Bacchus en Christus. Twee lofzangen van Daniel Heinsius
(1965)–Daniël Heinsius– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 106]
| |
Lof-sanck van Bacchvs.
WAt kan men beter doen des avonts voor de Vasten,Ga naar eind1
Als dat men Bacchus prijst in 't midden van zijn gasten
Aen eenen goeden dis? wy sullen sijn verheucht
In uwen soeten dranck, ô Vader van de vreucht,Ga naar eind4
5[regelnummer]
By dijne stercke macht? de Goden moeten wijckenGa naar eind6
V, die maer een en sijt, en meerder sijt van naem,Ga naar eind7Ga naar eind7
Naest Iupiter alleen, als d'ander al te saem.Ga naar eind8
My komen in de sin op eenen tijt veel dingen.Ga naar eind9Ga naar eind9
10[regelnummer]
Wat sal ick lest van u, wat sal ick eerstlick singen?Ga naar eind10
Dat zy gedragen hadd', *en in zijn heupe stack.
*De vreesselicke vlam (ô groot, ô schricklick wonder!)Ga naar eind13Ga naar eind13
Omringde gans uw' lijf: *de suster van den donder,Ga naar eind14
| |
Vytleggingen.1en in zijn heupe stack.] Leest de fabel van 2Semele, moeder van Bacchus, ende zijn gheboorte 3in het derde boeck vande veranderinge 4Ovidii, ende by Nonnum in het sevenste van 5Bacchus: die alle beyde dese historie seer breet 6verhalen. Siet oock Appollodorum in het derde 7boeck, Higynum in het 229 capittel; Philostratum 8in zijn schilderyen, ende meer andere. 9Iupiter, ghelijck wy hier naer verhalen sullen, 10met den blixem op het versoeck van Semele by 11haer gekomen sijnde, heeft zijn lief verbrant, 12zijnen soon Bacchum tot hem genomen ende in 13zijn heupe gesteecken. Waer mede de Poëten te 14kennen hebben willen geven, de plaetse daer hy 15opgevoet is, de welcke Μηρὸς in het Griecx, 16dat is een heupe, genaemt wert. Al ist dat Tiresias 17by Euripidem in zijne Tragoedie Bacchoe genaemt, 18segt dat de heupe van Iupiter is geweest, 19μέρος τι τοῦ ἐγϰυϰλουμένου χϑονὶ. dat is, 20een deel vanden hemel die d'aerde van alle kanten 21omringt. Alwaer hy het kint eerst geboren 22sijnde verborgen heeft. Ick meyne dat zy niet 23anders hebben willen met de heupe te kennen 24geven, dan de kuype of het vat, daer de druyve 25in licht als zy gheperst wert. Want dan wort de 26wijn eerst gheboren, maer en is noch niet bequaem 27om te drincken, voor aleer dat hy 28gesuyvert ende in ander vaten getont is. 29De vreesselicke vlam] De Poëten hebben gheseyt, 30dat Bacchus uyt het vier geboren is, om 31de hitte des wijns ende natuerlicken brant:Ga naar eind31 32ghelijck de Poëet Thespis den selven noemt 33αἴϑοπα φλογμὸν, dat is, swarte brant, ἴδε 34σοι Βρομίου αἴϑοπα φλογμὸν λείβω. 35Strabo in zijn dertiende boeck beschrijft eenige 36plaetsen die heel verbrant sijn, ende nochtans 37goede wijnen voortbrengen; gelijck in Lydia, in | |
[pagina 108]
| |
15[regelnummer]
De blixem stont om u, tot dat uw' vader quam,
En met zijn eygen hant self uyt de vlamme nam.Ga naar eind16
Naer dat ghy waert verlost, en uyt het vier genomen,Ga naar eind17Ga naar eind17
Sijt ghy weer uyt de dye van Iupiter gekomen,Ga naar eind18
*Geboren meer als eens. dit hebt ghy oock met geenGa naar eind19
20[regelnummer]
Van alle die daer sijn in 't Hemelrijck gemeen.
1Mysia, ende oock by Catina. De selve meyntGa naar eind1 2dat Bacchus daerom geseyt wort uyt het vier 3geboren te sijn; al ist dat ick meyne, het eersteGa naar eind3, 4 4insonderheyt waer te wesen. Hierom wort hy 5ignigena van Ovidius, πυριγενὴς van andere, 6πυρίσπορος van Orpheus genoemt. Doch 7door het verbranden van Semele, op wiens 8versoeck Iupiter met den blixem was gekomen, 9geven ons de Poëten, die d'eerste Philosophen 10ofte wijsen sijn gheweest, merckelick te kennen,Ga naar eind10 11wat de loon is vande groote herten ende vandeGa naar eind11 12eergiericheyt: die verkrijgende haer wenschen,Ga naar eind12 13krijgen haer doot ofte straf; ende dat de gaven 14van de machtigen rechte blixems sijn: die de 15kleynen, die haer volgen, niet vereeren, maerGa naar eind15 16verteeren.
17De suster van den donder.] De Poëet heeft de 18vlam vanden blixem, suster genaemt vanden 19donder, om dat zy t'samen op eenen tijt inden 20buyck vande wolcke geboren worden, d'een 21met vier, d'ander met gheluyt: ende een moeder 22hebben; de welcke van Aristoteles genoemt 23wort, ἀναϑυμίασις ξηρὰ, in het negende 24capittel van zijn tweede boeck Meteor. die welGa naar eind24 25ten rechten wederlecht Empedoclem ende 25 26Anaxagoram, die meynden dat de donder gheschiede, 27als het vier van den blixem verdwijnt. 28Daerom en heeft de wijse Solon niet eygentlickGa naar eind28 28genoech gesproken, als hy segt: 30[regelnummer]
Βροντὴ δ᾽ ἐϰ λαμπρῆς γίνεται ἀστεροπῆς.
31Dat is:
Des donders vreeselicke kracht
Wort vanden blixem voort gebracht.
34Gelijck Plutarchus in het leven vande selve 35Solon wel bewijst.Ga naar eind35
36Geboren meer als eens.] De Poëten hebben geseyt 37dat Bacchus tweemael is geboren: ofte om 38redenen die vooren verhaelt sijn, ofte om dat 39hy eerst wast in d'aerde, ende daer naer wederom 40geboren wort inde kuyp oft perse. Ende 41daerom ist dat hem Ovidius bis genitum, de 42Griecksche Poëten, δίγονον, διϑύραμβον 43ende διϑυραμβογενῆ ghenoemt hebben. WaerGa naar eind43-45 44van wy hier naer sullen spreecken, ende de 45selfde namen t'zijnder plaetsen verklaren.Ga naar eind45 | |
[pagina 110]
| |
Maer waer is dat geschiet? veel van de oude wysen,
Die seggen dat ghy sijt *geboren binnen Nysen,Ga naar eind22
Veel ander seggen neen. een yder segget zijn.Ga naar eind23
Ick meyne dat ghy sijt geboren aen den Rijn.
25[regelnummer]
Van daer komt 't edel nat naer Dordrecht afgevaren,Ga naar eind25Ga naar eind25
Dat Nederlant verheucht: *daer waren uw' autaren,Ga naar eind26Ga naar eind26
Daer is noch uwen naem. de Spaenjaerts hooge moetGa naar eind27
Die geeft u self den prijs, al is zijn druyve soet.Ga naar eind28
Ick weet oock dat *den dranck van Creta wort gepresen,Ga naar eind29
30[regelnummer]
Zy souden geerne sien, dat ghy mocht lantsman wesenGa naar eind30
*Van haren Iupiter. Maer wacht u toch daer af,Ga naar eind31
*Zy souden laeten sien de volckeren uw' graf.Ga naar eind32
Van daer sijt ghy terstont *gegeven de GoddinnenGa naar eind33Ga naar eind33
Die in het water sijn. dat waren uwe minnen,Ga naar eind34
35[regelnummer]
Die hebben u bewaert en wonderlick behoet,
1geboren binnen Nysen,] Stadt van Arabien. alwaer 2Iupiter het kint, dat hy in zijne heupe 3hadde, gebrocht, ende de Nymphen heeft gegeven 4om op te voeden. waerom hy oock 5Διόνυσος genoemt wert vande Griecken, gelijck 6Diodorus Siculus betuycht. Al ist dat 7Phurnutus, Macrobius, Orpheus, ende andere, 8anderen reden bybrenghen. Andere segghen,Ga naar eind8 9dat hy in Nysa op Cithaeron; Q. Curtius, 10Arrianus, Philostratus, Pomponius Mela, dat hy 11in Nysa, wesende een stadt van Indien, is geboren, 12sijnde niet verre gelegen vanden berg 13Meros. het welcke inde Griecksche tael beteyckent 14een dye. inde welcke om dat hy opghebrochtGa naar eind14 15is, hebben de Poëten (seggen zy) 16versiert, dat hy geboren is uyt de dye ofte heupeGa naar eind16 17van Iupiter. Al ist dat dit zijn natuerlicke reden 18heeft, als boven bewesen is.
19daer waren uw' autaren,] De Poëet verstaetGa naar eind19 20Baccharach aen den Rijn. van waer de beste 21Rijnsche wijnen komen: geseyt (soomen meent)Ga naar eind21 22van het Latijnsche Bacchi ara, dat is, den autaer 23van Bacchus.
den dranck van Creta] Malvasaye.
25Van haren Iupiter.] Want die van Creta seyden 26dat Iupiter by haer geboren was, ghelijck CallimachusGa naar eind26 27ghetuycht in zijn Hymno van Iupiter, 28voor aen in 't beginsel:Ga naar eind28 Ζεῦ σε μὲν Ἰδαίοισιν ἐν οὤρεσι ϕασὶγενέσϑαι,
30[regelnummer]
Ζεῦ σε δ᾽ ἐν Ἀρκαδίη· πότεροι πάτερἐψεύσαντο;
31Dat is:
Arcadien is trots met u geboort' en Creten.
Wie dat van beyden liecht, o Vader, laet my weten.Ga naar eind33
34Zy souden laten sien] Die van Creten waren 35soo sot en leugenachtich, dat zy seyden, dat 36Iupiter niet alleen by haer gheboren maer oock 37begraven was. Daerom vermaent de Poeet, datGa naar eind37 38Bacchus wel toesien mach, dat hy die van Creten 39niet te veel toe en geeft, op dat zy het selve vanGa naar eind39 40hem niet en seggen. Van het graff van Iupiter, 41dat in Creta wert getoont, leest by Diodorus 42Siculus in het vierde boeck, Solinus in het 16 43capit. Pomponius Mela in het tweede boeck, 44aen 't sevenste cap. den ouden Vader Lactantius 45in het eerste boeck, Vande valsche ofte waen 46Religien, in het 11 cap. Cicero in het derde 47boeck Vande Natuere der Goden; Lucianus, 48Varro, ende andere; onnodich alle hier te verhalen. 49Siet daer. Maer boven al Callimachus op 50de aenghetrocken plaets, daer hy alsoo voortGa naar eind50 51gaet, ende spreeckt Iupiter aen: Κρῆτες ἀεὶ ψεῦσται· καὶ γὰρ τάϕον ὦ ἄνασεῖο
Κρῆτες ἐτεκτήναντο· σὺ δ᾽ οὐ ϑάνες, ἐσσὶγὰρ αἰεί.
54Dat is: 55[regelnummer]
Het volck van Creta steeckt vol leugens. jae, zy dervenGa naar eind55
Wel laten sien u graf. maer ghy en kont niet sterven.
57gegeven de Godinnen] De Wijngaert is van 58sulcken aert, dat hy seer genegen is tot water, 59ende daer sonder vergaet. Daerom hebben 60d'oude Philosophen geseyt, dat de Godinnen 61van het water, de minnen ende voesters sijn 62geweest van Bacchus, ende hem opgebracht 63hebben: ofte, om dat de wijn gedroncken sonderGa naar eind63 64water, schadelick is. Waer van ick niet en 65kan laten hier by te stellen het Griecx epigram- | |
[pagina 112]
| |
Voor Iunoos grooten haet en vreesselick gemoet.Ga naar eind36
*De neef van Atlas groot die ginck u daer besteden,Ga naar eind37Ga naar eind37
Om dat ghy scherpt de tong, doet vloeyen onse reden,Ga naar eind38
1ma by onsen Poeet gemaeckt, ende noch inGa naar eind1 2druck niet uytgegeven. In het welcke getoont 3wert, hoemen de wijn behoort te gebruycken. Ὤϕελε μηδ᾽ ἐγένου ποτ᾽ ἐνὶ μερόπεσσιΛυαῖε,
5[regelnummer]
Μηδέ σ᾽ ἔτικτεν ὅλως ἐκ Διὸς ἡΣεμέλη.
Λίην γὰρ δύσχρηστος ἔϕυς χαλεπός τεπελάσσαι,
Οὐ ϕευκτὸν πάντῃ χρῆμα καὶ οὐπαριτόν.
Ὅς γάρ σε στυγέῃσιν, ἐνὶ ϕρεσὶν ᾗσινἀέξει
Νηϕάλιον πένϑος, πο στόμα δ᾽ οἱδέδεται.
10[regelnummer]
Οὐδ᾽ ὅγε συσσίτοισιν ἔπος ϕίλονἐκταμιεύοι
Δύσμορος, οὐδ᾽ ἑτάροις ἀνδράσιν ἐνϑαλίῃ.
Ὅς δέ σ᾽ ἄγαν ϕιλέῃσιν, ἀνύμϕευτόντεπίῃσιν,
Ἀμϕότερον καὶ νοῦν καὶ πόδαςἀστατέει·
Πολλάκι μὲν βάζων τόπερ ἦν ἄῤῥητονἄμεινον,
15[regelnummer]
Ὀιά τις ἐν πεδίῳ πῶλος ἀϕηνιάσας.
Ὅς δὲ μόνος σοϕός ἐστιν, ὃς ἂν πίνησι,γαμὶσκων
Τὸν Βρόμιον Νὺμϕαις, τὴν χάσινἉρποκράτει.Ga naar eind17
18Het welcke de Poeet selve in tweederley talen 19overgeset heeft: int Latijn van woorde tot 20woorde, als volght:
Dî facerent natus nunquam esses Bacche, nec esset
Te propter Semele de Iove facta parens.
Vsu difficilis quippe es, tangique recusas,
Vitatus pariter pessimus atque aditus.
25[regelnummer]
Nam nimium qui vitat, ei sub pectore fixa est
Sobrietas tristis, linguaque vincta manet.
Nec gratum in mensa convivis promere dictum,
Aut inter socios fundere verba solet.
At qui multus amat, nec Nymphis jungere curat;
30[regelnummer]
Non pede, non animo constitit ille suo:
Saepius effundens, quod dictum postmodo nollet,
Vt loro in campis se sine jactat equus.
At sapiens bibet, ut thalamo quasi jungat eodem
Et Bromium Nymphis, & Charin Harpocrati.
35Ende in onse moederlicke tale:
Och of ghy noyt en waert uyt Semele genomen
Door Iupiters toe doen, en hier by ons gekomen.
Want het gebruyck van u, is moeyelick en quaet,Ga naar eind38
Het sy dat men u neemt, het sy dat men u laet.
40[regelnummer]
Want, Bacche, die dy schout, is dadelick geschonden,Ga naar eind40
Zijn hert is vol van rou, de tonge staet gebonden,
Soo dat hy niet en kan by vrienden aen den dis
Een reden brengen voort, die om te lacchen is.Ga naar eind43
Maer die de Nymphen vlien, en u te seer beminnen,Ga naar eind44
45[regelnummer]
Die worden schielick los van voeten en van sinnen,Ga naar eind45
Gelijck een peert dat holt: en smyten dickwils uytGa naar eind46
Dat best geswegen waer, en niet te veel en sluyt.Ga naar eind47
Daerom is hy wel wijs, en sal alleen beklyven,Ga naar eind48
En vroeylick in den dranck en sonder schade blyven,Ga naar eind49
50[regelnummer]
Dievoecht vier saken t' saem die quaet te voegen zijn,Ga naar eind50
Het swygen by de vreucht, de Nymphen by de wijn.
52De neef van Atlas] Mercurius. wiens grootvaer 53Atlas, gelijck de Poeten van hem spreken, 54is geweest. | |
[pagina 114]
| |
Gelijck het honigh vloeyt. *het honigh datmen meentGa naar eind39Ga naar eind39
40[regelnummer]
Dat ghy, gelijck den wijn, de menschen hebt verleent.
Ick weet wel niet te min dat ander' oock toestondenGa naar eind41
Hier voortijts, dat *de soon van Phoebus had gevonden
Het suycker van de bien. maer vreese *dat de nijtGa naar eind43
Den hemel oock gheraeckt, die niemant niet en mijt.Ga naar eind44
45[regelnummer]
Vw' namen sijn seer veel, die beelden uyt uw' machten,Ga naar eind45Ga naar eind45
En sonderlingen aert, en wonderbaere krachten,Ga naar eind46
Die sonder eynde sijn, ontallick, onbepaelt:Ga naar eind47
De schilders hebben oock u wonder afgemaelt.Ga naar eind48
*Lyaeus heet ghy meest, om dat ghy kont ontbindenGa naar eind49
50[regelnummer]
Ons sinnen en verstant, de sorgen komt verslinden.Ga naar eind50
Maer waerom sijt ghy naeckt, *ô Evan, ende staetGa naar eind51
Geschildert sonder kleet? om dat ghy leugens haet,
In uwen soeten dranck. want als wy sijn begoten,Ga naar eind54
Atlantis magni, Pleionesque nepos.
2Voorder seggen de selfde, dat Mercurius Bacchum 3heeft gegeven aen de Nymphen, om dat 4het ghebruyck van de wijn een welsprekende 5tonge veroorsaeckt: ghelijck Horatius seght,
Foecundi calices quem non fecere disertum?
7Dat is:
Een volle kroes geeft yder man,
Dat hy te beter spreken kan.
10het honigh datmen meent] Ovidius in zijn fastis 11seght dat Bacchus oock den honig heeft gevonden. 12Den welcken hier inne de Poeet na volcht.
13de soon van Phoebus] Aristaeus, soon van Phoebus 14ende Cyrene: den welcken het meeste deel 15van de Poeten het vinden van den honigh toeschrijven. 16Ghelijck Virgilius in het langhe teGa naar eind16 17kennen geeft in het vierde boeck van zijn Lantbouwinge. 18Nonnus in zijn dertiende van Bacchus, 19toont hoe hy met den selfsten gestredenGa naar eind19 20heeft, settende het honigh tegen den wijn, ende 21den strijt heeft verloren.
22dat de nijt Den hemel oock geraeckt,] De Poeet 23heeft inde sin gelegen 't geen Plato segt, ὁ ϕϑόνος 24γὰρ ἔξωϑεν τοῦ ϑείου χοροῦ ἵσταται. Dat 25is, de nijt en raeckt het volck der Goden niet. 26Dit selfde ist daer hy hier vreese voor heeft, 27dat het soo vast niet en gaet, als Plato wel seght.Ga naar eind27
28Lyoeus heet ghy meest] Want Lyoeus is geseght 29παρὰ τὸ λύειν. Het welck beduyt, ontbinden. 30De redenen hier van heeft de Poeet self 31verhaelt, onnodich hier weder op te halen.
32ô Evan] Dit is een van de namen van Bacchus. 33Om dat de priesters met de priesterssen, ende deGa naar eind33 34gene die hem vierden, plachten te roepen, Evan, 35evoe. Het welck geschrey doorgaens in ditGa naar eind35 36ghedicht gevonden wort. Waer van de selfdeGa naar eind36 37oock genaemt sijn Evantes. Ovidius onder 38andere namen, geeft oock desen aen Bacchus, 39als mede Statius ende ander Poeten meer doen.Ga naar eind39
40de waerheyt ligt besloten In uwen soeten dranck.] 41Hier uyt is gesproten het spreeckwoort, ἐν 42οἴνῳ ἀλήϑεια, dat is, waerheyt in de wijn. 43Waer van Athenaeus te lesen is in zijn tweedeGa naar eind43 44boeck, die een weynigh anders het spreeckwoort 45voorstelt, te weten: οἶνος καὶ ἀλήϑεια. Dat 46is, de wijn ende de waerheyt. Theocritus heeft 47een wonder soet lietjen ghemaeckt op een voys 48by de herders ghebruyckt (men noemet Carmen 49Dactylicum, ofte Bucolium) dat begint. 50[regelnummer]
Οἶνος ὦ ϕίλε παῖ λέγεται καὶ ἀλάϑεα.
Κἄμμες χρὴ μεϑύοντας ἀλαϑέας ἔμμεναι.
Κἠγὼ μὲν τά ϕρενῶν ἐρέω κέατ᾽ ἐν μυχῷ.Ga naar eind52
Οὐχ᾽ ὅλας ριλέειν με ϑέλησϑ᾽ ἀπὸκαρδὶας.
54Dat is: 55[regelnummer]
Men segt o lieve kint, de waerheyt en de wyn.
En ick en wil voorwaer niet leugenachtich sijn.
Maer seggen, datter licht diep in mijns herten gront:
Vw' hert is ver van my. ghy mint my met de mont.
| |
[pagina 116]
| |
55[regelnummer]
Dan is de tonge los. al watter in de gront
Begraven is van 't hert, komt wonen in de mont.Ga naar eind56
*Maer waerom sijt ghy jonck? om dat uw' soete vruchtenGa naar eind57Ga naar eind57
De rimpels doen vergaen, den ouderdom doen vluchten.
Dan sijn wy jonck van hert. *En waerom sijt ghy vet?Ga naar eind59
60[regelnummer]
Om dat ghy noch op pijn noch swarigheyt en let.
1Maer waerom sijt ghy jonck? omdat uw' soete 2vruchten] Dit is de oorsaeck waerom de Poeten 3Bacchum jonck maken. Ende de wijse Plato in 4zijn boecken van de Wetten, en wilt niet datGa naar eind4 5jonge luyden wijn sullen drincken, maer wachten 6tot dat zy tot haer jaren sijn gekomen, overmits 7dat de wijn de medecijne is van den ouderdom. 8μέϑης δὲ καὶ παροινίας τὸ παράπαν τὸν 9νέον ἀπέχεσϑαι· τετταράκοντα δὲ ἐπιβαίνοντα 10ἐτῶν, ἐν τοῖς συσσιτίοις εὐωχηϑέντα, 11καλεῖν τούς τε ἄλλους ϑεοὺς, 12καὶ δὴ καὶ Διόνυσον παρακαλεῖν εἰς, 13τὴν τῶν πρεσβυτέρων τελετὴν ἄμα καὶ 14παιδιάν, ἣν τοῖς ἄλλοιςἀνϑρώποις ἐπίκουρον 15πῆς τοῦ γήρως αὐστηρότητος 16ἐδωρήσατο, τὸν οἶνον ϕάρμακον, ὡς 17ἀνηβάν ἡμᾶς. Dat is: Voort dat sick een Iongman 18tot de veertich jaeren van dronckenschap ende overdadich 19misbruyck vande wijn sal wachten: doch 20rakende de veertich jaren, in gemeyne maeltyden sich 21sal mogen verheugen, ende daer Bacchum met d'ander 22Goden aenroepen, dat zy toch willen de feest vande 23oude lieden, ende de vreucht helpen vermeerderen. 24overmits hy de menschen den wijn tot een hulp 25vande moeyelicheyt des ouderdoms, ende tot eenGa naar eind25 26medecyne om weder jonck te werden, heeft gegeven. 27En waerom sijt ghy vet?] De schilders van 28onsen tijt maecken Bacchum ghemeenlick vollyvichGa naar eind28 29ende vet. Ende al deden het de schilders 30soo niet, so toonen het de dronckaers genoechGa naar eind30 31selve. Maer dat en schijnen d'oude niet over al 32in ghebruyck ghehadt te hebben; gelijckmen 33soude konnen besluyten uyt eenige oude beelden.Ga naar eind33 34Al ist datmen oock uyt ander stucken kan35afnemen, dat zy het selfde oock gedaen hebben.Ga naar eind35 36Daer van een goede getuygenisse geeft het afdrucksel 37van de oude ghesneden steen, die by 38den hoochgeleerden ende vermaerden Isaacus 39Casaubonus in zijn boeck De satyrica poesi, eerst 40uytgegeven is, ende hier mede vertoont wert.Ga naar eind40 | |
[pagina 118]
| |
*Vw' trommel wijst ons aen, dat die u niet en vieren,Ga naar eind61Ga naar eind61
Maer nemen sonder maet, seer bulderen en tieren,
En maecken groot gheraes. *de kroone die ghy draecht,Ga naar eind63Ga naar eind63
Is moeder van den dranck die alle man behaecht.
65[regelnummer]
Veel hebben u den naem *van Nomius gegeven,Ga naar eind65
Om dat ghy aldereerst de wetten van het leven
Gebracht hebt aen den dach. oock maeckt ghy dese wet,Ga naar eind67
Dat niemant zijn gelas oft beker neer en set,
Voor dat hy is geleecht. die dese wet derf breken,Ga naar eind69
70[regelnummer]
Die moeter noch eens aen, en sonder tegenspreken
Noch eenen keeren om. ick weetter die daer afGa naar eind71
Het herte niet en kreuckt, en wenschen om de straf.Ga naar eind72
*Maer boven al de naem van Liber past u wonder,Ga naar eind73Ga naar eind73
Die komt u eygen toe, die hebt ghy toch bysonderGa naar eind74
75[regelnummer]
Altijt seer lief gehadt: om dat uw' volck bevrijt
Van achterdencken is, ghy selve lustig sijt.Ga naar eind76
Want Liber als ghy komt met uwe soete gavenGa naar eind77
Ons vloeyen in het lijf, dan worden oock de slaven
Tot Koningen gemaeckt; de droefheyt ende smertGa naar eind79
80[regelnummer]
Verdwijnen met den dronck, ontbonden is haer hert.Ga naar eind80Ga naar eind80
Maer waerom is het toch dat zy dy hoorens geven?Ga naar eind81Ga naar eind81
Ist om dat ghy ons geeft *de nootdruft van het leven,Ga naar eind82
De volle volheyt schenckt? en brengt in ons gemoet,
Als ghy ons maer geraeckt, *een hóóp van overvloet?Ga naar eind84Ga naar eind84
1Vw' trommel] Vande trommel van Bacchus, 2ende waerom hy die voert, siet hier beneden, 3pag. 142, vs. 337.
4de kroone die ghy draecht Is moeder] Te weten 5de wijngaert-bladen, daer mede hem BacchusGa naar eind5 6kroont. Doch dese manier van spreecken Is 7moeder, schijnt genomen te sijn uyt den Poeet 8Euripides, die in zijn tragoedie Bacchoe genoemt, 9den wijngaert met een soet woort, het selfde 10beteeckenende, οἰνομήτορα dat is, moeder 11vande wijn, noemt.
12van Nomius gegeven] Dese naem is by de 13Griecken ghebruyckelick van het woort νόμος, 14het welck een wet beteeckent. De oude heeten 15Bacchum Νόμιον om dat zy seggen dat hy de 16selfde is met Osiris, ende eerst wetten heeft gemaeckt. 17door dien dat de menschen nae dat de 18wijn is ghevonden, op alle dinghen hebben 19beginnen te letten; ende sonderlinge op de 20wetten, daer zy niet op en dochten doen zy 21water droncken ende int wilt liepen. Dese naem 22wort Baccho onder andere gegeven vande ouden 23Poeet, die zijn namen nae 't vervolghenGa naar eind23 24vande letteren by een vergadert heeft.
25Maer boven al de naem van Liber] Want Liber 26is vry geseght int Latijn; ende daer en is niet 27vryer dan die beschoncken is.
28de nootdruft van het leven] De oude willende 29uytdrucken de volheyt van alle dingen, plachten 30een hooren vol vruchten te schilderen, die zy 31Cornucopiam, dat is, des hoorns overvloet, noemden.Ga naar eind31
33een hoop van overvloet] Daerom seght Ovidius 34spreeckende vande wijn, tum pauper cornua sumit, 35dat is, dan krijcht oock een arm mensch hoorens, | |
[pagina 120]
| |
85[regelnummer]
Of ist om dat de wijn, als hy eerst wiert gedronckenGa naar eind85Ga naar eind85
Van het ghemeyne volck, *in hoorens wiert geschoncken,
Eer datmen wist van gout? of ist om dat de wijn
Ons dertel maeckt, gelijck de hoorenbeesten sijn?Ga naar eind88
Of ist om dat ghy sijt *van Ammon voort gekomen?Ga naar eind89
90[regelnummer]
Of ist om dat ghy eerst *de ossen hebt genomen,Ga naar eind90
En in den ploech gevoecht? of ist om dat ghy sijtGa naar eind91
*Seer stout en onversaecht, en niemant niet en mijt?Ga naar eind92
Dit maken zy ons wijs. maer mach ick u wat vragen?Ga naar eind93
Ist niet om dat ghy doet *de mans de hoorens dragen?Ga naar eind94
95[regelnummer]
Want als de vrouwen sijn bestoven van uw' kruyt,Ga naar eind95Ga naar eind95
Dan sijnse bly van sin, en slaen van achter uyt.Ga naar eind96
*Men secht dat Phoebus heeft gemaeckt in oude tijdenGa naar eind97
Een groot en swaer autaer, *geknocht aen alle sijdenGa naar eind98
1gevende daer mede te kennen, de hope van 2overvloet die de wijn maeckt. Ende Horatius, 3Bacchum aensprekende, & addis cornua pauperi, 4dat is, ghy doet den armen hoorens aen.
5in hoorens wiert geschoncken] Hier van is te 6lesen Athenaeus, ende andere. de welcke seggen, 7dat de Griecken hoorens in voorige tijden ghebruyckten 8om de wijn in te mengen: ende alsoo 9zy de hoorens κέρατα noemden, meenen dat 10zy daer van gehouden hebben het woort 11κεράσαι, dat is, mengen.
12van Ammon voort gekomen] Diodorus Siculus 13in zijn vijfde boeck segt, dat Bacchus daerom 14met hoorens wort geschildert, om dat hy de 15soon is van Iupiter Ammon, de welcke over al 16met hoorens geschildert wort.
17de ossen hebt genomen, &c.] Overmits Tibullus 18ende ontallicke andere seggen, dat Osiris ende 19Bacchus een sijn. Nu weten wy dat Osiris, soo 20zy seggen, eerst de ossen inde ploech gevoecht 21heeft.
22Seer stout] Gelijck de hoorn beesten. als terstont 23hier naer volgt. die daerom de hoorens 24plachten met hoey bedeckt te dragen, om datseGa naar eind24 25niemant souden op 't lijf loopen ende beschadigen. 26Daerom segt Horatius seer aerdig van deGa naar eind26 27spijtige ende lebbige poeten, die niemant niet enGa naar eind27 28sparen noch verschoonen: Foenum habet in cornu, 29dat is, hy draecht hoey op zijn hoorn.
30de mans de hoorens dragen] Het is een gemeen 31spreeckwoort hier te lande, dat wy seggen een 32alsulcken hoorens te dragen, die zijn huysvrouGa naar eind32Ga naar eind32 33ontrouwigheyt bewijst. ende haer met een anderGa naar eind33 34vergeet. Het selfde is gebruyckelick geweest by 35de Griecken, de welcke seyden, Κέρατα τινὶ 36ποιεῖν dat is, yemant hoorens setten; welckersGa naar eind36 37vrou dat gebruyckt wort: gelijck ons leertGa naar eind37 38Artemidorus in zijn boeck van de Droomen, 39in het tweede boeck, aen het 12 capittel.Ga naar eind39
40Men segt dat Phoebus] Callimachus in zijnen 41Hymnus van Apollo; Plutarchus in zijn boeck 42vande vernuftheyt der dieren; Martialis; de 43schryver des briefs van Cydippe aen Acontius, 44spreecken van dit autaer, het welcke Apollo ende 45Diana van hoorens gebout en gemaeckt hebben. 46De selfde Plutarchus in het leven van Theseus 47segt, dat het voorgemelde autaer alleen gemaeckt 48is geweest van slincker hoorens, ende int 49voornoemde boeck, van rechter hoorens. Maer 50laet ons Callimachum hooren: Τετραέτης τὰ πρῶτα ϑεμείλια Φοῖβοςἔπηξε
Καλῇ ἐν Ὀρτυγίη, περιηγέος ἐγγύϑιλίμνης.
Ἄρτεμις ἀγρώσσουσα κασήατα συνεχέςαἰγῶν
Κυνϑιάδων ϕορέεσκεν, ὁ δ᾽ ἔπλεκε βωμὸνἈπόλλων.
55[regelnummer]
Δείματο μέν κεράεσσιν ἐδέϑλια, πξε δὲ βωμόν
Ἐκ κερὰων, κεραοὺς δὲ πέριξ ὑπεβάλλετοτοίχους.
57Dat is:
Vier jaer was Phoebus out, als hy begost te stellenGa naar eind58
In Delos een autaer ontrent het ront moras.
60[regelnummer]
Diana ginck ter jacht, en placht hem toe te tellenGa naar eind60
De koppen van het wilt, daer Cynthus vol af was.
Apollo timmerd' aen, hy leyde vast de grondenGa naar eind62
Van d'hoorens die hy kreeg, daer maect' by het mé vast.Ga naar eind63
Soo dat de muyren self op groote hoorens stonden
65[regelnummer]
Rontom dat wonder werck, elck op zijn plaets gepast.
| |
[pagina 122]
| |
Met hoorens, die hem bracht zijn suster uyt het velt,Ga naar eind99
100[regelnummer]
Die menich hooren-beest by Delos had gevelt.Ga naar eind100
Dat selve komt u toe, ô beyde soon en swagerGa naar eind101
Des grooten Iupiters, ô grooten hoorendrager,
Dat selve komt u toe; een nieu-gebout autaer
In 't midden van uw' kerck, van hoorens groot en swaer,Ga naar eind104Ga naar eind104
105[regelnummer]
Dat selve komt u toe. Maer meerder soud' hy wesen,Ga naar eind105
Als hy by Delos was, daer wy soo veel af lesen;Ga naar eind106
Want dat een yder man by een zijn hoorens brocht,Ga naar eind107
Die hem zijn liefste geeft, hy quaem tot aen de locht.Ga naar eind108
Iäcche geef my toch, soo ick my moet begeven,Ga naar eind109Ga naar eind109
110[regelnummer]
Gelijck de meestendeel, om met een vrou te leven,Ga naar eind110
Dat zy uw' soet vergif niet al te veel en smaeckt,
Dat zy van haren man *Acteon niet en maeckt.Ga naar eind112Ga naar eind112
Och laet het sijn genoech, dat *op Cithaerons kappenGa naar eind113Ga naar eind113
*Soo menig' Thyas stelt haer dolende voetstappen:Ga naar eind114Ga naar eind114
115[regelnummer]
*Dat Maenas wilt en woest, op zijnen hoogen top,Ga naar eind115
Al roepend' in de locht werpt haren dollen kop.Ga naar eind116
*O Bassareu geef my de bladeren te rakenGa naar eind117
Die ghy draecht om het hooft; den soeten dranck te smaken,
Die ghy gevonden hebt: omringt my *met den huyt,Ga naar eind119Ga naar eind119
120[regelnummer]
Die om uw' schouders hangt, uw' middel-waert besluyt.Ga naar eind120
*Leent my den hollen stock, die ghy draecht in de handenGa naar eind121
Als my de voet begeeft, bevrijt my toch van schanden.Ga naar eind122
1geknocht aen alle syden Met hoorens] Want Plutarchus 2segt, dat de selfde hoorens sonder lijm 3oft eenig ander klevende stoffe aen een hingen.
4Acteon niet en maeckt] Acteon is in een hert 5van Diana verandert, ende heeft van haer zijn 6hoorens verkregen. Welcke fabel genoech bekent 7is.
8op Citherons kappen] De Berg in Boeotia, op 9de welcke Bacchus wiert geviert.
10Soo menig' Thyas stelt] De vrouwen die Bacchus 11vierden, wierden genoemt Thyades, van het 12Griecxsche woort ϑύειν, dat is geseyt, offeren.
13Dat Moenas] De selfde worden oock anders 14Moenades genaemt, van het Griecxsche woort 15μαίνεσϑαι, dat is, dol ende rasende sijn: om dat 16zy dol wierden, so haest als zy Bacchum begonden 17te vieren. 18O Bassareu] Bassaris was een lanck kleet, dat 19de priesters ende priesterssen van Bacchus 20droegen, tot de voeten toe komende. In Thracia 21wierden de vossen bassares genaemt; daerom 22meynen sommige dat dit kleet van vossen vellen 23was. Hoe het is, Bacchus wort daer af ΒάσσαροςGa naar eind23 24van Orpheus, Bassareus van Horatius ende 25andere ghenaemt.
26met den huyt] De Poeet verstaet de huyt, die 27νεβρὶς vande Griecken wort genaemt, van het 28woort νεβρὸς, dat is, een hindeken. Welcke huyt, 29Nonnus ende al de Poeten hem toe schrijven.
30Leent my den hollen stock] In het Griecx νάρϑηξ, 31in het Latijn ferula genaemt: die de Poeten segghen 32dat Bacchus ende zijn priesters in de hant 33draegen, om het vallen te behoeden. Het is een 34plant wonder licht, ende van binnen mergachtich 35ofte spongieus. In de selve seggen oock de | |
[pagina 124]
| |
Of spant uw' tigers in. ick nemet alles aen:Ga naar eind123
Alleen op uwen kop uw' hoorens laet ick staen.Ga naar eind124
125[regelnummer]
Ghy sijt altijt geweest tot liefde seer ontsteken,Ga naar eind125
Veel Nymphen hebben uw' manhaftich hert doen breken.
Men vint daer seer veel af, hoe dat ghy wiert gesintGa naar eind127Ga naar eind127
*Op Beroë seer schoon, en ander hebt bemint.Ga naar eind128
*Hoe Ampeli geel hayr van Zephyrus gedrevenGa naar eind129
130[regelnummer]
Vw' ongeruste siel in droefheyt dede leven.
Hoe dat ghy door den stier, en om de droeve maerGa naar eind131
Van zijne wreede doot, gingt maken groot misbaer.
Ghy wenstet menigmael dien tijt te mogen derven
Het aensicht van de Son, ghy wenstet om te sterven.Ga naar eind134
1Poeten dat Prometheus het vier gesloten hielt, 2dat hy Iupiter ontnomen hadde. Nu dat hemGa naar eind2 3de priesters van Bacchus droegen, getuycht genoech 4het spreeckwoort dat by Plato ende ander 5wort gelesen: πολλοὶ μὲν ναρϑηκοϕόροι, παῦροι δέ τεΒάκχοι:
7Het welcke te seggen is, datse niet al Bacchus sijn, 8die zijnen hollen stock dragen. Gelijck het oock niet 9al kocx en sijn, die lange messen dragen: naer ons 10gemeyn spreeckwoort.Ga naar eind10 11Op Beroë] Leest dese historie by den Poeet 12Nonnus in zijn 41 boeck, hoe dat Bacchus ende 13Neptunus alle beyde Beroe lief gehadt, ende om 14haer gevochten hebben.
15Hoe Ampeli] Leest oock den selfden Nonnus 16in zijn 11 boeck, alwaer hy wijtluftich vertelt,Ga naar eind16 17hoe Ampelus in een wijngaert verandert is. Den 18welcken onse Poeet hier volcht. Tis te weten 19oock, dat het Griecksche woort ἄμπελος een 20wijngaert beteyckent, aldaer de selfde Nonnus 21zijn oog op heeft.Ga naar eind21 | |
[pagina 126]
| |
135[regelnummer]
Maer, Vader, die maer eens den schoonen hemel siet,Ga naar eind135Ga naar eind135
*En woont by Phlegethon *noch by Cocytus niet.Ga naar eind136
Dat komt de menschen toe, die dickwils huyden leven,Ga naar eind137
En eenen dach daer aen gaet haer de geest begeven.Ga naar eind138
Zy moeten alle sien, hoe fris en hoe gesont,Ga naar eind139Ga naar eind139
140[regelnummer]
Den drygetackten kop van Cerberus den hont.Ga naar eind140Ga naar eind140
Maer desen grooten rou wiert dadelick verdreven,Ga naar eind141Ga naar eind141
Als ghy nae zijne doot de wijngaert hebt gegeven.Ga naar eind142
*Eubule leert my toch, *Limnaee maeckt my kont,Ga naar eind143
Hoe dat ghy aldereerst het sap van druyven vont.
145[regelnummer]
De Griecken sijn vol wint en ydelheyt. wy lesenGa naar eind145Ga naar eind145
Hoe dat de bock u heeft de wijngaert-ranck gewesen,Ga naar eind146
Maer die soo groot een saeck, het vinden van de wijn,
Toerekenen den bock, dat moeten bocken sijn.
Het is een schaedlick dier, dat dickwils uwe wijnenGa naar eind149Ga naar eind149
150[regelnummer]
Al wroetend' aen de stock doet dadelick verdwijnen,
Verderft de soete vrucht. hierom ist dat hy moet
V stillen met zijn doot, versoenen met zijn bloet.Ga naar eind152
Wt dese reden ist hier voortijts oock gesproten,Ga naar eind153Ga naar eind153
Dat eerst den bock gekeelt, ten tweeden wiert begoten
155[regelnummer]
Met louter soeten wijn: dan wiert zijn leelick velGa naar eind155
Getrocken van het lijf, *tot een vermaecklick spel.Ga naar eind156
Een spel dat Theseus heeft doen leeren zijne boeren,Ga naar eind157
Als hy begonnen heeft uw' feesten in te voeren.
1En woont by Phlegethon] Een helsche rivier, 2alsoo genaemt, παρὰ τὸ ϕλεγέϑειν, dat is, 3om datse altijt brant.
4noch by Cocytus niet] Een helsche rivier alsoo 5genaemt ἀπὸ τοῦ κωκυτοῦ, van den rou die 6daer altijt gemaeckt wort.
7Eubule leert my toch] Bacchus wort in het 8Griecx genaemt Ἔυβουλος dat is, van goeden 9raet, om dat hy de sinnen scherpt. Het welck de 10Persen wel verstonden, die altijt beschoncken 11sijnde raetsloegen, ende met groote saken besigGa naar eind11 12waren. De Poeet geeft hem hier de naem, om 13dat hy geern van hem soude weten, hoe dat hy 14de wijn heeft gevonden. Het welck een kloeckenGa naar eind14 15vont was.
16Limnoee maeckt my kont] Dese naem heeft Bacchus 17gekregen, om dat hy te Limnen aldermeest 18geviert wiert, wesende een dorp van Athenen.Ga naar eind18 19tot een vermaecklick spel.] De Poeet bewijst onder 20ander de dwaesheyt van de gene die het 21vinden vande wijn den bock toeschryven, door 22dien dat die van Athenen den bock om de schade 23die hy aen de wijngaert dede, vilden, ende 24van zijn huyt sacken maeckten, die zy besmeerden, 25ende alsoo daer op springende in het sant 26met den kop vielen, het welck zy noemden 27ἀσκωλιάζειν. Hier op heeft de Poeet Virgilius 28gelet in zijn eerste van de Lantbouwinge als hy 29segt: 30[regelnummer]
Mollibus in pratis unctos saliere per utres.
31De feeste selve hiet ἀσκώλια, ende die de selve 32vierden, werden ἀσκωλιασταὶ genaemt, ende 33ἀσκοδρομίται. Welcke naem eenige ketters onder 34de Christenen gegeven is geweest, die hier 35in de heydens volchden. | |
[pagina 128]
| |
Zy maeckten eenen sack, daer sprongen zy vast op,Ga naar eind159Ga naar eind159
160[regelnummer]
En vielen in het sant met haeren droncken kop.
Hier mercken wy dan uyt, dat dit sijn rechte kluchten,
En boerten sonder aert, en leugens sonder vruchten,Ga naar eind162
Recht oude wijven klap. toch evenwel den bockGa naar eind163
En wasser niet wel aen, en lietter zijnen rock.Ga naar eind164
165[regelnummer]
Ghy hebt het gouden haer van Ampelus genomen,Ga naar eind165
Verandert in een plant, de wijn daer uyt doen komen:Ga naar eind166
Daer mede dat terstont uw' swarigheyt, en smert,Ga naar eind167
Vw' droefheyt en verdriet, ginck drijven van het hert.Ga naar eind168
Wy laten staen de kool, geboren van de tranenGa naar eind169Ga naar eind169
170[regelnummer]
Lycurgi wreet en dol: en willen niet vermanenGa naar eind170
Van droefheyt desen dach. nochtans en kan ick niet,Ga naar eind171
Ter eere van uw' macht, verswijgen uw' verdriet.
*Naer dat ghy waert gevlucht in 't midden van de baren,
Op dat u Thetis sou in haren schoot bewaren,Ga naar eind174
175[regelnummer]
Gekomen weer aen lant, saecht ghy den vogel staen,Ga naar eind175Ga naar eind175
En joecht hem daer hy ginck een groote dwaesheyt aen.Ga naar eind176
*Ghy sloecht hem met uw' spies, en hieldet hem gebonden
Met uwe wijngaert-ranck. zijn oogen die bestondenGa naar eind178
Van tranen overdeckt te vloeyen. en terstont
180[regelnummer]
Quam hem een leelick nat gedappert uyt de mont.Ga naar eind180
Al waer het droeve nat van d'oogen quam bespoeyenGa naar eind181Ga naar eind181
Des aertrijcks dorren schoot, daer sachmen kóólen groeyen,
Een wonderbare plant. want noch waer datse staet,
Indien daer wijngaert is, de wijngaert die vergaet.
185[regelnummer]
Daerom is zy noch goet, naer datmen heeft gesopen,
En dat de swaren damp komt in het hooft geslopen,Ga naar eind186
En maeckt daer groote pijn. dan wort het goeden kost,
Want die van pijne klaecht. die worter af verlost.
1Naer dat ghy waert gevlucht] Leest by Homerus 2in zijn seste, daer hy verhaelt, hoe Bacchus van 3Lycurgus gejaecht is geweest, ende heeft hem in 4de zee begeven.
5Ghy sloecht hem met uw' spies,] De Poeten 6seggen, dat de tranen van Lycurgus, koninck 7van Thracen, die hem uyt de oogen op d'aerde 8neder vielen, doe hy alsoo van Bacchus wert gehandelt, 9in koolen veranderden. Gelijck de selve 10fabel wijtloopich wort vertelt int Griecksche 11boeck van de Lantbouwinge, uyt verscheyden 12oude schryvers by een vergaert, ende door last 13vanden Keyser Constantinus uytgegeven. | |
[pagina 130]
| |
Iäcche sonder u licht Venus als gebonden,Ga naar eind189
190[regelnummer]
Cupidoos vier gaet uyt, zijn pijlen sijn geschonden:Ga naar eind190
Maer als ghy ons aensiet, soo sijn wy bly van sin,
Bequaem tot soeten praet, en vierich in de min.
Hierom ist datmen pleecht hier voortijts op d'autarenGa naar eind193
Van Griecken wijt vermaert, met Venus u te paren:Ga naar eind194
195[regelnummer]
*Want sonder Bacchi nat, en Ceres, uwe vrucht,Ga naar eind195
Ist met de min gedaen, tijt Venus op de vlucht.Ga naar eind196
De vreucht die komt van u, want sonder uwe gavenGa naar eind197
Al levend' sijn wy doot, al levende begraven.
Siet toch de mensch eens aen van vooren tot het ent,Ga naar eind199
200[regelnummer]
Het eerste dat is pijn, het lest dat is ellent.
Hy komt met tranen voort, met stenen ende suchtenGa naar eind201
Gaet hy van daer hy quam, met hopen ende duchtenGa naar eind202
Volvoert hy zijnen loop. soo dat hy niet en heeft
Van 't leven eenich nut, als hy met droefheyt leeft.
205[regelnummer]
Het leven is een merckt, daer in wy sijn geboren
Om vreucht in onsen tijt en vroolickheyt t'oorboren.Ga naar eind206
Die meest koopt voor zijn gelt, en best den tijt besteet
Die hem gegeven is, betoont dat hy meest weet.
De rest is as en wint. want als de geest getogenGa naar eind209
210[regelnummer]
Is eenmael uyt het lijf, en uyt de mont gevlogen,Ga naar eind210
Blijft hy soo lange wech, en laet ons hier een hantGa naar eind211
Of twee van aerd' en stof. dat geeft hy ons te pant.Ga naar eind212
*De kruyden in den tuyn en bloemen, die verdwijnen,
En rijsen weder op: de rancken van uw' wijnenGa naar eind214
1Want sonder Bacchi nat] Het bekent seggen 2vande Latijnsche comoediant, het welck onse 3Poeet hier uytgedruckt heeft, luyt aldus, Sine 4Cerere & Baccho friget Venus. dat is, Sonder Ceres, 5(dat is broot) ende Bacchus, is Venus (dat is de 6liefde) kout. Het welcke de selfde Poëet by eenGa naar eind6 7ouder schrijver heeft gevonden; namentlick dit 8Griecx: νεϰρὸν Ἀϕροδίτη Διονύσου δίχα ϰαὶ 9Δήμητρος. dat is, Sonder Bacchus ende Ceres is 10Venus doot. Ende Euripides segt: Ὄινου δὲ μή παρόντος οὐϰ ἔστιν Κύπρις.
12Dat is:
Neemt wech den liefelicken wijn,
Soo salder oock geen Venus sijn.
15De kruyden in den tuyn en bloemen] De Poëet 16druckt uyt de woorden die ghemeynelick ghebruyckt 17worden, van de gene die anders geenen 18God en kennen als Bacchus, die niet veel en passen 19op het toekomende. ende heeft in den sin 20gehadt de plaetse van den Poëet Moschus, die 20 21beklagende de doot van de Poëet Bion, alsoo 22singt: Ἄι αἲ ταὶ μαλάχαι μέν, ἐπὰν ϰατὰ ϰᾶπον ὄλωνται,Ga naar eind23
Ἤ τὰ χλωρὰ σέλινα, τό τ᾽ εὐϑαλὲς οὖλον ἄνηϑον,
25[regelnummer]
Ὕστερον αὖ ζώοντι, ϰαὶ εἰς ἔτος ἄλλο ϕύοντι·
Ἄμμες δ᾽ οἱ μεγάλοι ϰαὶ ϰαρτεροὶ ἢ σοϕοὶ ἄνδρες,
Ὁππότε πρῶτα ϑάνωμες, ἀνάϰοοι ἐν χϑονὶ ϰοίλᾳ,Ga naar eind27
Ἕυδομες εὖ μάλα μαϰρὸν, ἀτέρμονα, νήγρετον ὕπνον.
| |
[pagina 132]
| |
215[regelnummer]
Die komen weder voort: *de goude Son die staetGa naar eind215
Soo dickwils weder op, als hy te bedde gaet.
Maer wy, naer dat wy sijn met tranen eens begoten,
Gescheyden van der aerd', en in een kist gesloten,
Wy blijven daer wy sijn, wy liggen altijt neer,
220[regelnummer]
Verslagen van de doot, en keeren nimmer weer.
Daer gaen de sorgen heen. daerom hebt ghy gevondenGa naar eind221
Een wonderlicke plant, versoetende de wondenGa naar eind222
Van alderley verdriet, die t'samen met den dorst,Ga naar eind223
De pijn en swarigheyt doet drijven van de borst.Ga naar eind224
225[regelnummer]
Ghy past altijt seer wel op Iupiters geboden,Ga naar eind225Ga naar eind225
Om die te volgen naer, bemint van d'ander Goden.Ga naar eind226
Ick neme Ceres uyt. te weten van dien tijtGa naar eind227
Dat zy u heeft gedaen een wonderlick groot spijt.Ga naar eind228
*De saeck en is niet lanck, noch buyten onse palen.Ga naar eind229
230[regelnummer]
Het was op eenen tijt dat Iupiter liet halen
De Goden in zijn sael, en vraechd' een yder af,Ga naar eind231Ga naar eind231
Wat toch het beste was dat hy de mensche gaf.Ga naar eind232
*Apollo bracht de lier, de vruchten vander eerdenGa naar eind233
Droech Ceres in haer hant, *Neptunus bracht de peerdenGa naar eind234
235[regelnummer]
*Osiris bracht oock wat, en Isis ende Pan,Ga naar eind235
Mercurius de tong, die hy wel roeren kan.Ga naar eind236
1Dat is:
Eylacen siet de kool. naer dat zy is verschoven,Ga naar eind2
De petercely groen, het dil gekrult in d'hoven,Ga naar eind3
Het leeft noch evenwel: men siet het weder bloeyenGa naar eind4
5[regelnummer]
Het naeste jaer daer aen, en even vlijtich groeyen.Ga naar eind5
Maer wy dat groote volck, begaeft met kracht en reden,
Naer dat de bleecke doot ons komt aen boort getreden,
Men gaet ons dadelick met holle aert bedecken,Ga naar eind8
En slapen eenen slaep, die niet en is te wecken.Ga naar eind9
10[regelnummer]
de goude Son die staet, Soo dickwils weder op]
11Catullus
Soles occidere & redire possunt,
Nobis cum semel occidit brevis lux,
Nox est perpetua una dormienda.
15Dat is:
De dagen gaen en keeren weer,
Maer als wy eenmael liggen neer,
Wy sijn berooft van alle kracht,
En slapen eenen langen nacht.
20De saeck en is niet lanck] Dese fabel en behoeftmen 21nieuwers te soecken: want zy is van het gewasGa naar eind21 22van den Poeet, ende by hem gedicht.Ga naar eind22
23Apollo bracht de lier] Hier wort int kort verhaelt, 24wat elcke God tot s'menschen oorboorGa naar eind24 25gevonden ende bygebracht heeft. Gelijck ApolloGa naar eind25 26de lier heeft gevonden, al ist dat de Poeet Horatius, 27Mercurio die toeschrijft, den welcken hy 28noemt curvoe lyroe parentem, dat is, vader vande 29kromme lier.
30Neptunus bracht de peerden] Die hy aldereerst 31gevonden heeft, op den selfden tijt als Minerva 32de olive vant, doe zy twisteden, wie dat van haer 33tween de stadt van Athenen de naem soude geven.
35Osiris bracht oock wat] Een God van Egypten, 36den welcken men toeschrijft dat eerst de ossenGa naar eind36 37inden ploech gevoecht heeft. wiens huysvrou 38Isis was, die hier volcht. | |
[pagina 134]
| |
Vulcanus bracht het vier, Mars schrickelicke krachten,Ga naar eind237
*De suster ende vrou van Iupiter, haer machten.
Men sach daer niemant aen. Minerva bracht haer plant,Ga naar eind239
240[regelnummer]
En Bacchus droech een kan van Rijnschen, in zijn hant.
Cupido was van huys van bestevaer gesonden,Ga naar eind241
En Venus was oock wech, soo datse niet en konden
Betooveren zijn oog. veel seyden op die stont,Ga naar eind243
Dat Liber vol van geest was meester van de vont.Ga naar eind244
245[regelnummer]
Een yder prees het zijn, een yder ginck bewijsen,Ga naar eind245
Dat hy de meeste was, zijn eygen gaven prijsen.Ga naar eind246
Doch Bacchus loech hem toe, en maeckt' hem soo veel wijs,Ga naar eind247
Hem schenckende de wijn, dat hy behielt den prijs.
Maer Ceres hooch van moet, en mocht dat niet verdragen,Ga naar eind249Ga naar eind249
250[regelnummer]
Liep dadelick van daer, inspannend' haren wagen,
En heeft soo veel gemaeckt *door Achelous raet,Ga naar eind251Ga naar eind251
Dat zy schier in de plaets van Bacchus selve staet.Ga naar eind252
1De suster ende vrou van Iupiter] Iuno. die deGa naar eind1 2Poeten willen datse de suster ende huysvrou van 3Iupiter is geweest.
4door Achelous raet] Achelous is een bekende 5riviere, gelijck getuycht de Griecksche schrijver 6Didymus, ende voor hem een ander genaemt 7Agesilavus: de welcke aenteyckent, dat Oceanus 8tot zijn huysvrouwe genomen heeft Tethyn zijn 9suster: de welcke veel kinderen voort geteelt 10hebben. Waer van d'outste is geweest Achelous, 11wiens naem zy daerom gebruyckt hebben, ghelijck 12Ephorus een oude histori-schrijver oock 13betuycht, voor alle water. als de Poeet Aristophanes, 14seggende in zijn comoedie, genaemt Cocalus, 15† Ἤτειρε γάρ μ᾽ οἶνος οὐ μιγεὶς πόμα 16Ἀχελώῳ †. dat is, de wijn heeft mijn gequetst 17om dat hy niet gemengt was met den dranck van | |
[pagina 136]
| |
Haer kooren wort gesoon, haer kooren wort geschoncken,Ga naar eind253Ga naar eind253
Haer kooren wort gesoon, haer kooren wort gedroncken,
255[regelnummer]
Haer kooren klimt in 't hooft, en sonderling met hópGa naar eind255
Gebrouwen en gemengt, doet suyselen den kóp.
Dat wijsen ons noch aen de boeren in de venen,Ga naar eind257
Die qualick van den dranck van Ceres sijn te spenen,Ga naar eind258Ga naar eind258
Soo smijten zy hem in. het is een vreemt verstant,Ga naar eind259
260[regelnummer]
Het kooren drincken zy, verberrenen haer lant.Ga naar eind260
Men kan de gramschap noch van Ceres in haer mercken.Ga naar eind261
Want als het komt in 't hooft, en daer begint te wercken,Ga naar eind262
Dan volchter trots en spijt, het mes komt op den hoet,Ga naar eind263
De kan komt in de vuyst, dan volchter menschen bloet.Ga naar eind264
265[regelnummer]
*Ghy hebt ô Nycteleu geweest tot allen tijdenGa naar eind265
Seer vriendelick van aert, geneygt tot medelijden,
Een yder goet gedaen van outs, gelijckmen leest,
Een hulper in verdriet en tegenspoet geweest,Ga naar eind268
Een toevlucht in de noot voor mannen ende vrouwen.
270[regelnummer]
Is Ariadna niet door uwe min behouwen?Ga naar eind270
Want alsoo Theseus was uyt Naxos wech gegaen,
Geloopen van zijn bruyt, ghy vont haer selve staen.Ga naar eind272
*Zy riep met droever stem, ô borger van Athenen,Ga naar eind273Ga naar eind273
Hoe sijt ghy soo gegaen, hoe sijt ghy soo verdwenen?
275[regelnummer]
Eylacen mijnen slaep, uw' wreet en hart gemoet,Ga naar eind275
Is dat my dit verdriet en swarigheyt aen doet.Ga naar eind276
Ick was in eenen droom. my dochte dat wy lagen
Te samen mont aen mont, al hijgend' en verslagenGa naar eind278
Van een gemeene vreucht. ick stack mijn rechter hant
280[regelnummer]
Naer Theseus in het bedd', die Theseus niet en vant.Ga naar eind280
Ick keerde my noch eens, half slapend', om te soecken
Of hy daer niet en was, en wend' in allen hoeckenGa naar eind282
1Achelous. Hier op heeft Virgilius gelet, sprekende 2van Bacchus:
Poculaque inventis Acheloia miscuit uvis.
5Dat is:
Die Achelous droeve vloet
Gemengt heeft met de druyve soet.
8Onse Poeet insghelijcx heeft Achelous hier gebruyckt 9voor 't water. 10Ghy hebt ô Nycteleu] Een naem van Bacchus, 10 11ἀπὸ τῆς νυϰτὸς, dat is: van de nacht. om dat 12hy by nacht geviert wiert.
18Zy riep met droever stem] De klachte van Ariadne 19hebben gemaect Catullus, in zijn bruylofliet, 20van Peleus en Thetis; en Nonnus in zijn 21sevenenveertichste boeck. Siet oock by Ovidius 22den brief van Ariadne aen Theseus. | |
[pagina 138]
| |
Mijn armen allebey. het was voor niet gedaen,Ga naar eind283Ga naar eind283
Het was voor niet gesocht; want Theseus was gegaen.
285[regelnummer]
Onnosel als wy sijn, wy laten ons beroovenGa naar eind285
Van onsen besten pant met lichte te gelooven:Ga naar eind286
En als een dochter is de soete maechdom quijt,Ga naar eind287Ga naar eind287
Het gene datter blijft, is ongenoecht, en spijt,Ga naar eind288
Leetwesen, en oneer. Oh oft my mocht gebeuren,Ga naar eind289Ga naar eind289
290[regelnummer]
Dat my nu eenich dier quam dadelick verscheuren,Ga naar eind290
En vallen op het lijf: of dat den hemel viel
Met blixems uyt de locht, en smoorde dese siel.Ga naar eind292
Waer sal ick henen gaen? dit eylant is gesloten:Ga naar eind293Ga naar eind293
Het lant is voor my toe van daer ick ben gesproten,Ga naar eind294
295[regelnummer]
En dat om uwent wil. van uyt mijns moeders schootGa naar eind295
Ben ick om uwent wil gekomen in de doot.
Indien ghy waert bevreest, ô moorder, ô verrader,
Te voeren my naer huys by dijnen ouden vader,Ga naar eind298
Een dochter als ick ben van konincklick geslacht,
300[regelnummer]
By alle man gesien, by alle man geacht:
Te minsten hadt ghy my gebruyckt tot ander saken,Ga naar eind301Ga naar eind301
Om u gemack te doen, en om uw' bed te maken.Ga naar eind302
Te minsten soud' ick sijn by Theseus laet en vroech,
Ick soude Theseus sien, dat ware my genoech.Ga naar eind304
305[regelnummer]
Nu sterf ick sonder u. dit sijn de bruyloft gavenGa naar eind305
Die Theseus my verleent: een eylant sonder haven,Ga naar eind306
Zee, winden, ende locht. hy geeft zijn bruyt eylaes
De roovers tot een proey, de vogels tot een aes.Ga naar eind308
Dit is dan uwe trou, die ghy my hebt gegeven,Ga naar eind309Ga naar eind309
310[regelnummer]
Als ick met mijne hant behouden hebb' uw' leven,Ga naar eind310
En van de doot verlost. Oh! dat toch geene vrouGa naar eind311
Voortaen haer op de mans en haren eet betrou.Ga naar eind312Ga naar eind312
Want als zy vierich sijn, en yet van ons begeeren,
Dan hoortmen haer veel schoons beloven ende sweeren:
315[regelnummer]
Maer als zy haren lust eens hebben van de min,Ga naar eind315
Gaen de beloften schoon en woorden uyt de sin.Ga naar eind316
Dewijle dat zy noch vervolchde dese reden,
En in haer klachten was, komt Bacchus aengetreden
| |
[pagina 140]
| |
*Met zijnen droncken hóóp, die volchden zijnen tocht,Ga naar eind319Ga naar eind319
320[regelnummer]
En smeten vast het hooft al roepend' in de locht.Ga naar eind320
O Evan Evoe, *tien briessende MaenadenGa naar eind321
Omringden dijne koets, *en even veel Laenaden,
*Elck hadd' een lange spies bekleet aen alle kantGa naar eind323
Met klimmerbladren groen, in zijne rechter hant.
325[regelnummer]
De Satyrs sprongen op, *Silenus vol gesopenGa naar eind325Ga naar eind325
*Met zijnen esel traech quam achter aen gedropen,Ga naar eind326
1Met zijnen droncken hoop,] Desen hoop ofte 2toerustinge van Bacchus, gelijck hy quam byGa naar eind2 3Ariadne, in zijne volle cracht, wort van de 4Griecken genaemt χορὸς Ἀριάδνης.
5tien briessende Moenaden] De priesterssen van 6Bacchus. De oorsaeck vande naem siet boven.
7en even veel Loenaden] Soo worden oock de 8priesterssen van Bacchus genaemt, ἀπὸ τοῦ 9ληνοῦ, dat is, vande pers: daer de wijn mede 10geperst wort.
11Elck hadd' een lange spies] Een spies bekleet 12met wijngaertbladen, ofte soo als andere seggen, 13met klimmerkruyt, vande Griecken genaemt 14ϑύρσος. den welcken zy Bacchus in d'hant 15geven. Nonnus beschrijftse aldus in zijn veertiende 16boeck: Καὶ πέλεν ἔγχεα ϑύρσα, ϰαλυπτομένη δὲ πετήλοις
Δούρατος ἀμπελόεντος ἔην χαλϰήλατος αἰχμή.
19Dat is: 20[regelnummer]
En thyrsus was zijn spies; die was met bladren dicht,
Van wijngaerden bekleet: van yser was de schicht.Ga naar eind21
22Doch Euripides, gelijck de Poeet, noemt dese 23spies, ϰίσσινον βέλος; Θύρσον τε δοὺς ἐς χεῖρα, ϰίσσινον βέλος.
25Dat is:
Hy gaf den thyrsus in de hant,
Vol klimmerkruyt aen alle kant.Ga naar eind27
28Silenus vol gesopen] Die de Poeten seggen, dat 29Bacchus opgebrocht heeft, ende gestadich hemGa naar eind29 30met zijnen esel volcht. 31 Met zijnen esel traech] Desen esel segt Aratus 32dat daer na inden hemel is geset, het welck niet 33en is te beklagen, overmits datter noch genoech 34op d'aerde blijven. | |
[pagina 142]
| |
Hy droech aen d'eene sy* de goddelicke wan,Ga naar eind327Ga naar eind327
En aen zijn ander hant *een groote volle kan.
Twee Goden uyt den hoop, *die van uw' nachten wisten,Ga naar eind329Ga naar eind329
330[regelnummer]
*Die droegen uwen tuych *in twee besloten kisten:Ga naar eind330
*Haer volchde Maron naer, en leschte zijnen dorstGa naar eind331Ga naar eind331
Dewijle dat hy ginck, met soete nieuwe most.Ga naar eind332
*Den droncken Staphylus, en Botrus kael van veren,Ga naar eind333Ga naar eind333
Met al het huysgesin, quam achter aen laveren,Ga naar eind334
335[regelnummer]
*En Methe vol van wijn, dat onbesuyste wijf,Ga naar eind335Ga naar eind335
Viel dickwils in het gaen *Sylvanus op het lijf.Ga naar eind336
*Veel bommen grof geluyt, *gemengelt met cymbalenGa naar eind337Ga naar eind337
*En hamers groot gebons, omringde gans de palenGa naar eind338
1de goddelicke wan] Ander seggen dat het een 2wiege was, deur dien dat het Griecksche woort 3λίϰνος, soo wel een wiege als een wan beteyckent. 4Virgilius schrijft Bacchus de wan toe, 5daer hy segt, & mystica vannus Iacchi, dat is, 6den heyligen wan van Bacchus.
7een groote volle kan] Die de Poeet Virgilius 8Sileno toeschrijft, ende noemtse cantharum, als 9hy segt; 10[regelnummer]
Et gravis attrita pendebat cantharus ansa.
11Dat is:
Een kruyck met een versleten oor,
En swaer genoech, die hinck daer voor.
14die van uw' nachten wisten] Dat is van uwen 15Godsdienst, om dat Bacchus by nachte geviert 16wert. Om welcke oorsaeck oock, Virgilius den 17berch Cithaeron, daer dese Godsdienst geschiede, 18vande nacht nocturnum noemt.
19Die droegen uwen tuych] De Poeet heeft uytgedruckt 20het Griecksche woort ὄργια, dat is, het 21heymelick tuych van Bacchus.
22in twee besloten kisten,] De Griecken houden 23het selfde woort, ende noemen dese kisten van 24Bacchus, ϰίστας, ende Tibullus en noemt het 25niet anders int Latijn, met dit veers:
Et levis occultis conscia cista sacris.
27Dat is:
En oock daer by de lichte kist,
Die zijn verborgentheden wist.
30Haer volchde Maron nae] Een priester van Bacchus, 31oft een van zijn gevolch, vande welcke 32Athenaeus segt in zijn seste boeck, dat de wijn 33zijnen naem heeft, diemen noemt int Latijn 34vinum Mareoticum: οἶνος Μαρεώτης int Griecx 35geseyt, ofte veel eer Μαρεία, is de stadt van daerGa naar eind35 36hy komt. εἴληϕε μὲν τοι (seght hy) τὴν 37προσηγορίαν λαβοῦσα ἀπὸ Μάρωνος, ἑνὸς 38τῶν μετὰ Διονύσου τάς στρατέιας πεποιημένων. 39Dat is: Die haren naem van Maron heeft 40genomen, een van de gene die den tocht van 41Bacchus gevolgt hebben.
42Den droncken Staphylus] Siet van Staphylus 43ende Botrus, vrienden van Bacchus, Nonnum 44in zijn achtiende boeck. Zy hebben alle beyde 45haren naem, d'een van σταϕυλὴ, d'ander van 46βότρυς; beteykenende beyde een druyve. De 47Poeet noemt Botrus kael van veren, om dat de 48dronckaers gemeynlick naeckt en kael sijn.
49En Methe vol van wijn] Μέϑη is de dronckenschap 50int Griecx, daer van is de Godinne vande 51selve Methe genoemt. Siet Pausanias, ende 52andere.
53Sylvanus op het lijf] De God vande bosschen, 54die Virgilius oock by Bacchus voecht.
55Veel bommen grof geluyt] Die de Griecken ende 56Latijnen tympana noemen, dat is, trommels. 57Die Bacchus by Euripides segt dat hy, ende 58Rhea gevonden hebben. Siet den selfden Poeet 59in zijn Tragoedie genoemt Bacchoe.
60gemengelt met cymbalen] Nonnus ende andere 61schrijven de cymbalen overal Baccho toe, gelijck 62oock de hamers, hier oock niet vergeten, 63die hy ῥόπτρα noemt: Καὶ τελετὴν ἄγρυπνον ἐπεντύνουσα Λυαίῳ,
65[regelnummer]
Πρώτη ῥόπτρον ἔσεισεν· ἐπεπλατάγησε δὲ Βάϰχῳ
Κύμβαλα δινεύουσα περίϰροτα δίζυγι χαλϰῷ.
67Dat is:
Zy heeft de feesten eerst van Bacchus in gaen voeren,Ga naar eind68
Den hamer eerst beweecht, en aldereerst gaen roeren,Ga naar eind69
70[regelnummer]
Zy heeft oock eerst geroert, en voor den dach gaen halen
Van koper toegevoecht, twee klinckende cymbalen.Ga naar eind71
| |
[pagina 144]
| |
Van Naxus onbewoont. self Echo dede me,Ga naar eind339Ga naar eind339
340[regelnummer]
En riep wat dat zy mocht, ô Evan Evoe.Ga naar eind340
Met dat ghy komt in duyn, begint haer te vertoogenGa naar eind341Ga naar eind341
Dat schoone Minos kint: haer klare bruyne oogenGa naar eind342
Die waren noch bedaut. gelijck in 't schoone weerGa naar eind343
In 't midden van de Mey de druppels vallen neer,Ga naar eind344
345[regelnummer]
Met dat Aurora root haer reys heeft aengevangen;
Soo lach dat lieflick nat noch boven op haer wangen.
Het haer hinck sonder bant, en lach op haren schoot,
Haer kleeren waren los, haer borsten waren bloot.
Haer huyve lach om leeg gevallen, daer de barenGa naar eind349
350[regelnummer]
Eerst komend' op het lant gemeenelick vergaren,Ga naar eind350
Die speelden vast daer met. wat hooger aen haer syGa naar eind351
Lach haren rock in 't sant; de borstlap lach daer by.
Zy riep noch Theseus aen, en wierp noch vast haer ermen,Ga naar eind353
Maer in de plaets van hem quam Bacchus haer ontfermen,Ga naar eind354
355[regelnummer]
En sach haer lieflick aen, en met een wijngaert blat,Ga naar eind355
Dat hy nam van zijn hooft, wiesch af het droeve nat,
Dat van haer wangen liep. hy dede staen zijn wagen,
En seyde, Lieve kint, wat baet toch al dit klagen,Ga naar eind358
En jammerlick gelaet? is Theseus wech gegaen,Ga naar eind359
360[regelnummer]
Ick sal u Theseus sijn. siet my toch eenmael aen.
Slaet toch maer eens om hooch u oogen. laet toch varen
Het gene ghy nu denckt, en wilt u met my paren.Ga naar eind362
Ick ben de groote God, die droefheyt ende pijn
Doet over al vergaen, de vader van de wijn.Ga naar eind364
365[regelnummer]
Minois dochter sweech, en wierp eens van ter sijden
Haer droef gesicht op hem. dat dede dy verblijdenGa naar eind366
4by te laten uytdrucken, alsoo zy noch inde overblijfselenGa naar eind4 5van de outheden gevonden wierden te 6Romen. 7Hier vooren inde afgebeelde oude steen van 8Bacchus, staet een vrouwe met dese hier nevens 9afgebeelde cymbalen inde hant, op de selve 10spelende. Siet pag. 116. nbsp; 11En hamers] Die wy alreede geseyt hebben, dat 12de priesterssen van Bacchus gebruyckten, ende 13van de Griecken ῥόπτρα genaemt wierden. | |
[pagina 146]
| |
O Evan Evoe. by naer op 't selve pasGa naar eind367Ga naar eind367
Wierp zy u toe een ooch, dat vry wat soeter was.Ga naar eind368
Dat was genoech geseyt voor menschen en voor Goden.
370[regelnummer]
Want als een dochter swijcht, *dan spreken hare boden.Ga naar eind370Ga naar eind370
Het is een wonder volck, seer dobbel in de gront,Ga naar eind371
Zy seggen sonder tong, en spreken sonder mont.Ga naar eind372
O Evan Evoe, behouder van het leven,
Doen hebt ghy haer terstont aen beyde sy gegeven
375[regelnummer]
Een lieffelicken kus: een bedde toe bereytGa naar eind375
*Van uw' gespickelt vel, en in het sant geleyt.Ga naar eind376
Men sach terstont in duyn schoon wijngaerden voortkomen,Ga naar eind377Ga naar eind377
Het sant gaf schielick uyt ontallicke veel blomen,Ga naar eind378
*De zee lach stil en stom, de winden bleven in,Ga naar eind379
380[regelnummer]
Doch Zephyrus alleen, was jonstich uwe min,Ga naar eind380Ga naar eind380
1dan spreken hare boden] Vyt den Poeet Musaeus, 2die segt: παρϑενιϰῆς γάρ
Κυπριδίων ὀάρων αὐτάγγελός ἐστι σιωπή.
4Dat is: 5[regelnummer]
Want als een dochter swijcht int midden van de min,
Denckt dan dat zy wat heeft van Venus in de sin.
7Van uw' gespickelt vel] Dat van de Griecken 8νεβρίς genaemt wort, als hier boven is gesegt. 9Euripides noemt het νεβρίδος ἱερὸν ἐνδυτόν. 10Dat is, het heylich kleet van nebris, ofte, het hindevel.
12De zee lach stil en stom] De Poeeten hebben 13een manier, dat zy de zee stil ende stom maken, 14soo daer yet besonders geschiet. Dit noemt de 15Poeet Ennius pausam maris, d'andere, silentium 16maris; de Griecken, εὐϕημίαν. Alsoo segt de 17Poeet Callimachus: Εὐϕημεῖ ϰαὶ πόντος ἐπ᾽ Ἀπόλλωνος ἀοιδῆ.
| |
[pagina 148]
| |
En blies uyt zijnen mont veel witte violetten,
Veel roosen soet van reuck: self Venus quam besettenGa naar eind382Ga naar eind382
De plaetse daer ghy laecht met myrten, die zy vlocht
Met wijngaert-rancken t'saem, en by den ander brocht.Ga naar eind384
385[regelnummer]
Daer laecht ghy gans den dach. *Mimallones die liepenGa naar eind385
Al rasend' om end' om, en al de Satyrs riepen
O Evan Evoe: maer Evan lach gerust,
En bluste met het spel der minne zijnen lust.
Naer dat de soete strijt ten ende was gekomen,Ga naar eind389Ga naar eind389
390[regelnummer]
Heeft hy de blijde bruyt in zijne koets genomen,
Verheven in de locht, *en daer gestelt ten toon,Ga naar eind391
*Dicht aen het beelt dat knielt, een schoone gouden kroon.
Die komt nu noch te pas de minnaers, als zy snijdenGa naar eind393
Het woeste blauwe velt, en zijnen schoot berijden:Ga naar eind394Ga naar eind394
395[regelnummer]
En dickwils isser een die van uw' liefde melt,Ga naar eind395
Den oorspronck van de kroon zijn medemaet vertelt.
My licht oock in de sin, hoe dat ghy by de GodenGa naar eind397Ga naar eind397
Vulcanus hebt gebrocht, naer dat hem was verboden
Te komen in haer hof, *geworpen metter hantGa naar eind399Ga naar eind399-420:
400[regelnummer]
Van Iupiter verstoort in 't midden van het lantGa naar eind400
Van Lemnos hart en dor, vol buylen en vol wonden,
*En manck aen beyde sy. ghy hebt terstont gevonden
Een wonderlicken vont. *ghy hebt Silenus peert,Ga naar eind403
Den esel traech van ganck, getoomt aen zijnen steert,Ga naar eind404
1Dat is:
Die zee die licht gants stom en stil,
Als maer Apollo singen wil.
3Mimallones die liepen] Die van Macedonien 4noemden alle kloecke vrouwen, ende die deGa naar eind4 5mannen navolchden, μιμαλλόνας, ἀπὸ τοῦ 6μιμεῖσϑαι τοὺς ἄνδρας: om dat zy de mans 7naer deden. Dese naem geven de Poëten de vrouwenGa naar eind7 8die Bacchus vierden, gelijck Ovidius, ende 9andere. Hesychius: μιμαλλόνες, βάϰχαι, dat 10is, Mimallones worden de Bacchoe ofte priesterssen 11van Bacchus genaemt.
12en daer gestelt ten toon.] Leest by Aratus, Germanicus 13zijn uytlegger, Ovidius, ende andere, 14hoe dat Bacchus de kroon van Ariadne onder de 15sterren plaets heeft gegeven, die daer noch staet. 16Dicht aen het beelt dat knielt] Dat van de Griecken 17daerom ἐγγόνασιν genaemt wort, dat 18is, knielende. Die vande hemelteyckenen schrijven, 19seggen dat het Hercules is, die knielt.
20geworpen metter hant.] Siet Homerus in zijn 21eerste Iliados. daer ghy sult vinden hoe Vulcanus 22van Iupiter uyt den hemel geworpen, ende 23in Lemnos gevallen is.
24En manck aen beyde sy] De Poeet druckt uyt de 25naem ofte eygenschap die Homerus Vulcano 26geeft, hem noemende ἀμϕιγυήεντα, dat is, aen 27beyde zijden kreupel, oft manck.
28ghy hebt Silenus peert] De Poeet spreect beleefdelick;Ga naar eind28 29noemende den esel van Silenus, een 30peert. Dese fabel en vintmen (mijns wetens) by 31niemant vande ouden, dan alleen by den Grieckschen 32Orateur Aristides in zijn oratie Διόνυσος, | |
[pagina 150]
| |
405[regelnummer]
De knecht daer op geset. soo quam hy aengereden,Ga naar eind405
En tot by Iupiter al huylende getreden,
En toonde zijnen voet: hy riep in sulcker voechGa naar eind407Ga naar eind407
Al sittend' op de beest, dat Iupiter self loech,
Gaf hem zijn plaetse weer. Ick meyn dit is de reden,Ga naar eind409
410[regelnummer]
Dat Iuno wederom op u is wel te vreden,Ga naar eind410Ga naar eind410
Om dat ghy haren soon soo geestich op dat pasGa naar eind411
Gebracht hebt in de plaets daer hy te vooren was.
Maer of dit al is waer; soo hebben veel PoëtenGa naar eind413Ga naar eind413
Hier voortijts uwe macht en kloeckheyt niet geweten,Ga naar eind414
415[regelnummer]
Vw' daden niet doorsien. zy seyden dat ghy waert
Geboren tot genoecht, van vrouwelicken aert.Ga naar eind416
1dat is, Bacchus, genaemt; daer hy aldus onder 2ander spreeckt: ϰαὶ μὴν ϰαὶ τὴν Ἥραν λέγουσιν 3ὡς μόνος ϑεῶν τῷ Διὶ διήλλαξε· ϰομίσας 4τὸν Ἥϕαιστον ἄϰοντος εἰς τὸν οὐρανόν· 5ϰαὶ ταῦτά τε ἀναϑεὶς ὄνῳ. ϰαὶ ὡς μὲν 6αἴνιγμά ἐστιν ἐν τῷ λόγῳ, δῆλον. δῆλον 7δὲ ϰαὶ οἷ τελευτᾷ τὸ αἴνιγμα. ὡς ἄρα 8πολλή τις ϰαὶ ἄμαχος ἡ δύναμις τοῦ ϑεοῦ· 9ϰαὶ δύναιτ᾽ ἄν ϰαὶ ὄνους πτεροῦν, οὐχ 10ἵππους μόνον. Dat is: Voorder seghtmen oock, 11hoe dat hy Iuno wederom met Iupiter versoent heeft: 12naer dat hy Vulcanum tegen zijnen danck in denGa naar eind12 13hemel gebrocht hadde. Die hy op eenen esel heeft 14geset. Welcke fabel merckelick een ander beduytsel 15heeft. Het welcke oock licht is om te verstaen. Te 16weten, dat dese God een besonder groote kracht heeft: 17ende dat hy niet alleen de peerden, maer oock de esels 18vleugels kan geven. Alsoo moet oock die plaets 19gelesen worden: te weten in stede van, τῷ 20ὑιεῖ διήλλαξεν, dat is, met haren soon versoent, 21τῷ Διὶ διήλλαξε, met Iupiter versoent. Want 22Iuno op Iupiter gestoort was, om dat hy haren 23soon uyt den hemel geworpen hadde, die daer 24naer weder wel te vreden wiert op Iupiter. 25moet oock gelesen worden ϰομίσας τὸν 25 26Ἥϕαιστον ἄϰοντος εἰς τὸν οὐρανόν: dat 27is, naer dat hy Vulcanum tegen den danck van 28Iupiter in den hemel gebracht hadde, niet ἄϰοντα, 29tegen den danck van Vulcanus. Het welcke veroorsaeckt 30heeft dat de geleerden Canterus hier gedoolt, 31ende die plaets niet wel verstaende, qualick 32overgheset heeft in zijn Latijnsche oversettinghe. 33Onse Poeet heeft dit vernuftelick 34gemerckt, ende niet min verstandelick dan geluckelick 35verbetert. Dat ick niet genoech kan 36prijsen. Dan laet ons voortvaren.Ga naar eind36 | |
[pagina 152]
| |
Maer, Evan, *Phlegra weet van uwe kracht te spreken,Ga naar eind417
Doen *Mimas met zijn volck den hemel wild' opbreken,Ga naar eind418Ga naar eind418
Du stontst naest Iupiter, gaefst *Rhoecus eenen slachGa naar eind419
420[regelnummer]
*Verandert in een leeu, dat hy ter aerden lach.Ga naar eind420
Hy rolde van den berg twee nachten en twee dagen,
Tot dat hy neder quam. daer licht hy noch verslagen,Ga naar eind422Ga naar eind422
In teycken van uw' macht. uw' vader die dit sach,Ga naar eind423
Ter eere van zijn soon gaf eenen donderslach.Ga naar eind424Ga naar eind424
425[regelnummer]
Den hemel sweete self, *Typhoeus weeck ter sijden,Ga naar eind425Ga naar eind425
*Porphyrion sag toe, de Goden moesten lijden,Ga naar eind426Ga naar eind426
1Phlegra] een stat in Macedonien, uyt welcke 2de Poeten seggen dat de Gigantes ofte reusen 3den hemel bestormt hebben, ende daer van de 4Goden verslagen zijn geweest.
5Mimas] Een vande hemelbestormers oft reusen, 6by Horatius ende andere gemelt.Ga naar eind6
7Rhoecus] Dit is oock een reuse, daer van Horatius 8segt, sprekende van Bacchus:
Rhoecum retorsisti leonis
10[regelnummer]
Vnguibus, horribilique mala.
11Dat is:
Ghy hebt daer Rhoecus neer gevelt,
Als eenen leeu, met groot gewelt.Ga naar eind13
14De selfde Poeet op een ander plaets voecht 15Rhoecus ende Enceladus als twee reusen by 16malkander. 17Verandert in een leeu] De Poeeten seggen, dat 18Bacchus vechtende tegen de reusen, in een leeu 19verandert is geweest, om te kennen te geven, de 20sterckte die de wijn geeft.
21Typhoeus] Dit is van gelijcken een reuse. LeestGa naar eind21 22van hem, ende zijn volkomen beschrijvinge byGa naar eind22 23Nonnus in het eerste ende tweede boeck; met 24meer andere. De Poeeten seggen, dat dese de 25soon is geweest van Titan ende Terra.
26Porphyrion] Oock een vande reusen, daer Horatius 27van segt,
minaci Porphyrion statu,
29gevende te kennen hoe vreeselick ende schrickelick 30hy was. | |
[pagina 154]
| |
Dat Iupiter u hiet, ô Evan op dien tijtGa naar eind427
Mars self heeft moeten sien gewapent tot de tanden,
430[regelnummer]
Dat ghy den eersten prijs gevoert hebt in de handen:Ga naar eind430
Ghy saet eerst aen den dis, en *Ganymedes schanckGa naar eind431Ga naar eind431
V eenen beker versch van goddelicken dranck.
Die hebstu noch bebloet, vol sweet, vol stof, gegrepen,Ga naar eind433
En nemend' in de vuyst, tot drymael uytgenepen.Ga naar eind434
435[regelnummer]
De Goden riepen t'saem met duydelick geschal,
O Evan Evoe, bewaerder van ons al.Ga naar eind436
Terstont heeft Iupiter den hemel door geboden,Ga naar eind437Ga naar eind437
Te drincken het behout van altemael de Goden.Ga naar eind438
Hier van is dat gebruyck gekomen, en die wet,Ga naar eind439
440[regelnummer]
Dat yder voor zijn vrient gesontheden inset.Ga naar eind440
Zy drincken dickwils t'saem, *ô Paean, ses gelasen,Ga naar eind441
En sommige wel meer, met tieren ende rasen,
Tot datse meester sijn geworden van het vat.Ga naar eind443
Het meeste dat ick wensch, dat is een klaverblat.Ga naar eind444
445[regelnummer]
*Het eerste voor de maeg, het ander om de sinnen
Te brengen tot geneucht, tot lacchen, en tot minnen.
Het derde mach wel met, want dat is om gerustGa naar eind447
Te vallen in den slaep, die alle sorgen blust.
Dit is oock *het getal der Gratien, die gevenGa naar eind449
450[regelnummer]
Genoecht, en rechte vreucht, *by Venus selve leven.Ga naar eind450
1Ganymedes] De schencker van Iupiter, by al 2de Poeeten bekent. D'oorsaeck van zijnen 3naem, siet by den Philosooph Xenophon in zijn 4Maeltijt.
5ô Paean] Siet d'oorsaeck van dese naem beneden, 6pag. 178, vs. 636.
7Het eerste voor de maech] Onse Poeet schijnt 8uytgedruct te hebben de delicate veerskens vanGa naar eind8 9Eubulus de Poeet, die noch gelesen worden by 10Athenaeus in zijn tweede. Waer hy spreeckt van 11de eygendommen ende krachten vande wijn, alsGa naar eind11 12oock van de maet in het gebruyck van den 13selven: Τρεῖς γὰρ μόνον ϰρατῆρας ἐγϰεραννύω
15[regelnummer]
Τοῖς εὖ ϕρονοῦσι· τὸν μὲν ὑγιείας ἕνα,
Ὅν πρῶτον ἐϰπίνουσι· τὸν δὲ δεύτερον
Ἔρωτος ἡδονῆς τε, τὸν τρίτον δ᾽ ὕπνου.
Ὅν εἰσπιόντες οἱ σοϕοὶ ϰεϰλημένοιGa naar eind18
Ὄιϰαδέ βαδίζουσιν.
19Dat is: 20[regelnummer]
Die wijs en sedich is, die wil ick drymael schincken,Ga naar eind20
Het eerste mogen zy om haer gesontheyt drincken.
Het tweede mach wel met. want dat is om te minnen,
En vroeyelick te sijn. het derde doet de sinnen
Bevangen van den slaep. met dese dry gelasen
25[regelnummer]
Laet ick de lieden gaen, die niet en willen rasen.
26het getal der Gratien] Want de Poeeten seggen, 27datter dry Gratien zijn, met namen, Aglaïa, 28Euphrosyne, Thalïa.
29by Venus selve leven] Om dat de Poeeten seggen, 30dat de dry voorgemelde Gratien, camerierenGa naar eind30 31sijn van Venus, die niet alleen van de min, 32maer van alle aerdicheyt godinne is, diemenGa naar eind32 33door het misbruyck des wijns te buyten gaet. | |
[pagina 156]
| |
*Die drymael dat instelt, en lustig heeft voldaen,Ga naar eind451Ga naar eind451
Blijft binnen het getal van Phoebi susters staen.Ga naar eind452
*Orontes weet oock wel, hoe dat ghy hebt doen stuyvenGa naar eind453
Den viant met uw' spies, bekleet met groene druyven.
455[regelnummer]
Want hierom hebben zy *Thriambus u genoemt,Ga naar eind455
Om dat ghy u met recht van uwe daden roemt,Ga naar eind456
En dat ghy quaemt gekroont met groene vygeblarenGa naar eind457
Seer blijde van gemoet door Indien gevaren,Ga naar eind458
Vw' vianden ten trots, naer dat ghy hadt in 't veltGa naar eind459
460[regelnummer]
*Met ongehoorde macht *Deriades gevelt.Ga naar eind460
Self Iuno sach u aen al bevende, twee dierenGa naar eind461Ga naar eind461
Seer vreesselick om sien met uwen toom bestieren,Ga naar eind462
1Die drymael dat instelt] Want drymael dry is 2negen, ende soo veel Musae sijnder.
3Orontes] De schoonsoon van Deriades (koninck 4vande Indianen) die Bacchus heeft (gelijck 5Nonnus in zijn seventiende verhaelt) soo verre 6gebracht, dat hy hem selven het leven heeft benomen. 7Waer van de rivier, daer hy in gevallen 8is, Orontes is genaemt.
9Thriambus u genoemt.] Diodorus Siculus, ende 10ander schrijven, dat Bacchus aldereerst heeft getriumpheertGa naar eind10 11komende uyt Indien, het welck de 12Griecken noemen θριαμβεύειν, ende de triumpheGa naar eind12 13selve θρίαμβον. welck woort schrijvenGa naar eind13 14vele, zijnen naem te hebben van θρία, het welcke 15beteeckent vijgeblaeren, om dat Bacchus 16daermede is gekroont geweest uyt Indien komende.
18Met ongehoorde macht] Want de Poeet Nonnus 19verhaelt, dat hy alleen met zijn spies becleet met 20wijngaertbladers, Deriadem voornoemt geraeckte,Ga naar eind20 21ende wierp hem in het water, daer hy 22bleef.Ga naar eind22 23Deriades gevelt] De koninck van Indien, daer 24wy alreede van gesproken hebben. Nonnus verhaelt 25int breede, hoe hy oorloch tegens Bacchus 26gevoert heeft, ende zijn doot, in het 40 boeck. | |
[pagina 158]
| |
*Twee panthers, die in 't hooft twee oogen hadden staenGa naar eind463
Gelijck twee kolen viers. men sach twee vlammen gaenGa naar eind464
465[regelnummer]
Wt haren heeten neus, het schuym met groote hoopen
Quam als met vlocken viers uyt haren mont geloopenGa naar eind466
Rontom de toomen heet. ghy hielt haer in het jock,
En sat daer boven op met eenen nieuwen rock.
Den rock die was gemaeckt *van alderhande kruyden,Ga naar eind469
470[regelnummer]
En bloemen vreemt van aert, die dijnen aert beduyden,Ga naar eind470
Beschreven dijne macht. maer aen uw' slincker sy,Ga naar eind471
Ginck Oorloch en Gewelt: de Dwaesheyt sat by dy:
De Gramschap, en de Vrees, de Tweedracht, en Quaetspreken,
De Deucht, de Vryheyt naeckt, en menige gebreken,Ga naar eind474
475[regelnummer]
Flersijn, en Pijn in 't hooft, die nu noch altijt sijnGa naar eind475
Vw' trouwe medemaets, en kinders van de wijn.
Vw' macht streckt over al. Diana wort verhevenGa naar eind477Ga naar eind477
Van die haer tot de jacht en tot het wilt begeven.Ga naar eind478
De man van Venus heeft de smeden in zijn hant.Ga naar eind479
480[regelnummer]
Apollo wort gekent by luyden van verstant.Ga naar eind480Ga naar eind480
Neptunus wort gedient van schippers, die bevaren
Zijn ongetemde baen, en loopen deur de baren:
Doch Bacchus wort te saem van Iagers ende Smeen,
Van luyden hooch-geleert en Schippers aengebeen.Ga naar eind484
485[regelnummer]
Zy drincken altemael, en wenschen om te mogen
Verversschen haren dorst met onvervalste togenGa naar eind486
Van uwen Rijnschen geur. wat volck oock dat het is,Ga naar eind487Ga naar eind487
Zy sien u staen met vreucht op eenen vollen dis.
*Men secht dat Cato self tot statigheyt geboren,Ga naar eind489Ga naar eind489
490[regelnummer]
Sijnd' altijt onbeweecht, *en altijt ongeschoren,Ga naar eind490
1Twee panthers] De panthers ende tigers, vreeselicke 2dieren, worden Baccho vande Poeten 3toegeschickt, om te kennen te geven de hitteGa naar eind3 4ende de kracht van de wijn.
5van alderhande kruyden.] De Poeten geven 6Baccho eenen rock gemaeckt van bloemen, die 7de Griecken noemen ἀνθηρὸν χιτῶνα, dat is, 8den gebloemden rock. De reden hier van geeft 9Phurnutus met dese woorden: ϰαὶ τὸ μὲν τῆς 10ἐσθῆτος ἀνθηρὶν, τήν ποιϰιλίαν παρίστησι 11τῆς ὀπώρας. Dat is: Dit bloeyende kleet geeft 12te kennen de verscheydenheyt van zijn vruchten. Gelijck 13de druyven oock van verscheyden coleuren 14sijn.
15Men segt dat Cato self] Horatius in zijn derde 16boeck Odar.
Narratur & prisci Catonis
Saepe mero maduisse virtus.
19Dat is: 20[regelnummer]
Men segt dat d'oude Catoos deucht
Haer in de wijn wel heeft verheucht.Ga naar eind21
| |
[pagina 160]
| |
Heeft dickwils met uw' nat ontsloten zijnen geest.Ga naar eind491
*Iae Socrates en was daer geensins voor bevreest.Ga naar eind492
Dit is de man geweest, die ons heeft leeren schincken
*Een schuymende gelas, en dat versch uyt te drincken,Ga naar eind494
495[regelnummer]
Niet groot noch ongeschickt, maer dat haest omme gaet,Ga naar eind495
Gemengelt met geneucht en vroeyelicken praet.
Dit is genoech voor ons. Ick laet de MoscovitenGa naar eind497Ga naar eind497
In 't midden van den dranck stijf schreeuwen ende krijten,Ga naar eind498
En maken groot getier. maer ick wil doen bescheyt,Ga naar eind499
500[regelnummer]
Tot meerdering van vreucht, en rechte soetigheyt.Ga naar eind500
De middelmaet is best. die buyten die wil drincken,Ga naar eind501Ga naar eind501
*Die moet op Pholus sien, en op Hylaeus dincken.Ga naar eind502
1en altijt ongeschoren] Soo wort Cato vande 2Poeten genaemt, door dien dat hy, hebbende 3medelijden met zijnen tijt, ende volgende de 4Philosophen, die Stoici genaemt werden, ongeschoren 5ginck, gelijck Lucanus onder andere 6van hem vertelt in zijn tweede boeck vande 7oorlogen tusschen Iulius Caesar ende Pompejus, 8dat hy selve op zijn eygen bruyloft, geduyrende 9de inlantsche oorlooge, hem niet en heeft laten 10scheeren.
11Iae Socrates en was] Alcibiades in de Maeltijt 12van Plato, vertelt dat Socrates niemant aen tafel 13placht schuldich te blijven, ende gevende hemGa naar eind13 14een groote ghesontheyt, seght van hem: πρὸς 15μὲν Σωϰράτη, ὦ ἀνδρες, τὸ σόϕισμά μοι 16οὐδέν· ὁπόσον γὰρ ἂν ϰελεύσῃ τις, τοσοῦτον 17ἐϰπιὼν, οὐδὲν ἂν μᾶλλον μεθυσθῇ. Dat 18is, An Socrates, goede vrienden, en hebbe ick geen 19kans. want doet hem drincken al dat u goet dunckt, 20hy sal de selve man blijven, sonder droncken te 21werden.
22Een schuymende gelas] De woorden van Socrates 23sijn, nae dat hy geseyt heeft in de Maeltijt 24van Xenophon, dat hy ganschelick wil drincken,Ga naar eind24 25doch met soeticheyt: Ἤν δὲ ἡμῖν οἱ παῖδεςGa naar eind25 26μιϰραῖς ϰύλιξι πυϰνὰ ἐπιψεϰάζωσιν (ἴναGa naar eind26 27ϰαὶ ἐγὼ ἐν Γοργιείοις ῥήμασιν εἴπω) 28οὕτως οὐ βιαζόμενοι ὑπὸ τοῦ οἴνου μεθύειν, 29ἀλλ᾽ ἀναπειθόμενοι πρὸς τὸ παιγνιωδέστερον 30ἀϕιξόμεθα. Dat is: Maer indien ons de knechten 31kleyne ende schuymende bekerkens dickwils toebrengen,Ga naar eind31 32(op dat ick de woorden van Gorgias gebruycke) 33soo en sullen wy niet met gewelt ghedrongen 34worden dronck te sijn, maer met soeticheyt 35ende al spelende tot de vroolickheyt geraecken. Cato 36by Cicero in het boeck van den Ouderdom, | |
[pagina 162]
| |
*Icarius voor al die leert ons, dat de maetGa naar eind503Ga naar eind503
In uwe soete vrucht voor al te mercken staet.Ga naar eind504
505[regelnummer]
Ghy quaemt by hem in huys, daer hebt ghy hem geschoncken
Een fles met nieuwen wijn, die heeft hy eerst gedroncken,
De boeren megedeelt, dat haer niet wel bequam.Ga naar eind507
Want yder van haer all' een groote vlegel nam,
En togen hem te lijf, tot dat hy is gebleven
510[regelnummer]
Verslagen in het sant, en heeft den geest gegeven.
*Maer Evan heeft hem self, zijn dochter, zijnen hont,Ga naar eind511
In 't midden van de locht een schoone plaets gejont.
Thriambe weest gegroet, ô vianden verwinner,Ga naar eind513Ga naar eind513
Groothertich, groot van kracht, grootdadich, ô beminnetGa naar eind514
515[regelnummer]
Van die u volgen naer. maer seker die niet welGa naar eind515
En spreken van uw' macht, die sijt ghy bijster fel.Ga naar eind516
*Leuconoë was dol, zy moet nu daerom vliegenGa naar eind517Ga naar eind517
Des avonts en by nacht. zy hiet uw' Priesters liegen,Ga naar eind518
Zy spotte met uw' volck. *De schippers waren sot,Ga naar eind519Ga naar eind519
520[regelnummer]
Die loegen met uw' macht, en hielden haren spotGa naar eind520Ga naar eind520
1denckende op dese plaets, noemtse pocula rorantia, 2dat is, schuymende gelaeskens.
3Die moet op Pholus sien] Pholus ende Hylaeus 4sijn Centauri geweest (dat is, half man, half peert) 5die door 't overdadich gebruyck vande wijn, 6tegen de Lapithen gevochten, ende t'eenemael 7de bruyloft van Pirithous gestoort hebben. Siet 8by Virgilius in zijn tweede boeck vande Lantbouwinge, 9daer ghyse alle beyde met namen sult 10vinden. De fabel self hebt ghy by Ovidius in 11zijn twaelfde van de Veranderinge.
12Icarius voor al] Propertius noemt hem Icarum. 13Siet de fabel by Hyginus in 't 130 cap. Apollodorus 14in zijn III boeck, ende andere.
15Maer Evan heeft hem self, zijn dochter, zijnen 16hont] De dochter van Icarius wort Erigone genaemt, 17ende inden hemel Virgo, dat is, maecht. 18Siet Aratus, Germanicus, Higynus, ende andere. 19Den hont wort genoemt Maera, ende in den 20hemel Canicula, dat is, Hondeken.
21Leuconoe was dol] Die Bacchus, om datse met 22zijn heylicheyt spottede, gelijck Ovidius ende 23andere schrijven, in een vleermuys verandert 24heeft. Siet AElianus in zijn derde boeck van zijne 25Veelderley historien. De Philosophen seggen, 26dat de vleermuys niet soo seer en haet, als 27het klimmerkruyt, dat Bacchus aldermeeest in 28eeren hout, ende beminnet. Soo datse vanden 29reuck sterft.
30De schippers waren sot] De schippers van Tyrrhenen, 31de welcke Bacchus in haer schip genomen 32hadden om in Naxos te brengen, bespotteden 33hem, ende wierden daerom in dolfijns verandert, 34haer seylen ende touwen in klimmerkruyt 35ende wijngaertrancken. Leest Hyginus in 36het 134 capit. Ovidius in zijn veranderingen. 37Apollodorus segt dat de mast ende riemen in 38serpenten zijn verandert geworden, het schip 39met klimmerkruyt geladen. Siet hem in zijn 40derde, Nonnus in zijn 44, ende Lucianus. Oppianus 41sprekende van de dolfijns segt aldus: Ὡς ἐτεὸν ϰαὶ ϕῶτες ἔσαν πάρος, ἠδὲ πόληας
Ναῖον ὁμοῦ μερόπεσσι, Διωνύσοιο δὲ βουλῇ
Πόντον ἐπημείψαντο, καὶ ἰχθύας ἀμϕεβάλοντο
45[regelnummer]
Γύιοις·
46Dat is:
Het waren menschen eerst, en woonden in de steden
Iae by het ander volck: maer Bacchus heeft haer leden
Verandert en gemaeckt, dat sy nu visschen zijn
50[regelnummer]
En woonen inde zee.
| |
[pagina 164]
| |
Met uwe jonge jeucht. zy sagen hare gastenGa naar eind521
Veranderen wel haest: zy sagen hare masten
Met klever-kruyt bekleet. ter sijden aen de kantGa naar eind523
Van haer geweldig schip, wiert uwe vrucht geplant.
525[regelnummer]
Mijn viant wensch ick toe dat hy sich wil verheffenGa naar eind525Ga naar eind525
En worstelen om prijs, hy sal wel haest beseffen,Ga naar eind526
Lyaee wie ghy sijt. ghy weet wel wat ghy doet.
*Ghy dreycht ons aen het hooft, maer vat ons aen de voet.Ga naar eind528
All' ander Goden sijn hooveerdig met haer kercken,Ga naar eind529Ga naar eind529
530[regelnummer]
Van kostelick gebou, van treffelicke wercken,Ga naar eind530
En met autaren rijck, daer de gemeyne man
Zijn offerhanden doet. *maer ghy woont in de kan.
Dat is de kerck, het huys, daer ghy wort in gepresen,
Van daer sent ghy uw' kracht, en laet ons sien uw' wesen.
1Ghy dreycht ons aen het hooft] Plautus uyt eenGa naar eind1 2ander Grieckschen Poeet, die Athenaeus aenroert, 3segt vande wijn in zijn Comedie, genaemt 4Pseudolus: 5[regelnummer]
- Magnum hoc vitium vino est,
Pedes captat primulum: luctator dolosus est.Ga naar eind6
7Dat is:
De wijn heeft een groot gebreck over hem, hy is een
loos worstelaer, ende tast eerst na de voeten.
10maer ghy woont inde kan] Genomen uyt de woorden van Cyclops, by Euripides: Θεὸς δ᾽ ἐν ἀσϰῷ πῶς γέγηθ᾽ οἴϰους ἔχων;
13Dat is:
Wat is het voor een God die leeft,
15[regelnummer]
En in de fles zijn wooning' heeft.
| |
[pagina 166]
| |
535[regelnummer]
Daer woont beneffens u de Blijschap en de Vreucht,Ga naar eind535
De Hoop, de soete Min, het Lacchen, en de Ieucht.
Daer woont de soete Slaep, die alle pijn kan temmen,
Vernieuwen ons gemoet, en doen ons sinnen swemmenGa naar eind538
In een geleende vreucht, *met Ikelos zijn maet,Ga naar eind539Ga naar eind539
540[regelnummer]
*En Phantasos zijn soon, die dickwils met u gaet.Ga naar eind540
Soo haest als ghy ons geeft den reuck daer af te riecken,Ga naar eind541Ga naar eind541
Soo vliegen wy om hooch, wy krijgen nieuwe wiecken,
Ons herssens, ons verstant, ons sinnen, waerse sijn,Ga naar eind543
Die komen altesaem geloopen na de wijn.
545[regelnummer]
Dan gaen wy boven d'aerd', dan sijn wy recht geseten
Op Heliconis hooft. Hierom sijn de Poëten
O Vader u betrout. het is een volck dat nietGa naar eind547
Met meerder ongeneucht' als ongeneuchte siet.
*Maer als zy uwe melck soo lieffelick sien springenGa naar eind549
550[regelnummer]
*In een gelasen schael, beginnen zy te singen.Ga naar eind550
En als ghy komt in haer, dan worden zy terstontGa naar eind551
Van uwe rasery bestoven en gewont.Ga naar eind552
Dan laten zy *de vloet van Castalis wel varen,Ga naar eind553
En leeren Phoebi beeck met Delewijn versparen.Ga naar eind554Ga naar eind554
555[regelnummer]
Daerom is Griecken sot, en wonder onbeleeft,Ga naar eind555Ga naar eind555
Dat zijn Poëten niet dan enckel water geeft.
O Vader, dat is recht voor ossen ende schapen,Ga naar eind557
Niet voor een hooch gemoet, niet voor Apolloos knapen,Ga naar eind558
1met Ikelos zijn maet] De Poeten seggen, dat 2Ikelos een soon ofte medemaet is vanden droom, 3om dat den droom alle dingen nabootst. Want 4ἴϰελος is het selfde te seggen in het Griecx, datGa naar voetnoot1Ga naar eind4 5ὅμοιος, dat is, gelijck.
6En Phantasos zijn soon] Oock een soon vanden 7droom. De Philosophen seggen dat den droom 8daer in verscheelt van den slaep, dat de slaep is 9sonder inbeeldinge, ofte fantasie, den droom en 10kan daer sonder niet wesen. Nu hoe yemant 11meer is beschoncken, hoe dat d'inbeeldingen 12meerder zijn.
13Maer als zy uwe melck] De Poeet Aristophanes, 14heeft de wijn genoemt Ἀϕροδίτης γάλα, 15dat is, de melck van Venus; Ἡδύς τε πίνειν οἶνος Ἀϕροδίτης γάλα.Ga naar eind16
17Dat is:
De wijn is wonder soet, de welck
Van Venus is de rechte melck.
20In een gelasen schael,] Pausanias in zijn tweede 21boeck verhaelt, dat Pausias de schilder, Methe 22(dat is de dronckenschap) hadde gemaeckt 23drinckende uyt een gelasen schael. Soo datmen 24door de schael een mont van een vrou sach. Gevende 25sonder twijfel daer mede te kennen, dat 26inde dronckenschap niet verborgen kan wesen.
27de vloet van Castalis] Een fonteyn aen de voet 28vanden berch Parnassus. De Poeten seggen, 29dat die daer uyt drinckt, oock een Poeet wort. | |
[pagina 168]
| |
Die meesters van de doot, en meesters van den tijt,Ga naar eind559
560[regelnummer]
Door haer onsterflickheyt van beyde sijn bevrijt.Ga naar eind560
*Maer uw' Thebaensche Swaen en kan ick 't niet vergeven,Ga naar eind561Ga naar eind561
Al is hy groot van mont, *en in de locht gaet sweven.Ga naar eind562
Wat komt hem in de sin, als hy zijn liet begint,Ga naar eind563
*En secht, dat water is het beste dat men vint?
565[regelnummer]
*Ismenus moeste sijn van wonderlicke krachten,Ga naar eind565Ga naar eind565
Of mogelick van wijn, dat heeft de man doen achtenGa naar eind566
Het water boven al. of anders meyn ick, dat
Hy niet en is geweest een borger van uw' stat.Ga naar eind568
Homerus weet wel bet, de vader van ons allen,Ga naar eind569
570[regelnummer]
Die inde klare wijn heeft wonder goet bevallen,Ga naar eind570
En spreeckt met sulcken lust en yver van uw' nat,Ga naar eind571
Dat ick my duncken laet, *dat hy moest wesen sat.Ga naar eind572
Siet eens Achilles aen, soo haest als hy siet komenGa naar eind573
Vlysses met zijn maet, *hy heeft een kop genomen,Ga naar eind574
575[regelnummer]
En haer die toegebrocht, al was hy schoon ontstelt,Ga naar eind575Ga naar eind575
*Om dat Briseis hem ontschaeckt was met gewelt.
*Läertis wijse soon, eer dat hy gaet vertalenGa naar eind577Ga naar eind577
Zijn wonderbare reys, en al zijn leet verhalen,
1Maer uw' Thebaensche swaen] Pindarus geboren 2van Theben, gelijck Bacchus oock mede 3is, wort genaemt een swaen, om zijnen lieffelicken 4ende hoogen sanck, gelijck hem Horatius 5de swaen van Dirce noemt, van de fonteyn van 6Dirce, niet verre vande stat Theben gelegen.
7end' inde locht gaet sweven] Gelijck de selve 8Horatius van Pindarus segt, dat hy gaet vliegen 9in altos nubium tractus, dat is, in het hoochste vande 10wolcken.
11En segt dat water is het beste datmen vint] Het 12beginsel van Pindari boecken, die wy hedensdaechsGa naar eind12 13hebben, is: Ἂριστον μὲν ὕδωρ &tc. 14Dat is: Het water is het beste datmen vint.
15Ismenus moeste zijn] Een rivier in Boeotien, 16niet verre van Theben.
17dat hy moest wesen sat] D'oude, gelijck oock 18doet Horatius, die hebben geoordeelt, dat Homerus 19tot den dronck genegen was, om dat hy 20milt is in 't prijsen van de wijn.
21hy heeft een kop genomen] In het negenste 22boeck Iliados. Want soo haest als Vlysses ende 23Ajax, gesonden van Agamemnon aen Achilles, 24om te versoecken, dat hy zijn toorn, die hy 25teghen alle de Griecken toonde, soude laten 26varen ende neder setten, in zijn tente gekomenGa naar eind26 27sijn, doet hy terstont Patroclus een dronck wijns 28schincken, om de gesanten daer mede te ontfangen, 29ende dat met dese woorden: 30[regelnummer]
Μείζονα δὴ ϰρητῆρα Μενοιτίου υἱὲ ϰαθίστα,
Ζωρότερον δὲ ϰέραιρε, δέπας δ᾽ ἔντυνον ἑϰάστῳ.
Οἱ γὰρ ϕίλτατοι ἄνδρες ἐμῷ ὑπέασι μελάθρῳ.
33Dat is:
Patrocle komt by mijn, en past ons hier te schinckenGa naar eind34
35[regelnummer]
Een kan daer meer in gaet, en geeft elck een te drinckenGa naar eind35
Wat suyvers uyt zijn kroes. die in mijn huys nu komen
Dat sijn toch alle bey mijn vrienden uytgenomen.Ga naar eind37
38Om dat Briseis hem] Achillis lieff. de welcke 39hem van Agamemnon was ontnomen: ende dit 40was d'oorsaeck, dat hy de Griecken in de oorloghe 41teghen de Trojanen zijn hulp was weygerende. 42Siet Homerus in zijn eerste Iliados.
43Laertis wijse soon] Vlysses, soon van den ouden 44Laertes. | |
[pagina 170]
| |
*Eer Polyphemus woest, *en Scylla komt ter baen,Ga naar eind579Ga naar eind579
580[regelnummer]
*Soo vangt hy eerst den lof van uwe gaven aen.
*Heeft Orpheus niet begost den volcken eerst te leeren,Ga naar eind581
O Soon van Iupiter, hoe datmen u moet eeren?
Want van zijn konstig spel en citer wijt beroemtGa naar eind583
*Wort uwen hoogen berg Cithaeron soo genoemt.
585[regelnummer]
*Cratinus wist oock wat, die seyde, dat van 't waterGa naar eind585Ga naar eind585
Niet anders voort en komt dan klap en sotte snater,Ga naar eind586
En om dat uwe vrucht ons trecket van der eert,
Soo seght hy *dat de wijn is der Poëten peert.Ga naar eind588
1Eer Polyphemus woest] Een reuse in Sicilia, 2seer wijtloopich van Homerus beschreven, by 3hem genaemt Cyclops, om dat hij een groot ooge 4als een ronde schilt in zijn voorhooft hadde staen. 5en Scylla komt ter baen] Een monster in de zee, 6dat by Homerus oock Vlysses in 't lanck beschrijft.Ga naar eind6 8Soo vangt hy eerst den lof] Vlysses by Homerus 9begint zijn groot verhael; waer in hy vertoont 10al wat hem op zijn reys is wedervaren, indeGa naar eind10 11welcke hy Polyphemus, Scylla, ende meer andere 12heeft bejegent; met het lof ende prijs vanGa naar eind12 13een volle tafel, wel van spijs ende wijn versien. 14Waer uyt vele van de oude Philosophen hebben 15willen bewijsen, dat de Poëet Epicurus toegedaen 16was. De woorden van Vlysses sijn dese, in 17't negenste boeck Odyss. Οὐ γὰρ ἔγωγέ τι ϕημὶ τέλος χαριέστερον εἶναι,
Ἤ ὅταν εὐϕροσύνη μὲν ἔχη ϰατὰ δῆμον ἅπαντα,
20[regelnummer]
Δαιτυμόνες δ᾽ ἀνἀ δώματ᾽ ἀϰουάζωνται ἀοιδοῦ
Ἥμενοι ἑξείης, παρὰ δὲ πλήθωσι τράπεζαι
Σίτου ϰαὶ ϰρειῶν· μέθυ δ᾽ ἐϰ κρητῆρος ἀϕύσσων
Ὀινόχοος ϕορέῃσι, ϰαὶ ἐγχείῃ δεπάεσσι·
Τοῦτο τί μοι ϰάλλιστον ἐνὶ ϕρεσὶν εἴδεται εἶναι.
25Dat is:
Ick meyne dat daer is het alderbeste leven,
Daer hem het gansche volck tot vreuchde kan begeven;
En daer de speelman hem laet van de gasten hooren,
De tafel staet vol spijs en t'alderbeste kooren,
30[regelnummer]
De schencker brengt de wijn, en schenckt die vast in flessen.Ga naar eind30
My dunckt dat sulcx wel is, om swaricheyt te lessen.Ga naar eind31
32Heeft Orpheus niet begost] Siet Diodorus Siculus, 33die seght dat den heylichdom van Bacchus,Ga naar eind33 34die de Griecken noemen ὄργια, Orphica ghe- 35noemt sijn, om dat hy eerst de feesten van Bacchus 36ingestelt heeft. Siet oock Lactantius. Hier 37van seght oock de Griecksche Poeet Antipater, 38sprekende van Orpheus: Ὅς ποτε ϰαὶ τελετὰς μυστηρίδας εὕρετο Βάϰχου.
40Dat is:
Die Bacchus eerstmael heeft vereert:
Zijn heylichdom het volck geleert.
43Wort uwen hoogen berch Cithoeron soo genoemt] 44Lactantius, in zijn boeck der Christelicke onderwijsinge, 45schrijft met uytgedruckte woorden,Ga naar eind45 46dat den berch Cithaeron zijnen naem heeft ontfangen 47vande cither van Orpheus.
48Cratinus wist oock wat] Een out Comoedischrijver, 49die van Aristophanes zijn medemaetGa naar eind49 50ende meer andere, als een groote dronckaert 51over al beschimpt wort. Dese seyde (alsoo Horatius 52oock verhaelt) dat niemant goede veersen 53konde schrijven, die geern water dronck. De 54woorden van Horatius sijn dese: 55[regelnummer]
Prisco si credis, Moecenas docte, Cratino,
Nulla valere diu nec vivere carmina possunt,
Quoe scribuntur aquoe potoribus.
58Dat is:
Moecenas, soo ghy wilt geloof Cratino geven,
60[regelnummer]
Geen dichten konnen lanck beklijven ofte levenGa naar eind60
Die komen van een man die drooch en nochter leeft,
En die alleen genoecht in 't gulle water heeft.Ga naar eind62
63dat de wijn is der Poëten peert] Cratinus, daer 64wy terstont af hebben gesproken, merckendeGa naar eind64 65dat hy selve alderwackerst was ende bequaemstGa naar eind65 66om veersen te maecken, als hy gepoyt hadde,Ga naar eind66 67seyde dat de wijn het peert was van de Poëten. 68Onse Poëet heeft inde sin gehadt dese woorden 69van Niceratus in het eerste boeck van de 70Griecksche Epigrammata: Ὄινός τοι χαρίεντι πέγει μέγας ἴππος ἀοιδῷ,
Ὕδωρ δὲ πίνων, ϰαλὸν οὐ τέϰοις ἔπος.
Ταῦτ᾽ ἔλεγεν, Διόνυσε, ϰαὶ ἔπνεεν οὐχ ἑνὸς ἀσϰοῦ
Κρατῖνος, ἀλλά παντὸς ὠδωδὼς πίθου.
75[regelnummer]
Τοίγαρ ὑπὸ στεϕάνοις μέγας ἔβρυεν, εἶχε δὲ ϰισσῷ
Μέτωπον, ὤσπερ ϰαὶ σὺ, ϰεϰροϰωμένον.
| |
[pagina 172]
| |
Siet eens Anacreon, wat heeft hy toch beschreven?Ga naar eind589
590[regelnummer]
*Niet Cadmi groote reys, niet Agamemnons leven,
Gelijck hy selve segt, beginnende zijn sanck,Ga naar eind591
*Maer Venus, haren Soon, en Bacchi milden dranck.Ga naar eind592
De kroes is zijnen schilt, daer wilt hy op doen snijden,
Niet Orionis sweert, noch sterren, die de tijdenGa naar eind594
595[regelnummer]
Des jaers ons wijsen aen, de somer voeren in,Ga naar eind595
Maer zijn verkoren lief, en Bacchus, en de Min.Ga naar eind596
Hierom ist dat men segt, dat ghy meest opgetogenGa naar eind597Ga naar eind597
Van Phoebi susters sijt, en hebt die self gesogen,Ga naar eind598
*En op Parnassus woont. jae noch op desen tijtGa naar eind599Ga naar eind599
600[regelnummer]
Gebuyr en naeste vrient van onse Goden sijt.Ga naar eind600
Ghy wort oock over al, waer datmen siet vergaren
Een vroeyelick gelach, gepresen of met snaren,Ga naar eind602
1Dat is:
De lieffelicke wijn, is der Poeten peert,
En dat naer water rieckt dat is van geene weert.
Dit sanck Cratinus vast, ô Bacche, dobbel sat,Ga naar eind4
5[regelnummer]
En stanck niet naer een fles, maer naer het gantsche vat.
Hierom spand' hy de kroon, en droech altijt een hoetGa naar eind6
Van klimmerbladeren groen, gelijck ghy Bacche doet.
8Niet Cadmi groote reys] De Poeet heeft gelet 9opt beginsel der veersen van Anacreon, die wyGa naar eind9 10nu in druck hebben. 'Twelck aldus luyt: Θέλω λέγειν Ἀτρείδας,
Θέλω δὲ Κάδμον ᾄδειν.
Ἁ βάρβιτος δὲ χορδαῖς
Ἔρωτα μοῦνον ἠχεῖ.
15Dat is:
Van Agamemnon woud' ick wel
En Cadmus melden met mijn spel:
Maer hoe ick doe mijn veeltjen gaen,
Het wil niet dan de minne slaen,
20Maer Venus, haren soon, &c.] Dit, met de vierGa naar eind20 21eerste navolgende veersen, is uyt Anacreon selve 22genomen, daer hy begeert dat Vulcanus zijn lief 23Bathyllus met Bacchus ende Cupido op zijnen 24kroes soude drijven. Welck al, om de sonderlingeGa naar eind24 25soeticheyts wille, wy hier in d'eygen tale by 26hebben willen stellen, ende in onse Duytsche 27sprake na de oversettinge van onsen Poeet:Ga naar eind27 Τὸν ἄργυρον τορεύσας
Ἡφαιστέ μοι ποίησον
30[regelnummer]
Πανοπλίαν μὲν οὐχί·
(Τί γὰρ μάχαισι ϰἀμοί;)
Ποτήριον δὲ ϰοῖλον
Ὅσον δύνη βάθυνον.
Ποίει δέ μοι ϰατ᾽ αὐτὸ,
35[regelnummer]
Μήτ᾽ ἄστρα, μήθ᾽ ἁμάξας,
Μὴ στυγνὸν Ὠρίωνα·
(Τί Πλειάδων τε ϰἀμοὶ,Ga naar eind37
Τί δ᾽ ἄστρασιν Βοώτεω;)
Ποίησον ἀμπέλους μοι
40[regelnummer]
Καὶ βότρυας ϰατ᾽ αὐτό,
Καὶ χρυσέους πατοῦντας
Ὁμοῦ ϰαλῷ Λυαίῳ,
Ἔρωτα ϰαὶ Βάθυλλον.
44Dat is: 45[regelnummer]
Vulcane maeckt terstont voor my
Dat ick begeeren sal op dy,
Niet wapens die ick dragen kan,
Want ick en ben geen oorloochs man.
Maer haelt hier silver voor den dach,
50[regelnummer]
En maeckt een kroes daer nat in mach.
Rontom en wil ick niet sien staen
De wagens met de Son en Maen,
Noch oock Orion, dat sy ver.
(Wat vraech ick nae de Sevenster!)
55[regelnummer]
Ick wil een wijngaert sien daer op,
(Wat pas ick op Bootes kop?)
Met schoone druyven, en daer by
De druyven trappende dees dry,
Cupido, Bacchus, en haer maet
60[regelnummer]
Bathyllus, die ick niet en haet.
61En op Parnassus woont] De Poeten segghen, 62dat niet alleen Apollo, maer oock Bacchus den 63tweetoppigen berch Parnassus in heeft, endeGa naar eind63 64daer op woont. Onder andere Lucanus, sprekende 65van Parnassus, seght, Mons Phaebo, Bromioque 66sacer, dat is, den berch die Apollo ende Bacchus toegeeygentGa naar eind66 67is. | |
[pagina 174]
| |
Of lieffelicken sanck. Ick meyn oock, het is waer,
*Dat Cadmus is geweest uw' rechte groote-vaer.Ga naar eind604Ga naar eind604
605[regelnummer]
Die van zijn vader gram Agenor uytgesonden,Ga naar eind605
Niet siende dat hy socht, wat beters heeft gevonden,
*De letters heeft bedocht, en als met eygen hantGa naar eind607
Gans Griecken door en door de wetenschap geplant.Ga naar eind608
610[regelnummer]
Van ongeneucht en leet. ô viant van het water!
Ick voele dijne macht. ô vader, ick gae kromGa naar eind611
Gebogen naer uw' sap, de kop die loopt my om.
*Ick sie twee sonnen staen daer boven en twee manen,Ga naar eind613
Ick sie recht voor my gaen veel spiessen ende vanen.
615[regelnummer]
Het hert brant my in 't lijf. *O Phanes, mijn gemoetGa naar eind615
Ontsteken van uw' vier doet drillen mijnen voet.Ga naar eind616
Ick stijch tot in de locht, sie liggen daer beneden,Ga naar eind617
O Evan Evoe, veel landen ende steden.
1Dat Cadmus is geweest uw' rechte grootevaer] 2Want Cadmus is geweest vader van Semele, die 3moeder was van Bacchus, als hier vooren aengheteyckent 4staet.
5De letters heeft bedocht] Aenghesien dat Cadmus 6(soo d'oude getuygen) eerst de letters heeft 7gevonden, ende gesonden sijnde van zijn vader 8Agenor om Europam zijn suster te soecken, 9heeft zijne reyse na Theben ghenomen, alsooGa naar eind9 10hy haer niet en vant, ende door dese ghelegentheytGa naar eind10 11heeft gants Grieckenlant de schoone vont 12vande letters medegedeelt.
13O Reusendooder groot] Gelijck Callimachus 14om de selfde oorsaeck Iupiter γηγενέωνGa naar eind14 15ὀλετῆρα, dat is, dooder van de reusen; soo noemen 16de Grieckse Poëten Bacchus selve γιγαντολέτην, 17dat is, reusen vernielder. Gelijck alsmen 18siet in het eerste boeck van de Griecksche Epigrammata. 19Voorder de Poëet druckt hier uytGa naar eind19 20de kracht die de wijn heeft, by den genen die 21van hem sijn bevangen: soo dat hy hier vry wat 22hooger gaet.
23ô blixems kint] Om dat hy, als boven is gheseyt, 24van Iupiter uyt den blixem is gehaelt, die 25zijn moeder verbrande, als hy geboren werde.Ga naar eind25 26Ick sie twee sonnen staen] De Philosophen gheven 27reden, hoe het komt dat die gene die beschoncken 28sijn, alle dingen dobbel sien. De 29woorden selve schijnen te gaen naer het geneGa naar eind29 30dat van Pentheus by Euripides geseyt wort inGa naar eind30 31zijn Tragoedie ghenoemt Bacchae, daer hy seght, 32dat hy twee sonnen ende twee Theben siet: Καὶ μὴν ὁρᾶν δύω μὲν ἡλίους δοϰῶ,
Δισσάς τε Θήβας, ϰαὶ πόλισμ᾽ ἑπτάστομον.
35Dat is:
My dunckt dat ick daer sie twee sonnen voor my gaen,
Twee Theben oock voor my met seven poorten staen.
40Welcke plaetse oock Virgilius gevolcht heeft inGa naar eind40 41het 4 boeck van zijn AEneis:
Eumenidum veluti demens videt agmina Pentheus,
Et solem geminum & duplices se ostendere Thebas.
44Dat is: 45[regelnummer]
Gelijck als Pentheus siet de duyvelsche Godinnen,
Twee Theben staen voor hem, twee sonnen, los van sinnen.
47O Phanes] Siet van Phanes by Orpheus ende 48andere. Zy hebben Bacchum oock soo ghenaemt, 49διὰ τὸ πάντα φαίνειν, om dat hy 50alle saken int licht brengt, door de wijn. De 51oude gheven daerom dese naem aen de Son, die 52oock alle dingen door zijn licht ontdeckt. | |
[pagina 176]
| |
*Thyoneu, *Bugenes, hoe ben ick dus berooftGa naar eind619
620[regelnummer]
Van sinnen en verstant? *ick sie dijn ossen-hooft.Ga naar eind620
*Cithaeron staet in brant. Ick sie twee groote hoopen
Van vrouwen op hem gaen. siet *Bassaris komt loopenGa naar eind622Ga naar eind622
Met ysselick geluyt. *haer yser is gevelt,Ga naar eind623Ga naar eind623
De bladeren sijn wech. ick vreese dat 't my gelt.
625[regelnummer]
*Ick sie haer vlechten wilt een deel beneden hangen,Ga naar eind625Ga naar eind625
Een deel om hooge gaen, *gemengelt met de slangen,
Die krullen in den loop, en maken groot gebaer,Ga naar eind627
Al rasend' uyt de mont, en dolen in het haer.
Waer wilstu dat ick gae? wat klopstu voor de deurenGa naar eind629Ga naar eind629
630[regelnummer]
Van mijn onstuymich hert? het hooft dat wil my scheuren.
O Evan Evoe, *bey kint en oude man,Ga naar eind631
*O Sabon, *Indiaen, Osiris, ende *Pan.Ga naar eind632
1Thyoneu,] Soo is Bacchus genaemt van zijnGa naar eind1 2moeder Semele, die naer haer doot ghenaemt 3wiert Thyone.
4Bugenes] Soo wort Bacchus genaemt om zijn 5hoorens, waer van wy de redenen boven verklaert 6hebben. Want Βουγενὴς, wort int 7Griecx genoemt, die geboren is van een os, ofte, 8stier, ende de selve gelijck is; om dat de droncke 9luyden alderbest de dolle stieren gelijcken. Hierom 10hebben zy hem oock een ossen-hooft gegeven. 11waerom hem de Griecken noemen 12ταυρόμορφον, ταυροϰέφαλον, ende ταυρῶπιν. 13welcke woorden hem alle, de gedaente, het 14hooft, ende gesicht van een stier toeschryven.
15ick sie dijn ossen-hooft.] De reden hier van is 16alreede verklaert. Te weten om dat zy Baccho 17een ossen-hooft toeschrijven.
18Cithaeron] De berch daer Bacchus gheviert 19wiert, als boven aengeteyckent is.
20Bassaris] Dat is, een van zijn priesterssen. De 21reden van de naem is hier vooren aengewesen.
22haer yser is gevelt,] Te weten haere spies, 23wesende een yser met wijngaert-bladeren bekleet, 24ende daerom volcht hier, De bladeren sijn 25wech.
26Ick sie haer vlechten wilt] Want soo haest als 27zy begonden de raserye van Bacchus te voelen; 28maeckten zy 't haer los, ende lieten het in de 29wint vliegen. gelijckmen oock van Cassandra 30ende andere leest by de Poeten.
31gemengelt met de slangen] Want de Bacchae, 32ofte priesterssen van Bacchus, hadden slanghen 33in het haer. daerom seght Horatius van hem, ----- nodo coërces viperino
35[regelnummer]
Bistonidum sine fraude crinem.Ga naar eind35Ga naar eind35
36Dat is:
Ghy bint der Bacchen vreeslick haer
Met slangen sonder ongevaer.Ga naar eind38
39bey kint en oude man] Kint, om dat hy altijt 40jongelinck wort geschildert, ende oock jonck 41maeckt, als boven is geseyt: oudeman, om dat 42hy overlangh is geboren; ende behoorde welGa naar eind42 43grijs te wesen.
44O Sabon] Het gene dat de Griecken segghenGa naar eind44 45εὐάζειν, dat is, schreeuwen ende bulderen, gelijck 46zy doen die Bacchum vieren, dat noemen andere 47σαβάζειν. Waer van Bacchus is genoemt 48Sabazius, Sabo, ende Sabus.
49Indiaen] Alsoo gheseght, ofte om dat hy in 50Indien geboren is geweest, soo veele meynen: 51ofte; om dat hy de Indianen heeft verwonnen 52ende t'onder-gebracht.Ga naar eind52
53Osiris] Hier vooren is gheseyt, dat meest alle 54d'oude seggen, dat Osiris ende Bacchus de selve 55is.
56Pan] Pan is de God van de natuere, soo de 57Heydenen meenden, die τὸ πᾶν noemden, de 58werrelt met al datter in was. Veel hebben ghevoelt,Ga naar eind58 59dat Bacchus de selve God is, ende hebbenGa naar eind59 60hem daerom een gespickelt kleet gegeven: dat 61is, vestem variam; om te kennen te geven, varietatem 62rerum, ofte de verscheydenheden van de 63saecken die in de natuere sijn. | |
[pagina 178]
| |
*Denys, *Hymenean, *Euasta, *Sinne-breker,Ga naar eind633
*Lenaee, *Ligyreu, *ghy Snorcker, ghy Groot-spreker,Ga naar eind634Ga naar eind634
635[regelnummer]
Ghy Moorder van de pijn. ô onverwinlick God,Ga naar eind635
*O Hyeu, *Nysean, *Paean, *Iraphiot.Ga naar eind636
*Nachtlooper, heupe-soon, hooch-schreeuwer, *groote-springer,Ga naar eind637Ga naar eind637
*Goet-gever, Minne-vrient, Hooft-breker, *Leeuwen-dwinger,Ga naar eind638Ga naar eind638
Hert-vanger, Herssen-dief, Tong-binder, Schudde-bol,Ga naar eind639
640[regelnummer]
Geest-roerder, Waggel-voet, Straet-kruysser, Altijt-vol.Ga naar eind640
*O Dithyrambe groot, geboren uyt uw' moeder,Ga naar eind641
En uyt uw' vader met, ô lieffelicken voederGa naar eind642
1Denys] Dat is het Griecx Διόνυσος. om dat 2hy gheboren was in Nysen, stadt van Arabien, 3als hier vooren in den beginne geseyt is. Ende 4dat ἐϰ Διός. dat is, uyt Iupiter.
5Hymenean] Om dat hy vrient is van Hymen, 6de God der Bruyloften, die sonder Bacchus, ofte 7de wijn, niet wel gehouden willen werden.
8Euasta] Bacchus wort Euastes ghenoemt, ende 9Euan (als boven is vermaent) van het GriecxGa naar eind9 10woort εὐάζειν, dat is, Bacchum aenroepen, op 11de wijse als gebruyckelick was. Want zy riepen, 12Euan Euoe.
13Sinnebreker.] Om dat de wijn het hooft, hersenen, 14ende sinnen breeckt.Ga naar eind14
15Lenaee] Soo is Bacchus genoemt van de persse 16daer de druyve mede gheperst wert, gheseyt in 17't Griecx ληνός. waer van oock zijn priesterssen 18Laenaden sijn genoemt. Als wy boven gesien 19hebben.
20Ligyreu] Soo wort hy genaemt van de volckeren 21in Thracen, Ligyrei gheseyt, die hem aldermeest 22vierden. Dese hadden een kerck, inde 23welcke de priesters de toekomende dingen, welGa naar eind23 24vol sijnde, voorseyden ende openbaerden.
25ghy snorcker, ghy groot-spreecker] Om dat de 26dronckaers genegen sijn tot snorcken, pocchen, 27ende van groote dingen te spreken.Ga naar eind27
28O Hyeu] Hyes ende Hyeus, is Bacchus genaemt, 29παρὰ τὸ ὕειν, van het nat dat hy in de 30menschen sent. Want ὕειν beteyckent by de 31Griecken regenen, ofte nat geven.
32Nysean] De reden is boven gegeven; namentlick, 33om dat hy uyt Nysen is geboren; gelijck als 34d'oude willen.
35Paean] Apollo wort genaemt Παιὰν, dat is 36Paean, ἀπὸ τοῦ παύειν τὰς νόσους. dat is, 37om dat hy de sieckten verdrijft. ende Bacchus, 38ἀπὸ τοῦ παύειν τὰς λύπας: om dat hy de 39droefheyt verdrijft. 40Iraphiot] De Poëet heeft hier eenige seltsame 41Griecksche toenamen van Bacchus by een ghevoecht, 42om te kennen te geven dat die gene die 43beschoncken ende vol sijn, altijt genegen sijn om 44vreemde talen te spreken; al ist dat zyse dickwils 45niet en verstaen. Ende, om dat de selve ghemeynlick 46van het eene op het ander springhen, 47heeft hy de Griecksche ende Nederlantsche byGa naar eind47 48den anderen gevoecht. Doch geen van die sonder 49reden. Bacchus wiert van de Griecken ghenaemt, 50Iraphiot, dat is, εἰραφιώτης, παρὰ τὸ 51ἐῤῥάφθαι τῷ μηρῷ Διός. om dat hy in de 52dye ofte heupe, soo zy seyden, van Iupiter genaeyt 53wert. Gelijck hy oock terstont hier naer Heupesoon 54genaemt wort.
55Nachtlooper, &c.] Dese Nederlantsche namen 56gaen wy meest voorby, om datse wel te verstaen 57sijn; sonderlinge om datse de kracht ende natuer 58van de wijn naecktelick uytdrucken.Ga naar eind58
59Groote-springer] Want de wijn heeft dese 60kracht, dat hy de mensche woelende maeckt 61ende doet springen. Daerom seyden oock de 62oude, dat Bacchi mede-gesellen, de Satyrs ende 63de Silenen, altijt sprongen: daer onse Poeet hierGa naar eind63 64vooren oock zijn oogh op gehadt heeft, als hy 65seght: De Satyrs sprongen op, &c.
66Goet-gever] Niet om dat hy yemant goet 67geeft, maer om dat oock de schamele ende arme 68luyden haer by den dranck laten voorstaen, dat 69zy rijck sijn.Ga naar eind69
70Leeuwen-dwinger] Hierom seyden de Griecken, 71dat Bacchus de leeuwen melckte, alsmen 72leest by Aristides, om zijn kracht ende gewelt 73te kennen te geven.
74O Dithyrambe groot] Dese naem is hem oock 75gegeven, omdat hy tweemael is geboren, gelijck 76terstont volcht. Want de Poeet heeft de uytlegginge 77daer by gevoecht. Het Griecx woort is 78genomen, ἀπὸ τοῦ δὶς εἰς θύραν ἀναβαίνειν, 79dat is, om dat hy door twee deuren komt. 80Waer mede verstaen wort, tweemael geboren. | |
[pagina 180]
| |
1Al ist datmen hier van redenen soude konnen 2geven, die inde ervarentheyt bestaen. WaerGa naar eind2 3van ick niet en kan laten den leser hier een 4gedicht mede te deelen, by my al spelende ende 5ter vlucht hier van gemaeckt: lettende op derGa naar eind5 6ouden seggen, ende op 't geen ick van eenen 7kender van wijnen verstaen hadde. Prijs vande Baccharachse wijnen.
NV acht ick niet een sier al wat by d'oude wysen
Van Bacchus wort geseght. Want dat hy binnen Nysen
Ver in Arabien geboren soude sijn,
Al swegen wy hier stil, kan loochenen de Rijn.Ga naar eind4
5[regelnummer]
Maer dat hy uyt het vier en vlam is voortgekomen,
Dat stae ick haer wel toe. oock dat hy is genomenGa naar eind6
Van Semele zijn moer. en dat zijn vader gram,
De grooten Iupiter, hem in zijn heupe nam.
En dat dit jonge wicht, alst scheen te gaen verloren
10[regelnummer]
Seer wonderlick bequam, en tweemael is geboren.Ga naar eind10
De outheyt spreeckt hier van soo misselick, soo loom,Ga naar eind11
Dat ick het niet en acht dan een versufte droom.Ga naar eind12
Ick meyn dat onse Rijn met meer bescheyt kan sprekenGa naar eind13
Van zijns geboortens plaets. (Ick wil u Vorst niet smekenGa naar eind14
15[regelnummer]
Die inden Paltz gebiet, en onder wiens gesach
De Rijn met zijne druyf de werelt trotsen mach.)Ga naar eind16
En wort noch zijnen naem niet aen den Rijn gevonden?
En zijn Autaer gesien? men let op seker stonden,
Dat als de Son verdroocht het water van den Rijn,Ga naar eind19
20[regelnummer]
Soo looptmen daer op 't hooch tot voordering van wijn:Ga naar eind20Ga naar eind20
Den Eltersteyn leyt bloot: dan (als de oude plegen)Ga naar eind21
Soo sietmen daer het volck tot Bacchi dienst genegen
Aen d'oever van den Rijn. Zy houden voor gewis
Dat dees vierkante steen, een steen van Bacchus is.
25[regelnummer]
Nu Nysa swijcht vry stil, en die op ons staen loeren.Ga naar eind25
Ey liever! seght toch eens, wie sou de plompe boerenGa naar eind26
Dit hebben wijs ghemaeckt, indient niet waer geweest?Ga naar eind27
Zy meenent allegaer, en seggent onbevreest.
En 't heeft oock zijn bescheyt. Als dees steen komt voor oogen,Ga naar eind29
30[regelnummer]
Soo isser groote hit: waer door men siet verdroogen
Den Rijn by Baccharach. dit is de wijngaert goet;Ga naar eind31
En lange sonneschijn maeckt wijn in overvloet.
En dit bevesticht oock, en doet het out verdwynen;Ga naar eind33
Dat haeren besten geur de Baccharachse wynenGa naar eind34
35[regelnummer]
Verkrijgen door het vier. de druyf die wort geklemt,Ga naar eind35
En in de kuyp geperst: daer na met vier getemt.Ga naar eind36
O Wein/gefeurter wein/ wat soumen vergelijcken
By dijne lieflickheyt: ghy gaet van alle strijcken
| |
[pagina 182]
| |
Van blijschap ende vreucht, vrou, man, God, *ende stier,Ga naar eind643
Van water opgebrocht, geboren uyt het vier.Ga naar eind644
De kroone van het hooft. O weert, o kostlick nat,Ga naar eind39Ga naar eind39
40[regelnummer]
Geen dranck ick boven u, maer ver beneden schat.Ga naar eind40
O Baccharachse wijn, van Bacchus self gekomen;
Wiens eygenschap en deucht, wiens naem tot uwer vromenGa naar eind42
Ghy draecht, en over al ind' hoven sijt bekentGa naar eind43
Van daer de Son opgaet tot aen des werelts ent.
45[regelnummer]
Ghy sotten out en jonck, wat wilt ghy langer soecken
Den oorspronck van de God: leght aen een sy uw' boecken.Ga naar eind46
De ouders en de plaets, daer Bacchus eerst voort quam,
Die sijn gevonden nu. dit is de rechte stam.Ga naar eind48
De heupe, is de kuyp, waer in hy wert geslotenGa naar eind49
50[regelnummer]
Gelesen van den stock: daer na wert hy vergoten,Ga naar eind50
Gesuyvert door het vier. Al die dit werck aensiet,Ga naar eind51
Verstaet terstont waerom hy Dithyrambus hiet.
Pyrigenes te recht ist dat wy hem oock noemen,Ga naar eind53
Geboren uyt dit vier: (wech met all' ander bloemen:)Ga naar eind54
55[regelnummer]
En twyfelt daer niet aen. Och dat hy nimmer wijn
Moet drincken die hier in wil twyfelachtich sijn.Ga naar eind56
Gelooft vry, dat is waer: want die my dit eerst leerde,
Die sachmen dat altijt de roemerkens omkeerde.
De waerheyt sprack hy uyt: en die daer tegens seght,
60[regelnummer]
Weet niet dat in de wijn de reyne waerheyt leght.
P.S.
1Hier vooren pag. 110 is oock ter loop den 2oorspronck van Baccherach aengeteyckent. Welcke 3plaetse alsoo genoemt is, om datmen daer 4rontomme by de boeren gelooft, (dewelcke dat 5van hant tot hant van haer ouders gegeven is)Ga naar eind5 6dat by oude tijden daer Bacchus by de Heydenen 7geviert is. Wat daer af is, of niet en is; so isGa naar eind7 8nochtans kennelick, dat niet tegenstaende lancxGa naar eind8 9de gantsche Rijnkant henen, van boven, ende 10den oorspronck des Riviers af tot Colen toe, soo 11goede wijnen doorgaens wassen, als yewers terGa naar eind11 12werrelt souden konnen doen: gelijck insonderheytGa naar eind12 13in den Paltz ontrent Baccherach ende Drieckhausen 14(niet verre van den anderen gelegen) deGa naar eind14 15uytgelesentste ende besten dronck, nae 't oordeel 16van de leckerste tongen vande werrelt, wortGa naar eind16 17gevonden. De Koninck Wenceslaus onder andere 18schijnt hier goede smaeck in gehat te hebben, 19want (gelijck als van hem getuycht AEneas 20Sylvius, doe Bisschop van Senen, ende naemaels 21Paus van Roomen) als die van Norenberg aen 22d'een zijde den eet vreesden, ende aen d'ander 23zijde de macht des Paltz ontsagen, soo hebben 24zy aen Wenceslaus hare gesanten afgeveerdicht, 25versoeckende van den eet ontslagen te mogen 26zijn, ende biedende, soo 't van noode waer, ende 27het begeert werde, twintich duysent goutguldens. 28De Koninck de gesanten gehoort hebbende, 29verklaerde de Norenbergers vry, mits dat syGa naar eind29 30vier voederen van den Baccharachsen wijn gevenGa naar eind30 31souden, welcke wijn onder de Rijnschen 32(gelijckmen meent) de alderbeste is. Soo schrijft 33AEneas Sylvius Parallelor. Alfons. libr. II, cap. 3416. Ick hebbe het selve goet gevonden uyt zijn 35Latijn hier aldus te verduytschen, tot loff ende 36eer vande Baccharachse wijnen. Diemen weten 37moet (om mijn gedicht te beter te verstaen) dat 38meest aengenaem sijn ende best smaecken, alsse 39door 't vier gematicht ende getemt zijn. Welcke 40vont nieuwelicx bedocht is. Ende dese wijnGa naar eind40 41wort by de Hoochduytschen genaemt Gefeurter 42Wein; ende de plaetse daer dese toemakingeGa naar eind42 43geschiet, noemense Feuerkamern.
45ende stier] De reden is boven gegeven, pag. 46176, op 't woort Bugenes. | |
[pagina 184]
| |
645[regelnummer]
De tong kleeft aen de mont. *Babacta wat sal 't wesen?Ga naar eind645Ga naar eind645
Geeft my wat van uw' nat, soo wil ick sijn genesen.Ga naar eind646
*Maer jaecht de Nymphen wech, en doeter vry wat in,Ga naar eind647Ga naar eind647
Op dat ick al mijn sorch en droefheyt overwin.
Hoe volchstu my dus naer? hoe doestu my dus dolen?Ga naar eind649Ga naar eind649
650[regelnummer]
Wat heb ick dy misdaen? *dijn huysgewant verholenGa naar eind650Ga naar eind650
En *Penthei dol gemoet hebb' ick altijt gehaet.Ga naar eind652
Waer wilstu dat ick loop? *in 't midden van de baren,
Gelijck men van u leest? wie soude my bewaren?Ga naar eind654
655[regelnummer]
Want ghy, ô Liber, hat in Nerei woeste stroomGa naar eind655
*Leucothean uw' moey, Neptunus was uw' oom.
Veel liever wil ick sijn begoten van uw' vlagen,Ga naar eind657Ga naar eind657
Die al onsterflickheyt van ons gemoet kont jagen,Ga naar eind658
Opheffet onsen sin, doet nae den hemel gaen
660[regelnummer]
All' ons gedachten hooch, en by de Goden staen.Ga naar eind660
Als du komst in den kop, du ruckst ons van de menschen,
Ontstekest onse siel met wonderbare wenschen:Ga naar eind662
Wy lacchen met de doot, vertreden met den voet
Het schrickelick geluyt *van Acherontis vloet.Ga naar eind664
1Babacta] Die de wijn te veel ingenomen hebben, 2sijn gewoon te stamelen, ofte met een belemmerde 3tong te spreken, dat eygentlick deGa naar eind3 5Babactes genaemt. Soo dat de Poeet dit 6aerdichlick hier op het leste te pas gebrochtGa naar eind6 7heeft, als de wijn zijn meeste kracht toont. Ende 8daerom ist, dat hy segt, Wat salt wesen? om 9dat de sulcke qualick verstaen werden.
10Maer jaeght de Nymphen wech] Dat is het 11water, dat de wijn bederft.
12dijn huysgewant verholen] Den tuych of heylichdom 13van Bacchus, boven beschreven, die 14seer heymelick bewaert wiert, ende moest verholen 15blijven.
16Lycurgi wreede daet] Siet boven, daer de fabel 17van Lycurgus verhaelt wort. de welcke oock 18soo rasende ende verbolgen tegen Bacchus was, 19dat hy over al de wijngaerden uytroeyde, hem 20inde zee dede vluchten. Daerom hy tot zijn 21loon dol ende ontsinnich wiert. Dit exempel gebruyckt 22Homerus in zijn seste boeck Iliados, om 23te kennen te geven, dat die gene sot sijn, die haer 24tegens de Goden stellen. 25Penthei dol gemoet] De welcke sijnde koninck 26van Theben, Bacchum met de zijne vervolchde 27(gelijck Ovidius in zijn boecken van de Veranderingen; 28Euripides in zijn Tragoedie geseyt 29Bacchoe; Orpheus ende andere verhalen) tot dat 30hy van zijn moeder Agave, die Bacchus rasende 31maeckte, verscheurt wiert.
32in 't midden van de baren] Wy hebben alreede 33verhaelt uyt Homerus, dat Bacchus vliegendeGa naar eind33 34Lycurgum de zee koos, ende daer in spranck.
35Leucotheam uw moey] anders geseyt Ino: die 36hem, alsoo hy in het water spranck, bewaerde. 37Ende om dat Ino suster was van Semele, moeder 38van Bacchus, wortse hier zijn moey genaemt. 39gelijck Neptunus, God vande zee, zijn oom, om 40dat hy broeder was van Iupiter, vader van 41Bacchus.
42van Acherontis vloet] Dat is van de doot. Gelijck 43men siet dat die wat hooch ghedroncken 44hebben, de doot selve niet en achten. Acheron, 45ofte Acherontis vloet, soo de Poeet hier spreeckt, 46is een helsche rivier. | |
[pagina 186]
| |
665[regelnummer]
*Licnita weest gegroet, ô swaricheyts verdrijver,Ga naar eind665
En volcht my daer ick gae, naer 't huys van onsen Schrijver,Ga naar eind666Ga naar voetnoot666
Die desen avont heeft mijn vroeylickheyt gepacht,Ga naar voetnoot667
En my met eenen kroes van Malveseye wacht.
FINIS.
Licnita] Soo is Bacchus genaemt ἀπὸ τοῦ λίϰνου, dat is, vanden wan. die, als boven is geseyt, daer wy van Silenus spraken, Baccho toegeeygent is. Siet pag. 142, in 't begin.
EYNDE. |
|