Bacchus en Christus. Twee lofzangen van Daniel Heinsius
(1965)–Daniël Heinsius– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 189]
| |
Dan. Heinsii lof-sanck van Iesvs Christvs,den eenigen ende eeuwigen SONE GODES.
| |
[pagina 190]
| |
Aen den Edelen Heer,
| |
[pagina 191]
| |
15het selve. De outste ende treffelijckste daet, die de geweldige endeGa naar voetnoot15 16eenige God, die sich selven niet alleene God, dat hy niet te min alleen 17is, maer oock een God Israelis, een God van zyn volck, heeft willen 18noemen, (na de belofte van het saet der vrouwe, dadelick gegeven naGa naar voetnoot18 19den val, na het verbont gemaeckt met de Vaders, na dat hy de sacramentenGa naar voetnoot19 20hadde gegeven; dienende altemael tot het selve eynde, dat is,Ga naar voetnoot20 21de bevestinge van zynen Sone, sijnde het hooft van zyne kercke, endeGa naar voetnoot21 22om zyne komste te versekeren, ende het geloove in hem te verstercken) 23de outste segge ick ende treffelickste daet, die hy in het aensien van deGa naar voetnoot23 24Vaders gedaen ende uytgevoert heeft, is geweest, dat hy het leger van 25Egypten verslagen, zyn volck door ende over de zee, sonder tegenspoetGa naar voetnoot25 26gebracht heeft. Om met eenen te bewijsen, dat hy oock de God derGa naar voetnoot26 27natuere was. Het welcke soo wel zyn volck, als de vyant weynig overdochten.Ga naar voetnoot27 28In desen slach heeft de Sone Godes, die aldaer den Engel desGa naar margenoot+ 29Heeren, ende korts daer na, God selve wort genaemt, staende in een 30colomne viers, als een almachtig ende onwinbaer capiteyn, jae GodGa naar margenoot+Ga naar voetnoot30 31selve met den Vader, het volck aengevoert, ende niet met gemeyneGa naar voetnoot31 32wapenen, maer met gants den Hemel, ende gants de zee, den hartneckigenGa naar voetnoot32 33Koninck ende al zyn volck, overvallen. Dese overtreffelicke daet,Ga naar voetnoot33 34heeft de wijse Moses, noch vol schrick ende bevinge, met eenen seer 35schoonen ende heerelicken Lof-sanck gepresen. Alwaer hy, sprekende 36van de gene die hem geleyt ende by gestaen hadde, roept uyt met 37luyder stemmen, De Heere is mijn kracht ende liet, ende is my tot SaligmaeckerGa naar margenoot+Ga naar voetnoot37 38geworden: de Heere is een krijgsman. Iehova is zynen naem. Ende 39beschrijvende zyne daet: Hy heeft de wagens Pharao, ende zyn heyr in zeeGa naar voetnoot39 40verslingert: ende de bloeme zyner Vorsten zyn verdroncken in het biesen meer:Ga naar voetnoot40 41de afgronden hebbense gedeckt: zy sijn in den gront gesoncken als een steen. 42Beschrijvende oock sijne wapenen: Du hebst met dijnen wint daer over 43geblasen, de zee heeftse gedeckt. Zy sijn gesoncken als een loot in geweldige 44wateren. De tweede daet, meerder in gewelt, en onuytsprekelick inGa naar voetnoot44 | |
[pagina 192]
| |
45bermhertigheyt, is geweest, dat het dertel ende uytnemende moetwilligGa naar voetnoot45 46volck, is met stercker hant, door den selven hopman ende capiteyn, dat 47is, door den Engel van den grooten raet, den eenigen ende eeuwigenGa naar voetnoot47 48Sone van den levendigen God, gelijck het selve oock, in het dryentwintichsteGa naar voetnoot48 49Exodi, duydelick geseyt wort, in het lant van beloften voorspoediglick 50geleyt geworden: tot spijt, ende met den onderganck vanGa naar voetnoot50 51alle die het selve doen bewoonden. Die niet anders als een leefloos stofGa naar voetnoot51 52ofte stroo, voor den Hemel ende zijn gewelt en weken. Tot dese weldaet,Ga naar voetnoot52 53heeft de selve Moses wederom met eenen treffelijcken Lof-sanck, 54het onwetende ende wederspannig volck bereyt. Ende alsoo hy niemantGa naar voetnoot54 55onder haer en vant, die zyne eygen ondanckbaerheyt, ende de grooteGa naar voetnoot55 56weldaden des Heeren, behoorelick bemercken ende overwegen konde,Ga naar voetnoot56 57sijnde alle gader, gelijck dan oock aldaer geseyt wort, verdorven vanGa naar voetnoot57 58raet-slagen, ende een volck daer geen verstant in en was, neemt hy den Hemel 59selve tot een toehoorder, ende de aerde tot getuyge, van twee 60saken; harer ondanckbaerheyt, ende zyner bermhertigheyt. Dit gebruyckGa naar voetnoot60 61ende loffelicke gewoonte van doen, hebben oock de vrouwen 62gevolgt. Als daer is geweest de kloecke Debora, ende Anna, moederGa naar voetnoot62 63van Samuel: wesende een voorbeelt van de moeder onses Heeren, endeGa naar voetnoot63 64haeren Sone, den eeuwigen Propheet, onsen Heere Iesus. Nu om wederomGa naar voetnoot64 65tot David eyndelick te komen, al ist saecke dat alle zyne PsalmenGa naar voetnoot65 66ende geestelicke Lof-sangen, naer den Hemel smaken, aen den welcken hyGa naar voetnoot66 67alreede door het onverbrekelick verbont, ende den toekomenden scepter,Ga naar voetnoot67 68die den Hemel selve, met de zee, aerde, ende alle schepselen, regieren, endeGa naar voetnoot68 69onder sich begrijpen soude, als geknocht ende gebonden was, soo en 70gaet hy nemmermeer soo hooge in den sin, nochte breeder met de woorden,Ga naar voetnoot70 71als wanneer hy van het rijcke Iesu Christi, zijne komste in het vlees, 72Ga naar margenoot+ macht, majesteyt ende heerlickheyt, is sprekende. Ontfangen hebbende 73van Nathan de belofte van het Koninckrijcke sonder eynde, dat uyt hem | |
[pagina 193]
| |
74voortkomen soude, Samuelis in het tweede; berst hy uyt, ende singt 75eenen schoonen Lofsanck: inde welcken niet alleen het onbepaelde endeGa naar voetnoot75 76oneyndige rijcke Iesu Christi, maer oock zijne kracht met de eygendomGa naar voetnoot76 77van het geloove in hem, duydelick wort afgemeten. Nu wat is deGa naar voetnoot77 78tweede Psalm anders als een Lof-sanck Iesu Christi: in den welcken 79onsen Heere, eenen Sone van den eeuwigen God, ende volgende dies,Ga naar voetnoot79 80een eeuwig Godt, een Koninck van Sion, hebbende in zijne handen alle 81volcken, alle eynden ende canten van de werrelt, wort genaemt? DieGa naar voetnoot81 82met eenen yseren scepter, de Heydenen ontwee slaen, ende als potten sal verpletten.Ga naar voetnoot82 83Sijnde als een placcaet, komende van God almachtig, ende eenGa naar voetnoot83 84seer strenge ende ernstige vermaninge aen alle Vorsten ende Heeren,Ga naar voetnoot84 85dat zy hem voor haren Koninck ende Heer, aennemen: hullende endeGa naar voetnoot85 86omhelsende den genen, die zy wel vervolgen, doch niet en souden 87schaden. als hebbende een rijck boven alle rijcken: macht boven alleGa naar voetnoot87 88machten: een verkiesinge voor alle tijden: eenen Vader die God was,Ga naar voetnoot88 89ende God met hem soude blijven. Op dat ick den vijf ende veertichsten 90niet aen en raecke, die oock inder daet, van het beginsel tot het eynde,Ga naar voetnoot90 91eenen Lof-sanck, van den selve Koninck, zijne macht, rijck, ende heerlickheytGa naar voetnoot91 92is: vierende de bruyloft van hem ende zijne gemeynte. GelijckGa naar voetnoot92 93oock den twee ende seventichsten, met den hondert ende tienden, desenGa naar voetnoot93 94Koninck ende Vorst, verheffen ende klarelick voor oogen stellen. Op 95dat ick oock den twee ende twintichsten, met andere, voorby gae. in 96den welcken zijne ellende ende nederigheyt; wesende den eersten trap 97tot zijne ende onse hoogheyt; afgeschildert ende afgemaelt wort. Gants 98de propheet Esaias, is een Euangelie des Heeren Iesu, een verklaringeGa naar voetnoot98 99van al het gene, dat hem overkomen, ende ons in hem toebehooren 100soude: een historie van toekomende, een verhael van sekere, doch niet 101geschiede dingen. Overmits den Heyligen Geest, door den welcken 102hy gedreven, ende van den Sone wiert geleert ende onderwesen, weet,Ga naar voetnoot102 103dat niet en is, siet, dat verborgen is, kent het toekomende, ende heeft 104het voor hem als het voorgaende. Doch onder alles nemen zijne LofsangenGa naar voetnoot104 105uyt, ende onder dese, zijnen vierden, uyt het dry ende vijftichsteGa naar voetnoot105 | |
[pagina 194]
| |
106capittel. Sprekende niet anders van zijn lijden, pijn, vervolch endeGa naar voetnoot106 107onderdruckinge, als ofte hy al zijn leven onsen Heere voor Apostel gevolcht,Ga naar voetnoot107 108ende staende onder zijn kruys, met het bloet, dat voor de werrelt 109wiert gestort, dese woorden daer geschreven hadde. Vyt welcke plaetsenGa naar voetnoot109 110dan volkomelick is blijckende, dat de grooten, de geweldigen, den onuytsprekelicken, 111den eenigen, de levendigen God, teenemael gewiltGa naar voetnoot111 112ende by sich selven besloten hadde, dat zijnen eenigen Sone, sijnde 113Ga naar margenoot+ het beelt des onsienelicken Gods, den eerstgeboren aller creatueren, het schijnsel 114sijner heerlickheyt, ende het uytgedruckte beelt sijns wesens, aengaende insonderheyt 115zijne macht, als God, ende mededoogentheyt, als hooft 116van zijn kercke, bekent aen de menschen soude worden, eer hy tot de 117menschen soude komen. Die dese uytgedruckte plaetsen in het oudeGa naar voetnoot117 118verbont, dienende om het inhout van het nieuwe te bevestigen, alsGa naar voetnoot118 119komende alle beyde van den selven God, ende hebbende een eynde ende 120wit, den Sone Godes (dienende oock om te bewijsen, dat hy altijt is,Ga naar voetnoot120 121altijt is geweest, altijt wesen sal, ende met de zyne, gelijck hy was, ende 122is, altijt sal wesen,) soecken te verduysteren, ofte op een ander uyt teGa naar voetnoot122 123leggen, begaen sonde tegen Godes majesteyt, ende sullen hem te laet 124Ga naar margenoot+ leeren kennen: als hy sal wederom komen met de wolcken, ende alle ooge 125hem sal sien, oock die hem doorsteken hebben, ende alle geslachten der aerdenGa naar voetnoot125 126om sijne wille op hare borsten sullen kloppen, ende zijnen dach met schrickGa naar voetnoot126 127ende anxt aenschauwen. Als den Hemel sal sweeten, de aerde sal beven,Ga naar voetnoot127 128de bergen sullen suchten voor het aensicht van den verschrickelicken 129God, ende zy vermorselt ende verbrijselt sullen worden, door den hoecksteenGa naar voetnoot129 130van het huys, die zy verworpen hebben: jae van den grimmigen 131leeuw Iuda, verslonden sullen worden, gedwongen sijnde hem als rechterGa naar voetnoot131 132aen te nemen, die zy nu voor haren God, ende Godes Sone, niet enGa naar voetnoot132 133hebben willen kennen. Wiens goetduncken, welbehagen en heerlickheyt,Ga naar voetnoot133 134is by ende met den selven: als die deelachtig van een natuere,Ga naar voetnoot134 | |
[pagina 195]
| |
135ende een God met hem is. De welcke oock daerom zijnen wil in hetGa naar voetnoot135 136aensien van den selven, niet met penne ende int, maer met vier endeGa naar voetnoot136 137kracht zijnes Geestes, uytgedruckt ende ons na heeft gelaten. Soo dat 138nochte hel, nochte duyvel, nochte gants de werrelt, eenige macht hebben, 139om dat licht van zijne eeuwigheyt ende waere Godheyt, wech te nemen. 140Die gekomen sijnde in het vlees, ende aengenomen hebbende het vlees,Ga naar voetnoot140 141wederom een nieuwe stoffe ende oorsaeck alle geloovigen gegeven 142heeft, om hem te prijsen. Ende daerom sien wy dat desen grooten gesantGa naar voetnoot142 143(die voor alle tijden, jae voor alle eeuwen besich was geweest, om 144zijn volck, wesende den kostelicksten schat hem gegeven van den Vader, 145by te staen ende te bevryen,) opder aerden sijnde gekomen, hebbendeGa naar voetnoot145 146in zijn gevolch zijne dienaers ende boden, de Engelen, ende in plaetse 147van toortsen ende fackelen, de sterren, die op zijne komste pasten, oockGa naar voetnoot147 148de stomme self zyne komste gesongen hebben. Dat vrouwen endeGa naar voetnoot148 149mans, maechden, ende die gehylickt waren, oude ende jonge, met Lof-sangen 150hem vereert ende willekom geheeten hebben. sonder self denGa naar voetnoot150 151Hemel uyt te sluyten, die zijn borgeryen ende ruyters eenen Lof-sanckGa naar voetnoot151 152heeft doen singen. Die de menschen veel gelucks geboden ende toegewenstGa naar voetnoot152 153hebben. Wederom na dat den selven Heere, zynen last vanGa naar voetnoot153 154den Vader hem gegeven afgeleyt, ende alle prophetyen, die voor hem,Ga naar voetnoot154 155ende door hem, ende van hem gegaen waeren, volkomelick volbrachtGa naar voetnoot155 156hadde, na dat hy met onse natuere boven alle hemelen gevaeren was,Ga naar voetnoot156 157ende dat de stercke den prince deser werrelt hebbende gebonden, zijne vatenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot157 158uyt zyne hant genomen hadde: hebben wederom de vaders, die na de 159Ioden de genade ontfangen hebben, ende in den rechten olijf-boom (gelijck 160den Apostel schrijft tot den Romeynen) ingelijft zyn geworden, op eenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot160 161nieuw begonnen Lof-sangen ende gedichten, ter eeren vanden eenigen 162God, ende zynen Sone, onsen Heere Christo, uyt te geven. Ende datGa naar voetnoot162 163met sulck een hoog voornemen ende lust, dat oock eenige, die ofte vanGa naar voetnoot163 | |
[pagina 196]
| |
164natuere niet bequaem en waeren, om poetische wijse yet te schrijven,Ga naar voetnoot164 165ofte haer selven daer niet in geoeffent en hadden, nochtans, alsoo hebben 166willen schrijven. Gelijck wy in Tertulliano mercken, die ten tijde van 167Severus heeft geleeft, ende tegen Marcionem, voor den Sone Godes 168ende de Schriftuere, een gedicht heeft uytgegeven: in het welcke insonderheyt 169twee boecken van het over een komen van het oude ende 170nieuwe verbont spreken. Het welcke wy in desen Lof-sanck oock 171betracht hebben. Op dat ick nu ander diergelijcke wercken van denGa naar voetnoot171 172selven schrijver swijgende voor by gae: wesende een van de outste, 173treffelickste, ende meeste leeraers van de kercke. Soo dat ten rechtenGa naar voetnoot173 174Lirinensis van hem segt, dat hy soo veel spreucken heeft als woorden, sooGa naar voetnoot174 175veel overwinningen als sinnen. Om dat hy de ketters, op dien tijt bekent, 176overtreffelick heeft overwonnen. Hy dan soo bequaem tot alles, uytgenomen 177tot de poesie, ofte daer ten minsten (op dat wy met een eerbiedinge 178van onse voorouders spreken) niet te seer in geoeffent, heeft 179nochtans het selve by de hant genomen, om de oude daer in na te volgen, 180ende zijnen yver te betoonen. Het selve heeft oock Cyprianus gedaen, 181die ten tijde van Valerianus heeft geleeft, niet alleen een van de wijste, 182vroomste, geleerste schrijvers, maer die selve met zijn bloet de waerheyt 183heeft bevestigt. Onder Constantino is geweest Lactantius, de welsprekenste 184van alle de vaders. Die daer mede niet te vreden wesende, 185heeft den Heere Iesum oock op deser voege willen prijsen: ende insonderheytGa naar voetnoot185 186zijne weldaden aen het menschelicke geslachte bewesen, 187poëtische wijse beschrijven. Onder Constantio is Hilarius gheweest,Ga naar voetnoot187 188het trompet van alle de bisschoppen, die na vele andere gheleerdeGa naar voetnoot188 189wercken, oock alsoo heeft gheschreven. Ende de vermaerde Prosper,Ga naar voetnoot189 190oock uyt Vranckrijck ghelijck Hilarius, niet te vreden sijnde met veel 191andere seer schoone schriften, tot versterckinge der ware leere by hem 192uytghegheven, heeft onder andere poësien, voor den Heere Christo, 193tegen de ondanckbaerheyt van eenige geschreven. Die het ghene zyGa naar voetnoot193 194ter saligheyt ontfangen hadden, niet de gene die het geeft, maer haer 195selven eenigsins toeschrijven dorsten. Gevende daer met de Pelagianen,Ga naar voetnoot195 196ende hare meyninge te kennen. Nu, indien wy die alleen hier voorGa naar voetnoot196 | |
[pagina 197]
| |
197willen bringen, die Lof-sangen na ghelaten hebben, by Hilarius sal selveGa naar voetnoot197 198oock Ambrosius zijn plaetse moeten hebben. die den grooten Augustinus 199in zijn boeck Der belydenisse, negen; andere, noch seven ende twintigh 200Heylige Lof-sangen boven die, toegheschreven hebben. Altemael uytnemende 201bewegelick, ende oversulcks van outs in de kercke ghesongen.Ga naar voetnoot201 202Onder andere de gene die hy vande komste Christi heeft geschreven, 203beginnende: 204[regelnummer]
Veni redemptor gentium.
205[regelnummer]
Komt saligheyt der volckeren.Ga naar voetnoot205
206Sonder Augustinum te vergeten. Die den Lof-sanck van het Paradijs,Ga naar voetnoot206 207in bysonder veersen, die, om datse sonder vaste maten zijn, PoliticiGa naar voetnoot207 208genaemt worden, heeft gheschreven. Op dat van Prudentius, Drepanius, 209Sedulius, Fortunatus, ende ontallicke meer andere, niet en worde ghesproken: 210die bewesen hebben, dat zy hare gaven van den Heere, endeGa naar voetnoot210 211om hem te loven, niet om ydelheyt oft sottigheyt te schrijven, mildelick 212ontfangen hebben. Noch en hebbe ick van Gregorius van NazianzenGa naar voetnoot212 213niet geseyt, die den lof ende prijs onder alle Griecksche GodgeleerdeGa naar voetnoot213 214schrijvers wort gegeven: nochte van Apollinaris, die vele treffelicke 215Hymnos of Lof-sangen, jae ten lesten oock het gantsche oude testament 216in veersen heeft gheschreven. Waer van wy de Psalmen Davids huyden 217daechs behouden hebben. Als oock van Synesius, bisschop van Cyrenen,Ga naar voetnoot217 218die een groot deel van zijn leven in de boecken van de Heydenen versleten 219hebbende, heeft ten lesten oock uytnemende Lof-sanghen op 220den Heere zijne Salighmaecker willen na laten. Om in 't korte te besluyten,Ga naar voetnoot220 221alle groote helden, alle hooghe sielen, alle treffelicke mannen,Ga naar voetnoot221 222alle Christelicke leeraers, hoe ervaeren oock in alle konsten ende wetenschappen,Ga naar voetnoot222 223hebben desen tol, aen haren God ende zijnen Sone, onsen 224Saligmaecker, met een vlijtig hert gegeven. Het welcke ick in desenGa naar voetnoot224 225Lof-sanck hebbe willen volgen: ende die V.E. mijn Heer, wederomGa naar voetnoot225 226toeeygenen. De redenen die my daer toe bewegen, sijn te groot om uytGa naar voetnoot226 227te drucken, ende uwe deuchden, om alhier te beschrijven: oock is datGa naar voetnoot227 | |
[pagina 198]
| |
228by andere te vooren seer wijtloopelick gedaen. Mijn voornemen endeGa naar voetnoot228 229oogmerck is geweest, onsen Heere Christum, op de wijse van de oudeGa naar voetnoot229 230Christenen van alle tijden, groot te maecken: te bewijsen dat hy wercktGa naar voetnoot230 231van eeuwigheyt: te bewijsen dat hy is waerachtig God met den Vader: 232te bewijsen dat hy is onsen God met den Vader: te bewijsen dat 233hy is het eynde van alle beyde de verbonden ende sacramenten vanGa naar voetnoot233 234de selve, jae den instelder ende maecker van de selve; als sijnde het hooftGa naar voetnoot234 235ende het leven dat wy door de selve in hem leven: te bewijsen dat hyGa naar voetnoot235 236is de selve: te bewijsen dat hy was, eer wy waren: dat hy was, eer hyGa naar voetnoot236 237was dat wy waren: dat hy by de zijne is geweest voor den tijt: de zijneGa naar voetnoot237 238heeft bewaert voor dien tijt: het werck van de salicheyt gevoordert 239voor den tijt: tot dat hy om ons is geworden dat wy zijn, ende heeft 240ons gemaeckt dat wy niet en waren. Oock om te bewijsen, dat dit isGa naar voetnoot240 241geweest de meyninge ende hope van alle de oude Patriarchen, Propheten, 242ende Apostelen: de gemeene leere van alle Martelaers, oude Vaders, jaeGa naar voetnoot242 243Ga naar margenoot+ alle oude Leeraers: die den Heere der heerlickheden, den erf-genaem vanGa naar voetnoot243 244alle dingen, den onbevleckten spiegel des Goddelicken krachts, gelijck den 245Apostel van hem spreeckt, in het aensicht met de Ioden niet gespogenGa naar voetnoot245 246en hebben, ende hem met alle de schepselen verwacht hebben. Te 247lesten, om mijn selven besich te houden, met hem te loven, te prijsen, 248ende groot te maecken, tot den tijt toe dat wy komen daer hy is, ende 249dat wy hem met een volmaeckte stemme sullen prijsen, volgende den 250nieuwen toon van de hemelsche heyrkrachten, ende al de Heyligen, 251die daer gestadig roepen, Heylig, heylig, heylig, is de Heere God almachtig, 252Ga naar margenoot+ die was, die is, die wesen sal.
V.E. dienstwillig dienaer
Daniel Heinsivs. |
|