verby gaan, dat hy de schoone Diana niet ging bezoeken,
| |
| |
waar uit ik het onderscheid en het voordeel bemerkte, dat een met middelen en goedgesegende, boven een geldeloze ziel in het vryen heeft. Hy heeft niet nodig lang te quynen, en door liefde te sterven, dewyl hem zyn geld en Rykdom moed genoeg geven, om de Ouders van zyn Beminde aan te spreken, en door een gelukkige Bruiloft al zyn smert en pyn te eindigen: maar een die van het geluk met deze voordelen niet gezegent is, moet sig getroosten des daags vyf of zes maal (als ik met Isabella had moeten doen) verby de deur van zyn Meestresse te gaan, en indien hy haar slegts eenmaal te sien krygt, moet hy zyn moeite, en schoenen dubbeld betaalt agten. Heeft hy eenmaal het geluk van met haar te spreken, moet zulks heimelyk geschieden, en dat de Ouders zulks niet merken; want indien die de lugt daar van in de neus krygen, is de vreugde gedaan. Het eerste bevel, dat haar gedaan werd, is met dien naakten luishond niet meer te spreken, op straf van haar huis tot een gevangenis te hebben, daar een Ryken dagelyx een vryen toegang heeft, en van de Ouders dagelyks wel onthaalt werd, die de Dogter daarenboven nog allerlei aanslagen geven, om haar oppasser hoe langer hoe meer in het net der liefde te verwerren. Word het kermis (fatale tyd voor een naakte minnaar) en dat de eer, en de gevoeglykheid ons verbinden, om aan onze Meestresse, door het schenken van een schoone Garnituur, ofte d'een of d'andere Galanterye, ons genegen en dankbaar hert te kennen te geven, koopt een bemiddelde alle kostelykheid, die hem te voor komen, daar hy zyn Liefste mede vereert, en tot beloning de vriendelykste lonken, duizende van kussen, en dikmaals nog wel wat meer krygt, daar een armen hals zyn mond niet smerig aan maakt, en die tegens deze tyd sig gemeenlyk onsigtbaar maakt,
| |
| |
siek word, ofte van huis gaat. Heeft hem zyn geboorte Ster met de kennis van de Musen willen begelukzaligen, zend hy haar een eeren digt, houdende zyn nagels, die hy in het maken verslonden heeft, dubbeld wel betaald, indien zulks genadig aangenomen en gelezen werd, hoewel hy naderhand sig getroosten moet, zyn werken in de keuken te sien, alwaarze dikmaals van het onbezonne gespuis der dienst-maagden, tot het schoonmaken van kandelaars, ofte tot andere smerige diensten gebruikt worden, of wel t'eenemaal ongelezen naar Portugaal gezonden werden; want wy zyn (God betert) hedendaags niet meer in de eeuw van den goeden Ovidius, in dewelke de Juffers sig hare diensten met Veerzen lieten belonen, gelyk deze zyn woorden te kennen geven:
Pauperibus vates ego sum, quia pauper amavi,
Cum dare non possem munera, verba dabam.
Maar hedendaags zouden de Meisjens van deze munt wel een beetje den brui hebben, daar ik de goede sloven ook geen groot ongelyk in geven kan; want geen bakker in de zeven Provintien zou voor duisend Sonnetten, en Madrigallen een timpje van een duit geven, alwarense ook van de beste Poëet van ons Land gemaakt. Ja het handwerk is nu zoo gemeen, en de stad van
Amsterdam
zoo overvloedig in Poëten, datze al de tabak spinders en kruideniers van de Stad, met hun werken in vuil papier onderhouden konnen, die hen voor het pond van hun veerzen niet meer als ten hoogsten tweeblanken geven. Ook is my onlangs van een geloofwaardig man verhaalt, dat hy al de werken van den doorlugten en sinryken, Lauwer-drager Jan van der Stok Salgr. by een Spek-koper had vinden leggen, die hem op zyn
| |
| |
verdoemenis zwoer, dat hy voor de zes pond van zyn werken niet meer, als zeven stuivers gegeven had, hoewel daar over de agt aan vuil papier aan was: dog om wederom tot de zaak te komen.
Het vriendelyk en genadig onthaal, waar mede Diana Belindor ontfing, gaf aan d'overige van haar aanbidders genoegzaam te kennen, dat hy Meester van haar hart was. Weshalven zy de hoop, van daar ooit de geringste plaats in te vinden, verloren gevende, hem het slag-velt alleen lieten. De eenigste, die hem de gelukzaligste besitting van Diana scheen te willen betwisten, was zeker Spanjaard, die sig tot
Gent
zedert eenigen tyd opgehouden had, en die sig Don Rodrigo di Braccamonte noemde, zynde (zoo hy zei) niet alleen met het huis van Arragon en Castilien, maar daarenboven ook met dat van Oostenryk zeer na verwant, hebbende zyn Majesteit eertyds als Generaal van zyne Galeyen gedient, met dewelke hy sig in verscheide bloedige gevegten tegens den Erf vyand bevonden had, maar voornamentlyk in een, het welk hy zei zo vreesselyk en verschrikkelyk geweest te zyn, dat de afgehouwe armen en benen met het bloed door de spy gaten gevloten waren Deze verwaanden Spanjaard beelde sig alzo een groot regt op Diana in, dat hy niet alleen haar dagelyks quam overlopen, en stout, zonder sig te laten aan melden, regt naar haar slaap-kamer ging, maar haar daarenboven verbieden dorst met niemand, als alleen met hem te spreken, met dreiging, dat d'eerstemaal, dat hy Belindor, in, ofte omtrent haar Slot vond, hem ontzielen, en aan zyn regtvaardige en alvernielende gramschap wilde op-offeren; hoewel hy niet een woord spreken dorst, wanneer hy hem daar by geval aantrof. De belachelyke trotsigheid van dezen anderen Rodemont, was al te groot, om
| |
| |
langer van het edelmoedig gemoed van de schoone Diana verdragen te worden, en de liefde, die zy Belindor toe droeg, al te hevig, om hem zulks langer te verbergen. Derhalven zei zy hem eenmaal op een tyd, met een zeer stemmig gesigt: Het is my onmogelyk Belindor, u te beschryven, hoe aangenaam my uw' bezoek is. De vriendelykheid, waar mede ik u altyd boven andere heb getragt te bejegenen, zullen geloofweerdige getuigen zyn, die u zulks genoegzaam verzekeren zullen: maar evenwel kan ik uw' komst niet sien, vervolgde zy, zonder deze myn vergenoeging en vreugde door een heftige vreze, voor een ongeval dat uw'leven dreigt, bestreden te sien. Op deze woorden, vroeg haar Belindor, gants verwondert, dewyl hy niet wist een vyand in het gantsche Land te hebben, wie dog die geen was, van wien hy dit ongeval te vermoeden had? Het is een man, die zyn dapperheid in het midden van de verschrikkelykste gevegten, en in duisend andere voorvallen heeft doen sien laten, en wiens arm geen zoo zwaren bejegening en wederstand aantreft, dat hem geen kinderspel schynt. So zal ik groote moeite hebben, dat leven te beschermen, daar gy zegt, dat hy na tragt, antwoorde Belindor; maar noemt my dog dezen dapperen, en op my zoo zeer vergramden Held, vervolgde hy, op dat ik my voor hem hoeden kan, indien hy my mogelyk onvoorsiens overvallen mogt. Daar behoeft gy niet voor te vrezen, antwoorde Diana, dewyl hy moeds genoeg heeft, om zulke tien, als gy zyt aan te vallen, en kragt genoeg, om die alle voor zyn voeten het leven te doen bidden. Deze woorden scheenen Belindor een weinig te verdrieten, ziende, dat hem Diana zo weinig agtte, en zo gering stelde, het welk zy merkende, en ziende dat hy zyn geduld begost te verliezen, om te weten, wie die
| |
| |
geen dog zyn mogt, daar zy met zoo veel roem van sprak, gaf hem, half schaterende van lachen te kennen, dat het die zots-kap van een Spanjaard was, die haar als hem bekent was zoo onbeschaamt dagelyks quam overlopen, en verhaalde hem hier op alles 't geen haar Don Rodrigo di Braccamonte gezegt, en tegen Belindor gedreigt had, waar over hy schier razend meende te worden, haar verzekerende, dat hy hem in haar byzyn, indien zy zulks geliefde toe te laten, d'eerstemaal, dat hy haar wederom quam bezoeken, duizenden van stok-slagen geven wilde: maar zy bad hem, dat hy zulks uit zyn gedagten slaan zou, en de wraak aan haar laten, dewyl het hem meerder schande zyn zou, het affront, dat zy hem aandoen wilde, van een vrouw, als vau een man ontfangen te hebben. Hier op bad haar Belindor dat zy hem zeggen wilde, op wat wys zy sig dan van dezen Spaanschen Don wreken wilde, maar zy wilde zulks niet doen, voor dat hy haar belooft had, het geringste misnoegen aan Don Rodrigo niet te laten blyken, haar in alles geheim te zyn, en daarenboven haar vornemen met alles, dat zy daar toe nodig hebben zou, te bevorderen. Na haar Belindor dit alles belooft en gesworen had na te komen, wilde zy hem haar aanslag verhalen; wanneer onzen Spaanschen Minnaar zelve, zonder eens (naar zyn gewoontheid) aangemelt te zyn, in de kamer trad. Het was vermakelyk te sien, hoe ootmoedig, en beleeft hy sig aanstelde, wanneer Belindor hem aanzag, die zyn hoofd en oogen zo ras niet naar een andere plaats gewent had, of hy zag hem met de verschrikkelykste blikken, en een dreigend gelaat aan, om hier door zyn moed en Couragie aan Diana te tonen, die hier door in haar vorige mening gesterkt wierd, dat al het geen hy van zyn dapperheid gepogt en gesnorkt had, niets, als bloote Rodemontades waren;
| |
| |
want zo ras Belindor de oogen na hem toewende, ontfronzelde hy zyn tronie, liet zyn knevels hangen, en zag zoo zagtsinnig als een Lam, het welk Belindor ten laatste merkende, schepte het grootste vermaak des werelds, van hem zo dikmaals, als d'argste Janpotagie van gelaat, en mynen te sien veranderen, en had alle moeite van de wereld van doen, om sig van lachen t'onthouden. Naar het verloop omtrent van twee uuren, was hy genoodzaakt zyn afscheid te nemen, indien hy niet wilde buiten de Stad, die een groote halve myl van daar was, gesloten worden, hoewel met de grootste spyt des werelds, van Belindor daar te sien blyven. Diana bad hem in het uitgaan des anderen daags om dezelve tyd weder te keren, alzo haar vader gaarn met hem begeerde te spreken, het welk hy met de grootste vreugde des werelds beloofde te doen.
So ras hy vertrokken was, wilde Belindor weten, op wat wys Diana sig van dezen hoogmoedigen Spanjaard wreken wilden, en na hy haar wederom op het nieuw van zyn verzwygendheid in deze zaak verzekert, en belooft had, haar in haar voornemen bevorderlyk te zyn, gaf zy haar mening in deze woorden te kennen: Gy zoud u, waarde Belindor, al te veel vernederen, en al t'een groot ongelyk doen, indien gy met d'alder lafhartigste van alle menschen wildet aanleggen: daarom vergenoegt u, dat ik my en u te gelyk op deze manier wreek. Myn voornemen is dan, vervolgde zy, my in een mans gewaat te kleden, en hem op de weg, langs de welke hy komen moet, aan te vallen, en krakeel te zoeken, om te sien, of hy in der daad zoo dapper is, als hy sig beroemt. Derhalven begeer ik, voer zy voort, dat gy morgen ten twee uuren na den middag, wanneer myn Vader in de Stad by een van zyn goede vrienden te gast zyn zal,
| |
| |
hier komen, en een van uw' klederen door uw knegt zult doen hier brengen, en daar na met my ter plaatse gaan, van waar gy dezen handel onvermerkt sult konnen aansien. Belindor, die niet weinig over het kloekmoedig en vermeten besluyt van zyn waarde Meestresse verwondert was, sogt haar sulks met vriendelyke woorde uyt het hoofd te praten, haar voor oogen houdende, hoe weynig deze aanslag met haar geslagt over een quam, en het gevaar, het welk sy lopen sou indien haar arm, te swak synde om den degen te voeren voor die van Don Rodrigo, die sonder twyffel sterker was, most wyken: maar al het geen hy haar hier op seggen kost, was olie in het vier, en deed' niets, als haar begeerte, om haar aanslag in het werk te stellen, vermeerderen. Weshalven Belindor, vrezende haar te mishagen, indien hy sig langer tegens haar voornemen stelde, in alles bewilligde, haar belovende des anderen daags ter bestemder tyd met een van zyn klederen aan haar huis te komen. Dien selfden avond verhaalde hy my nog den aanslag, die hy my gebood aan geen mensch in de wereld te verhalen, en die ik gaarn had gewenst te mogen sien, indien zulks mogelyk geweest was.
Des anderen daags begaf sig Belindor ter bestemder tyd na het Slot van Diana, doende een van zyn beste klederen, door een Lakay mede nemen, het welk hy Diana, zoo ras hy by haar gekomen was, overreikte. Sy bad hem, dat hy zo lang in den Hof van het Slot wilde wandelen, tot zy het kleet in een van de lust-of tuin huizen, om van geen mensch gesien te zyn, zou aangetrokken hebben. Na hy dan den Hof eenige malen op en neer gewandeld had, zag hy de moedige Diana wel haast verschynen, die een blonde Paruik, die hy haar gegeven, zoo zeer verandert had (dewyl zy swart van hairen was) dat hy
| |
| |
haar zelver niet zou gekent hebben, indien hy van den aanslag niet geweten had. Hy was niet weinig verwondert over het goed gelaat en d'aardige zwier, die zy in dit kleed had, de welke haar voor de schoonste en welgemaakste Cavallier van de wereld deden Passeren. Ik sie wel, Mejuffer, zei haar Belindor, dat gy in dit gewaat geen minder slavinnen maken zoud, als gy in het uwe gewoon zyt dagelyks het getal van uw' slaven te vermeerderen, en dat uw oogen in het zelve niet minder voor die van uw' geslagt te vreezen staan, als die in uw' gewoonlyk kleet gevaarlyk voor ons zyn. Diana antwoorde hem, dat deze zyn Complimenten haar stof genoeg gaven, om die te beantwoorden, inden zy niet vreesde van iemand gesien en bekend te zyn. Dit gezegt hebbende, nam zy hem by de hand, en leide hem de agterdeur van den Hof uit, van waar zy sig, dwars door het veld, naar een klein bosch begaven, daar Don Rodrigo di Braccamonte noodwendig, om aan haar Slot te komen, doorgaan most. Daar gekomen zynde, bad zy hem sig agter eenige boomen en struiken te willen verbergen, van waar hy den handel kost aansien, zonder nogtans van den Spaanschen Baron wederom gesien te zyn, terwyl zy zelver zo lang op en neer wandelde tot haar man zou gekomen zyn.
Ondertusschen beefde Belindor, als een loof, wanneer hy aan het gevaar dagt daar Diana sig zoo moetwillig in ging storten, en besloot by sig, zoo ras hy sien zou, dat den Spanjaard, gelyk hy niet twyffelde, haar te sterk viel, voor den dag te springen, en sig met het rappier in de hand voor haar te stellen. Weinig tyds hier na quam onzen Campioen, op een barsse en hoogmoedige wys aangetreden, die Diana zoo ras niet in 't gesigt gekregen had, of zy ging hem te gemoed, en regt op hem aan. De regen, die eeni- | |
| |
gen tyd na malkander zeer overvloedig gevallen was, had de wegen zoo zeer bedorven, dat men niet als een smal voetpad gebruiken kost, langs het welk Don Rodrigo en Diana op malkander aanquamen. Wanneerze by een gekomen waren, wilde Diana, die niet liever zogt, als hem oorzaak tot questie te geven niet voor hem wyken, nog uit den weg gaan, het welk hy, of om zyn witte schoenen, die hy gewoon was te dragen, niet vuil te maken, ofte uit hoogmoed ook niet doen wilde, waar op hem Diana zoo een zwaren stoot gaf, dat hy gedwongen was in het wagen spoor, dat zeer diep van slik en regen was, te vallen, en sprak hem aldus aan: Wie heeft u, onbeleefden buffel, geleerd, eerlyke luiden niet uit den weg te gaan? En wie van uw' vyanden, antwoorde Don Rodrigo, na hy uit de slik opgestaan was, heeft zoo zeer uw' verderf gezogt, dat hy uw' geraden heeft Don Rodrigo di Braccamonte, een vollen Neef van den Koning, en een Generaal van zyn Galeyen, op zoo een onbeleefde en onbeschofte wys t'ontmoeten, zonder te vrezen, dat dezen arm, die zoo menig duizend Turken heeft doen sneuvelen, u niet kleinder als Coriander zaad houwd? Dit gezegt hebbende, streek hy met d'eene hand een paar knevels op; die zyn gantsche tronie beschaduwden, en bragt den ander op het gevest van zyn bloedvergieter, daar meer tralien en yzer-werk aan was, als aan het rasphuis tot Amsterdam, latende een paar blikken sien, die alleen bequaam waren, om een, aan wien zyn bloodheid niet bekent was, van vrees te doen sterven, het welk de dappere Diana gesien hebbende, trok met een groote gezwintheid van leer, en gaf hem eenige rappierslagen over de ooren, na het welke zy sig in postuur stelde, om zyn aanval te verwagten, hem zeggende, dat hy die dapperheid zou sien laten daar hy zoo veel
| |
| |
van snorkte, en dat hy van leer trekken zou, en siende, dat hy zulks niet doen wilde, en dat hy als een dood in het gesigt besturf, dreigde hem haar rappier door zyn bloode hart te jagen, indien hy het zyne niet ontblootte. Onzen armen duivel, siende, dat het op een nypen gaan, en het hair kosten zou, was byna van schrik op de plaats dood gebleven, en siende dat Diana hem hoe langer hoe meer drong den degen t'ontbloten, sprak haar op deze wys aan: Edelmoedige, en schoone Jongeling, indien den Hemel niet door een zonderlinge schikking een groot melyden in my t'uwaards verwekte, zoud gy zonder twyffel al voor lang onder het rampzalig getal van die gene zyn, daar myn arm de meeste kerkhoven van Europa mede vervult heeft; maar ik zou myne heerlyke daden verduisteren, indien ik myn kragten tegens u wilde gebruiken, en zou door een zo geringe overwinning alleenlyk duisend andere omwerpen. Gaat dan reukelozen jongeling, en verbergt u voor de vuurbrakende blikken van myn oogen, en vergenoegt u, dat gy den al vernielenden arm van Don Rodrigo di Braccamonte ontkomen zyt. Maar my dunkt veel eer, antwoorde Diana, dat het een onafwasselyke schande zyn zou, indien een zoo vreesselyken en geweldigen Turken-moorder, als gy, sig van een jongeling, als my, en die nog geen baard om de mond heeft, zoo vreesselyk liet beschimpen, en rappier-slagen geven; maar dewyl ik sie, dat gy zoo lankmoedig zyt, vervolgde zy, wil ik de goedheid wel hebben, van uw' gramschap en Couragie door een goed getal andere slagen, op te wekken. Dit gezegt hebbende, begost zy onzen armen Don wederom op het nieuw te strelen. Die ziende, dat Dana niet op hield van gestadig met slaan voort te varen bragt deze reden met een bevende stem voort: Het is
| |
| |
niet uit gebrek van moed, ô dapperen jongeling! dat ik my niet over het ongelyk wreek, dat gy my zonder eenige oorzaak aandoet, maar alleen uit zekere belofte, die ik voor eenige jaren aan St. Jacob van Gallicien gedaan heb, van nooit rappier op dezen dag t'ontbloten, dewyl ik eenmaal binnen Madrid op dezen dag myn eigen broeder, beneffens nog vyftien Edellieden, in een haastigheid omgebragt heb, waar door ik tot penitentie van myn couragie en dapperheid deze belofte gedaan heb, die ik om al het goed van de wereld niet breken wilde, ja, al zou my nog zoo een affront wedervaren. Onse dappere Amazone, ziende, dat zy nog met beschimpingen, nog met dreigen den bevreesden Spanjaard bewegen kost, om zyn rapier t'ontbloten, dwong hem, dat hy haar het zyne al knielende overreiken, en haar zweren zou, nooit meer langs deze weg, welkers aarde al te eerlyk was om van zulke lafhartige voeten, als de zyne betreden te worden, te komen, op straffe, van zoo ras zy hem ontmoette, hem door duizend stokslagen ter hellen te zenden. Na de goede en van vrees half overleden. Don Rodrigo di Braccamonte haar alles belooft had na te komen, gaf zy hem verscheide stoten met de voet, en dwong hem wederom te keren. Middelerwyl was Belindor over de lafhartigheid van dezen groot spreker zoo verbaast, dat na Diana by hem gekomen, en hem gevraagt had, wat hem van den braven Don Rodrigo dagt, hy haar in lang niet antwoorden kon, niet anders doende, als sig te kruissen en te zegenen. Hier op keerden zy wederom te zamen na haar Slot, daar zy nauwelyks door de selfde agterdeur van den tuin ingekomen waren, en Diana sig wederom ontkleed had, zonder van imand van het volk gesien te zyn, of Belindor zeid haar, dat zy een gevaarlyken vyand was, dewyl zy zoo
| |
| |
wel met den degen, als met haar schoonheid de magt en de hoogmoed van haar tegenstrevers wist te dempen. Ik vermag in het eene zoo weinig, als in het andere, antwoorde Diana; maar dat ben ik verzekert, vervolgde zy, dat hy uit vrees van myn wederom te ontmoeten, nooit wederom hier komen zal: maar zy rekende zonder de waart; want nauwelyks had zy deze woorden gesproken, of Don Rodrigo quam gants besweet in de tuin. Hy was na de Stad geweest om een andere degen te halen, en had Diana zoo ras niet in't gesigt gekregen, of, Mejuffrouw, zei hy haar, het had weinig gescheelt, of een gevaarlyke en verschrikkelyke ontmoeting, had u van uw' aldergetrouwsten dienaar Don Rodrigo di Braccamonte berooft, indien myn arm het geweld van een onbekende bespringer niet gestuit had. Wie was dog die onbekende bespringer, daar gy van zegt, antwoorde Diana, en hoe was dog zyn gedaante. Hy was zwart van hairen, antwoorde hy, en overtrof in grootheid den verschrikkelyken Reus Encelades, en in sterkte den dapperen Achilles. En wat was dog de oorzaak van dezen vyandlyken aanval, vroeg Diana wederom. Wanneer ik, Mejuffrouw, antwoorde hy, op den weg was, om volgens uw'bevel hier te komen, hoorde ik, wanneer ik in het naast gelegen bosch quam, een stem, die om hulp riep, en daar ik zoo ras niet op toegegaan was, of ik zag, dat het een jonge Boerinne was, die van een jong Heer verkragt wierd. Ik wagte dan niet lang het geen te doen, daar ons de eer toe verpligt, en dwong hem van dit zyn goddeloos voornemen af te staan, waar door hy schier razend zynde, my met een vreesselyk geweld aanviel, en ik kan zweren, vervolgde hy, dat ik noit meerder wederstand aan een van myn vianden bespeurt heb. Maar hoe was dan het einde van dit uw' bloedig ge- | |
| |
vegt, vroeg Diana wederom. Hoe? Mejuffrouw, antwoorde hy, behoort, gy aan een overwinning te twyffelen, daar gy weet, dat myn arm stryd. Ik bragt hem na eenige wederstand eindelyk zoo wyt, dat hy my al knielende zyn degen most overgeven, en zweren geen ander in de tyd van twee jaren te voeren. Wanneer Diana bemerkte, dat Don Rodrigo het verhaal van zyn bloedig gevegt ge-eindigt had, kost zy sig niet langer van gramschap onthouden, en genoegzaam over d'onbeschaamtheid van dezen opsnyder verwonderen. Derhalven bad zy hem, haar in het speel of tuin-huis, daar zy sig ontkleed had, te willen volgen, veinzende als of zy hem wat noodwendigs te zeggen had, en daar hy nauwelyks in gekomen was, of zy sprak hem op deze wys aan. Hoe derft gy lafhartige en bloode guit, u nog verstouten, onder myn oogen te komen, om my zoo onbeschaamt voor te liegen, daar dat gevegt, daar gy van snorkt my zoo wel, als uw' zelven bekent is, alzo ik het zelve geweest ben, die u ontmoet is, en die u in den slik gestoten, geslagen, en al knielende uw' rappier heeft doen overgeven, en op dat gy lafhartige, en onwaardige niet twyffeld aan het geen ik u zeg, zoo siet hier het kleed en de Paruik, die dien dapperen Achilles, daar gy van pogt, aangehad heeft, en het welk ik om geen andere oorzaak gedaan heb, als om die dapperheid, daar gy zoo veel van gesnorkt hebt te beproeven; en hoewel deze uw' onbeschaamtheid, voer zy voort, verdient, dat ik u zwaarlyk doe straffen, wil ik u nogtans zulks vergeven, mits dat gy u noit meer verstout onder myn oogen te komen, op straffe van door duizend stokslagen door myn volk wederom weg-gejaagt te worden. Noit was een misdapiger op het gesigt van de Geregts plaats zo ontstelt, als den armen Don Rodrigo, wanneer hy zag, dat
| |
| |
het Diana geweest was, met dewelke hy deze beje gening gehad had, die hy zonder eens te derven antwoorden, of zyn oogen op te slaan, een diepe groetenis maakte, en weder na de stad keerde, zonder oit weder te komen, latende zyn degen in de loop, die zy nog hedendaags, tot een Trophee van haar dapperheid en overwinning bewaard.
|
|