Bacchus en Christus. Twee lofzangen van Daniel Heinsius
(1965)–Daniël Heinsius– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 77]
| |
[pagina 79]
| |
Aen den Edelen Heer,
| |
[pagina 80]
| |
1gheven, dat zy hare manieren, sprake, schriften leeren, ende daer in sooGa naar voetnoot1 2veel tijdt besteden ende toebrenghen, dat zy nieuwers vremdelingen enGa naar voetnoot2 3sijn dan in haer vaderlandt, nieuwers en dolen, en stameren, belacchelickenGa naar voetnoot3 4sijn, dan daer zy gheboren sijn; gheen talen min en konnen, enGa naar voetnoot4 5leeren, en verstaen, dan die haer de nature ende hare ouders gheleert 6hebben. De Italianen sijn de eerste, die in onse tijdt de gheleertheyt,Ga naar voetnoot6 7ende by nae teenemael vervallen sprake der Romeynen, weder opghebout,Ga naar voetnoot7 8ende verciert hebben: maer hebben daerentusschen niet vergetenGa naar voetnoot8 9haer eyghen. De gheleerde Petrarcha, die soo veel in 't LatijnGa naar voetnoot9 10ghedaen en beschreven hadde, heeft driemael grooter eer in sijn moedersGa naar voetnoot10 11tale behaelt, ende is veel meer bekent gheworden door zijn ToscaenschenGa naar voetnoot11-12 12sanck, als door alle het gheen dat hy aen den dach gebrocht heeft.Ga naar voetnoot12 13Politianus heeft hem by zijne groote wetenschap, noch oock by denGa naar voetnoot13 14Grieckschen ende Romeynschen sanck, die hem de susters van Apollo sooGa naar voetnoot14 15mildelicken uytghedeelt hadden, niet konnen houden, sonder de ItaliaenscheGa naar voetnoot15 16poësy te ghedencken. Sanazarius en is niet te vreden gheweestGa naar voetnoot16 17dat hy den Koninck ende vorst aller Poëten Virgilius in de oude Roomsche 18sprake hadde derven beroepen, maer heeft oock moeten toonen waerGa naar voetnoot18 19hy gheboren was, ende niet ondanckbaer sijn teghen het landt dat hemGa naar voetnoot19 20voortghebracht ende opghevoedet hadde: heeft der halven zijn soeteGa naar voetnoot20 21Arcadia in sijn eyghen tale uytghegheven. In Vrancrijck, onder veelGa naar voetnoot21 22anderen die niet te vergheefs voor de deuren van Calliope ghekloptGa naar voetnoot22 23hebben, ende door haer gheleertheyt op de koetse des Faems gheraecktGa naar voetnoot23 24sijn, is Petrus Ronsardus ten lesten voort ghekomen; den welcken menGa naar voetnoot24 25seght dat twaelff gheheele jaren besich is gheweest om hem inde Griecksche 26tale te oeffenen: (van waer alle gheleertheyt ende wetenschap ontspruyt: 27maer insonderheyt de Poësy haeren eersten oorspronck, konste,Ga naar voetnoot27 | |
[pagina 81]
| |
1aerdt ende soeticheyt ontleent:) alleenlicken om in zijn eyghen tale teGa naar voetnoot1 2schrijven, ende de maechdekens van Parnassus na sijn vaderlandt te 3trecken. Het welck alsoo hy hadde beginnen te doen, heeft terstont alleGa naar voetnoot3 4de gheleerden van gansch Vrancrijck als betovert, ende niet min loff 5ende eer ingheleyt, dan of hy onder de eerste Griecksche ofte LatijnscheGa naar voetnoot5 6schrijvers plaetse verdient hadde. jae heeft van zijnen Koninck grooteGa naar voetnoot6 7gaven ende een rijck inkomen daer door verkreghen. Van ghelijcken 8yver is gheweest Salustius Bartas, die by velen niet min en wert ghepresen,Ga naar voetnoot8 9sonderlinghe in het aensien van zijn gheleertheyt ende de heyligheGa naar voetnoot9 10ende hooghe stoffe die hy verkosen heeft. Ontallicke meer gheleerdenGa naar voetnoot10 11hebben haer aldaer met haer eyghen tale bemoeyt, ende die altijt ghetrachtGa naar voetnoot11 12te verheerlicken. Veel Spangiaerts oock mede en hebben SpaengienGa naar voetnoot12 13niet vergheten, ofte sy schoon inde Latijnsche sprake hadden konnen 14uytmunten, ende self Romen bestrijden. Wy alleen ondanckbaer teghenGa naar voetnoot14 15ons landt, ondanckbaer teghen onse sprake, hebben tot noch toe meestGa naar voetnoot15-16 16al of de selfde veracht, ofte laten schoffieren van die gene, die geen anderGa naar voetnoot16 17en konden, ende teenemael blindt ende onwetende waren. Daer wyGa naar voetnoot17 18nochtans konnen toonen, dat jae self de voornaemste Françoysen indeGa naar voetnoot18 19hare veel fauten begaen hebben, niet lettende op den toon ende mateGa naar voetnoot19 20vande woorden, die zy merckelicken ghewelt doen. Gelijck oock meestGa naar voetnoot20 21de onse, die tot noch toe eenigh gedicht in haer moeders tale gheschreven 22ende uytghegheven hebben. Doch ghelijck de Poësy gheen verstant enGa naar voetnoot22 23kan beminnen, dan dat hemelsch ende vol viers is; niet en behoorde by 24de handt ghenomen te werden, dan van yemant die by nae in alle wetenschap 25ervaren, ende inde Roomsche ende Griecxsche teenemael t' huys 26is: soo hebben wy reden om de onse gheluckich te achten, als die gene, 27die door de wetenschap van andere haer over al bekent ghemaeckt | |
[pagina 82]
| |
1hebben, om haer eygen dencken. Wy sullen hier niet segghen hoedanichGa naar voetnoot1 2onse Poëet is, die selve over al in ander talen spreeckt; maer veel lieverGa naar voetnoot2 3op hem versoecken, dat hy 't ten besten wil houden, dat zijne DuytscheGa naar voetnoot3 4vruchten, die van hem self nauwelicken in 't licht te verwachten waren, 5hem door een soete dieverije (ghelijck als wy 't duyden) afhandich ghemaecktGa naar voetnoot5 6sijnde, aldus nu voor den dach komen. Dese en hebbe ick niemandt,Ga naar voetnoot6 7dan uwe E. mijn Heer, konnen toeschrijven. Want het sy datGa naar voetnoot7 8ick de Poët aensie, weet dat hy in niemandt meer en is ghehouden: hetGa naar voetnoot8 9sy dat ick overlegghe wat reden dat hy heeft, en kan niet vinden dat hyGa naar voetnoot9 10beter soude konnen oordeelen. Vwe deucht ende wetenschap, dieGa naar voetnoot10 11Holland voort-ghebracht heeft, en heeft Holland niet konnen behouden:Ga naar voetnoot11 12midts ander Princen die gevrijt, ende haer ontrocken hebben: de welckeGa naar voetnoot12 13uwe E. tot den hoochsten staet verheven hebben, die een groot ghemoet 14kan wenschen ende een Koninck gheven. Doch het hert, de liefde, het 15ghemoet is by sijn vaderlandt ghebleven. Het welck om te meer te latenGa naar voetnoot15Ga naar voetnoot15-16 16blijcken, ghy ons oock uwe edele yeghenwoordicheyt ghejont hebt, 17ende uwe woonplaets hier ghekosen. Alwaer ghy voor een voesterheerGa naar voetnoot17 18ende vader der gheleertheyt bekent, ende alle daghen meer ende meerGa naar voetnoot18 19vermaert werdt: soo dat alle kloecke verstanden strijden ende t' samenGa naar voetnoot19 20spannen om uwe loff ende eer te verbreyden: die geschildert in het witteGa naar voetnoot20-21 21velt van Mnemosyne, door den tijdt sal breken, ende uwe deuchdenGa naar voetnoot21 22eeuwich ende onsterflick maecken. Waer van de Koninginne is eenGa naar voetnoot22 23onghelooflicke soeticheyt van aert ende beleeftheyt; die, ghelijck de 24Magneetsteen het yser, de herten van de werelt nae hem treckt, endeGa naar voetnoot24 25haer selven vergetende, by uwe E. doet woonen. De groote AristotelesGa naar voetnoot25 26van de deucht sprekende, segt datter een ghebreck oft ondeucht is, die | |
[pagina 83]
| |
1alle menschelicke te boven gaet, ende daer om de wilde beesten moet 2toegheschreven werden, oock als sy in de menschen wort ghevonden: 3daer by een deucht verhalende, den welcken alleen de Goden ende de 4Helden hebben. Het welck hy bevesticht met de woorden van Priamus, 5die van Hector by Homerus alsoo spreeckt:Ga naar voetnoot5 οὐδὲ ἐῴϰει
Ἀνδρός γε θνητοῦ πάις ἔμμεναι, ἀλλὰ θεοῖο.
8Dat is:
Hy scheen voorwaer te sijn niet van een mensch ghekomen,
10[regelnummer]
Maer uyt den hemel self oorspronckelick ghenomen.
11De selve bespeuren wy alle daech in sommighe, doch seer weynich: dieGa naar voetnoot11 12met een bysondere minlicheyt van manieren, ende aenlockende redenGa naar voetnoot12 13haer soo dragen, dat zy boven haer fortuyne sijn, ende haer oorspronckGa naar voetnoot13 14merckelicken te kennen gheven. Het selfde sien wy, mijn Heer, in uweGa naar voetnoot14 15E. Den welcken ick niet te vergheefs en acht uyt onse loffelicke stadt van 16Haerlem ghesproten te wesen (waer inne ick oock mede mijn niet weynichGa naar voetnoot16 17en verheughe, als sijnde uwe E. landsman ende mede-burgher) daerGa naar voetnoot17 18onder andere konsten, oock de weerde Boeck-druckerye haren eerstenGa naar voetnoot18 19oorspronck (elders by ons te bewijsen) heeft ghehadt. die uwe E. wesendeGa naar voetnoot19 20een voorstander aller gheleertheyt ende wijsheyt, daer de selfdeGa naar voetnoot20 21voester ende onderhouster van is, soo verre boven de nijdt ende doodtGa naar voetnoot21 22sal verheffen, als uwe deuchden haer alrede boven het ghemeyne volckGa naar voetnoot22 23ende haer oordeel verheven hebben. Waer aen niet en twijfelt, die ditGa naar voetnoot23 24schreef op den naestleden Novembris des Iaers ɔIɔ Iɔ c x v, Ga naar voetnoot24
25Vwe Ed. hertswillige vrundt ende dienderGa naar voetnoot25
PETRVS SCRIVERIVS. | |
[pagina 84]
| |
Aen den selfden.NEerlandsche Poësy, niet minder als de Griecken,Ga naar voetnoot1
En 't oude Romen was: roert nu vry uwe wiecken,Ga naar voetnoot2
Van onsen Heyns gheleert: Godin, doet die nu aen:Ga naar voetnoot3
Reckt wat ghy recken kont, laet al het ander staen.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Ghy weet waer 's Graven-Haegh, de Tempe van ons landenGa naar voetnoot5
Niet verre van de Zee en Schevelijnsche stranden,
In duyn en bosse leyt: vliecht daer, vlieght spoedich heen,
Tot uwen voester-heer. ghy weet wie dat ick meen.
Vliecht naer den wijsen Dijck, vermoeyt van Conincx saecken,
10[regelnummer]
En wilt hem met uw luyt een weynichjen vermaecken.
Als 't Hoff sal hebben 't zijn, en als hy niet en doet,Ga naar voetnoot11
Neemt dan uw uyre waer, went dan na hem de voet.Ga naar voetnoot12
Ghy sult (en twijffelt niet) seer aenghenaem hem wesen,
En sal veel liever u, dan yemandt anders lesen.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Al sijn hem wel bewust de spraecken altemael,Ga naar voetnoot15
Soo is de meeste lust tot sijne moeders tael.Ga naar voetnoot16
Tael onghelooflick soet, princes van alle taelen,Ga naar voetnoot17
Gheboren om de croon van anders hooft te haelen:Ga naar voetnoot18
Vol sins, vol defticheyts, vol luysters, lanck en ruym,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
En die wel missen kont het over-zeesche schuym.Ga naar voetnoot20
Tael rijck en onvermenght: tael om ten toon te draghen:Ga naar voetnoot21
Godin, die niet behoeft een woort te loopen vraghen,Ga naar voetnoot22
En halen tot uw hulp. tael van gheluckich slach,Ga naar voetnoot23
Die gansch Europa door de taelen trotsen mach.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Schier d' outste diemen vindt: niet om te wederlegghen:Ga naar voetnoot25
| |
[pagina 85]
| |
Hy booghe van de zijn, die wil: wy sullen segghen
Dat onse tael de haer soo ver te boven gaet,Ga naar voetnoot27
Als van de swarte nacht de helder sonne staet.Ga naar voetnoot28
En om dat wy den trots van Vrancrijck hier aenraecken,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Soo seght haer dat wel eer haer volckeren dus spraecken.Ga naar voetnoot30
Die tael die daer nu is, die komt van vreemt ghespuys,Ga naar voetnoot31
En uyt een ander hoeck ghesproten leyt daer t' huys.Ga naar voetnoot32
Van onse Duytsche tael de Fransman is gheweken,Ga naar voetnoot33
Ghenootdruckt zijnen hals in 't Roomsche juck te steken,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En van het vreemde volck. 't welck nemend' in sijn lant,Ga naar voetnoot35
Is daer met zijn ghewelt een nieuwe tael gheplant.Ga naar voetnoot36
Dees spreken zy daer noch: haer eyghen is verlooren,
Die was ghemeen met ons: men sprack daer soo te voorenGa naar voetnoot38
Ghelijckmen hier te landt noch is ghewoon te doen:
40[regelnummer]
Wy houden onse tael, wy sijn noch even koen.Ga naar voetnoot40
Maer Vrancrijck is verheert, en hout niet op van pralen:Ga naar voetnoot41
Zy dencken niet waer haer de naem komt van de Walen.Ga naar voetnoot42
Ist niet, om dat haer spraeck by minsten ende meestGa naar voetnoot43
Gewisselt en verwaelt wel eertijdts is geweest?Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
O Galli sonder gall, ghy liet u soo manieren!Ga naar voetnoot45
Daer tegen sijn wy noch gebleven Batavieren,Ga naar voetnoot46
Geen dienstbaerheyt ghewent: en op een vrijen gront
Is 't dat wy noch van outs behouden onsen mont:Ga naar voetnoot48
Van niemant niet gesnoert, van niemant niet gebonden.
50[regelnummer]
Ia in het minste niet van yemant oock geschonden.
Wech, wech, uytheemsch gedrocht. de Vlaemsche soete maechtGa naar voetnoot51
Die sal wel schicken, dat zy Hollandt wel-behaecht:Ga naar voetnoot52
De Gentsche nachtegael die sal wel sorge dragen,Ga naar voetnoot53
Die daer verheven sit op s' Faems vergulde wagen,
55[regelnummer]
En rent de wolcken door, tot daer de Son opstaet,
En wederom te bed met zijne peerden gaet.
| |
[pagina 86]
| |
Mijn sorg, mijn ander-ick, mijn vriendt van oude jaeren,Ga naar voetnoot57
Dat Goddelick verstandt, dat ons kan openbaerenGa naar voetnoot58
Al wat in Romen schuylt, jae van heel Griecken-lant.Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Dat tot ons groote licht den Hemel selve sant.Ga naar voetnoot60
Die soeten honich-dieff van all d' Hybleesche raten.Ga naar voetnoot61
O, die den besten wijn getapt heeft uyt de vaten
Van het Tyrrheensche landt: en nu soo veel uytgeeft,Ga naar voetnoot63
Dat gansch Europa schier van zijne tafel leeft.
65[regelnummer]
O, die ver overtreft den schencker van de Goden:
In 't schaffen meer alleen als all des Hemels boden.Ga naar voetnoot66
Self 't Nectar is veracht, en 't gaet soo niet in swanck,Ga naar voetnoot67
Als Heinsi nieuwe melck end' aengename dranck.Ga naar voetnoot68
Als hy zijn snaren roert, Homerus moet het geven:Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
En de Thebaensche swaen, al siet men hem hooch swevenGa naar voetnoot70
In 't blaeuw gesterde velt: Alcoeus met zijn luyt,Ga naar voetnoot71
Laet maer ons nachtegael beginnen, heeft oock uyt.Ga naar voetnoot72
In 't kort. der Griecken trots kan hy alleen neersetten,Ga naar voetnoot73
End' haer, als 't komt te pas, self gheven nieuwe wetten.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
En Romen is 't genoech, die haer geluckich acht,Ga naar voetnoot75
Als hy maer geeft gehoor, en haer niet en veracht.
Self Maro gaet hem nae, hoewel met groote gangen:Ga naar voetnoot77
Catull en Naso mee sijn met zijn lieffd bevangen.Ga naar voetnoot78
Zijn vriendschap wert versocht. van haer wort hy gevrijt;Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
En om zijn soeten sanck te hooren, is daer strijt.Ga naar voetnoot80
Soo yemandt met de pen nae 't leven is te maelen,Ga naar voetnoot81
Men hoeft geen van Aquijn of Spangien hier te haelen.Ga naar voetnoot82
Mijn Martiael bekent met all zijn trecken soet,Ga naar voetnoot83
| |
[pagina 87]
| |
Dat hy hem vallen wil (soo hy 't gedoocht) te voet.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Maer zijne sedicheyt en wilt dat niet gehengen:Ga naar voetnoot85
En 't is hem eers genoech, als hy zijn sanck mach mengen,Ga naar voetnoot86
En sitten aen haer disch. Dat hem soo veel geschiet,Ga naar voetnoot87
Dat hy nu breeck-spel is, en haer geselschap vliet.Ga naar voetnoot88
Niet walgende van haer, niet om met haer te scherssen,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Maer heeft zijn geest gesocht een weynich te ververssen,
Zijn moederlicke tael, hy hielt het voor een schandt,Ga naar voetnoot91
Dat die soo weynich wierdt geoeffent hier te landt.Ga naar voetnoot92
Het overschot van tijdt dat hem de Goden gaven,
Dat heeft hy hier besteet. hy laet een ander dravenGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
Om eer en om ghewin: of met des teerlincks valGa naar voetnoot95
Verminderen zijn goet, en spelen met den bal.Ga naar voetnoot96
Een hooch, een Godlick hert en laet sick niet verleydenGa naar voetnoot97
Van die geen ander loon, dan sterflickheyd verbeyden:Ga naar voetnoot98
Den Hemel volcht hy naer. en om niet stil te staen,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Is hy met onse spraeck en haeren loff begaen.Ga naar voetnoot100
Dees heeft hy uyt het slyck gebeurt, en opgenomen:
Sijn werck daer van gemaeckt. niet slachtende de lomen,Ga naar voetnoot102
Daer Nederlant van waeght, ende die nu (maer t' onrecht)Ga naar voetnoot103
De Reden-ryckers bend, en Rijmers sijn gesecht.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Een volck dat veel tijdt is ontbloot van alle reden,Ga naar voetnoot105
Onmatich, onbesuyst, wanschapen, onbesneden:Ga naar voetnoot106
In treurspels bly van sin, en weer oubollich gram.Ga naar voetnoot107
V neem ick alleen uyt, ô konstich Amsterdam!Ga naar voetnoot108
Op uw toonelen heeft die konst, die was verlorenGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Haer adem weer gheschept. by u is zy herboren.
Het Hooft dat steeckt ghy op. ick sie uyt uw marasGa naar voetnoot111
Yet rijsen in de locht: ick sie een nieu Parnas.
Den wech hebt ghy ghesien. en datter aen mach faelen,Ga naar voetnoot113
| |
[pagina 88]
| |
Dat sult ghy metter tijdt van Helicon gaen haelen.Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Van 't Helicon, dat hier een ander Heynst doet op,Ga naar voetnoot115
En met een groot gemoet den ouden geeft de schop.
Want soo ghy hooren wilt het loff der vromer Helden,Ga naar voetnoot117
Die voor het vaderlandt het lijf te pande stelden:Ga naar voetnoot118
Daer aen heeft ons Poëet zijn frisch ghemoet geleydt:Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
En door zijn pen bevrijdt van alle sterflickheydt.Ga naar voetnoot120
Ghy Heems-kerck, diemen sagh Mars over Thetis bringen,Ga naar voetnoot121
En op zijn eyghen stroom den Spangiaert gingt bespringen:Ga naar voetnoot122
Al liet ghy daer den geest, soo is de eer bewaerd,
En ghy licht hier bedeckt met vry-gevochten aerdt.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
V Leyden is bekent, die met die groene baerenGa naar voetnoot125
Des grooten Oceaens quam voor uw vest ghevaeren.
Boysott, en Vander-Does. doen hebt ghy ingehaeltGa naar voetnoot127
De Pegaseesche vloedt, en met uw bloedt betaelt.
En op wien is gescharpt soo menich Spaensche degenGa naar voetnoot129
130[regelnummer]
Wordt ghy o vrome stadt Oostende niet verswegen:
Naer een soo lang beleg, nae kommer ende kouw,
Wat heeft de vyandt doch gewonnen, als berouw?Ga naar voetnoot132
Ghy Helden wijt beroemt, wie soud' u doch vergeten?
Al sat Heyns aen den disch vand' Hemelsche Poëten;Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
En oft schoon haren sanck en veeltgien alsoo gaet,Ga naar voetnoot135
Dat Venus in haer sin, en Bacchi druyve staet:Ga naar voetnoot136
| |
[pagina 89]
| |
En of hy schoon oock haer ginck in ons spraeck toelichten,Ga naar voetnoot137
Ter lieffde van ons all, soo liet hy haest de schichtenGa naar voetnoot138
Van 't blinde Venus wicht, en recht der Helden vrintGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
Ontseyd' hy oock den God die alle pijn verslindt.Ga naar voetnoot140
Heems-kerck was liever gast. wiens siel hy opgetoghenGa naar voetnoot141
Hooch van der aerden heeft, ver uyt des Spangiaerts oogen
Om dat hy eerst uyt 't land het oorloch heeft gebracht,Ga naar voetnoot143
En ons met eene pays van twaelff jaer bedacht.Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Voornaemste man, ghy leeft, al zijt ghy schoon begraven.Ga naar voetnoot145
Men siet rontom dijn graff de Piërinnen draven,Ga naar voetnoot146
V vlechten eenen krans van eyck en lauren loff,Ga naar voetnoot147
En keren vanden hals het swart Vergetel stoff.Ga naar voetnoot148
Siet, Heins biedt u den hant: siet, Heins heeft u beschreven:
150[regelnummer]
Nu sult ghy onbevleckt in eeuwicheden leven,
Hoe wel, en hoe getrou uw eere was betracht,Ga naar voetnoot151-154
Al uw weldaden schoon beliepen wel de nacht:
Ten waer de goude pen gestiert van wijse handen
De duysterheyt voorquam van d' Acherontsche stranden;
155[regelnummer]
Al u bedrijff was niet. want Lethes kouden vloedtGa naar voetnoot155
Is suster vande doot, die 't al vergeten doet.
Veel hebben ingeleyt veel eer, en groote dadenGa naar voetnoot157
Wel eertijdts aengerecht, maer leggen all beladenGa naar voetnoot158
Met eenen langen nacht, verdomt, verstickt, versmoort,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Soo datmen ganschelick van haer niet meer en hoort.
Verwaerloost en versuymt nu menich Held moet suchten,Ga naar voetnoot161
Om dat hy onbekent daer leyt, en sonder vruchten:Ga naar voetnoot162
Want anders waer zijn naem en deugt gespelt geweest,Ga naar voetnoot163
| |
[pagina 90]
| |
Dees prickel soude veel ontsteken zijnen geest.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Als yemandt in zijn tijdt heeft loff end' eer verkregen,Ga naar voetnoot165
Wat baetet, soo daer na zijn vroomheyt wort geswegen,Ga naar voetnoot166
Sijn naeme niet verbreyt? het komstich eeuw' en kanGa naar voetnoot167
Geen dienst, geen vruchbaerheyt genieten van de man.
Daer wort geen wit gestelt, waer na met groote hoopen,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Als nae het aes de visch, de luyden mochten loopen.
Een Ridder, die altijdt gheweest is onversaecht,Ga naar voetnoot171
Indien nae zijne doot daer niemant nae en vraecht,
En met een stille trom' de krijchsman wordt begraven;Ga naar voetnoot173
Verschilt niet veel van een, die bloot van alle gavenGa naar voetnoot174
175[regelnummer]
Van Mavors onbevreest, ter werelt niet en doet,Ga naar voetnoot175
En alsmen wapens roept, het hert sinckt inde voet.Ga naar voetnoot176
Sulck een volcht eer noch naem. Wie soude konnen seggen,Ga naar voetnoot177
Hoe veel daer onbekent in duysternisse leggen?
Voor Agamemnon sijn veel wapen-tuers geweest,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
By d'haeren groot geacht, den vyandt seer gevreest;Ga naar voetnoot180
Maer leggen onbeklaecht. daer waeren geen Poëten,Ga naar voetnoot181
Oft ander wetend' volck op haren sarck geseten:Ga naar voetnoot182
Die konden met haer sanck verdrijvende de nacht,Ga naar voetnoot183
Der Helden naem end' eer wel hebben voortgebracht,Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Tot kennis van ons all, ten dienste vande landen.Ga naar voetnoot185
Want hier door allesins een hooch gemoet sou branden,Ga naar voetnoot186
Te doen het geen hy leest: sou vliegen dus geport,Ga naar voetnoot187
Zijn vaderlandt getrou, zijn selven doen te kort.Ga naar voetnoot188
Themistocles en kon geen rust noch slaep bevangen,Ga naar voetnoot189
| |
[pagina 91]
| |
190[regelnummer]
Gedreven sijnde staech met yver en verlangenGa naar voetnoot190
Te volgen in het spoor Miltiadem den heldt:
Wiens opgehangen rooff, den vyandt met geweltGa naar voetnoot192
Benomen en ontjaecht, als hy ginck overwegen,
Was heel daer in ontroert, en nemende zijn degen
195[regelnummer]
In zijne rechter hand, is in het velt gegaen,Ga naar voetnoot195
Mars prickelde zijn hert, sach Xerxes voor hem staen.Ga naar voetnoot196
De mannelicke deucht, aen alle kant beslotenGa naar voetnoot197
Met ceder en laurier, met Hebes dau begoten,Ga naar voetnoot198
Van d'Eeuwicheyt bewaert, vry van Tyts ongeval,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Past weynich op de Nijdt, die is, en komen sal.Ga naar voetnoot200
Wat meent ghy dat een mensch op aerde doet beklijven?Ga naar voetnoot201
Een welgeleerde handt, geluckich in het schrijven.Ga naar voetnoot202
Verloren was de naem, het was om niet gedaen,Ga naar voetnoot203
Soo niet te hulp en quam de dochter vande swaen,Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
De pen van ander aerdt en van verscheyden krachtenGa naar voetnoot205
Als hare moeder is: want als zy gaet verwachtenGa naar voetnoot206
De doot, dan komt haer liet. de dochter met haer sanckGa naar voetnoot207
Maeckt dat de mensch hier leeft veel duysent jaeren lanck.
Men schreef wel eer op steen, op koper oock de wetten:Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Op beddekens van was, en houte tafeletten:
Op loot, en op yvoor met yser ende vier:
Op schorss' van lindeboom, op ceder, en papier,
Op bladeren van palm, al nae de wijs' der landen.
En 't was haer niet genoech dat d' olyfant zijn tanden
215[regelnummer]
Oft horens had geleent: zijn ingewant getouwtGa naar voetnoot215
Moest lijden dat het oock wierdt in een boeck gevout.Ga naar voetnoot216
Op lijnwaet heeft men oock en sijden stoff' geschreven,
Als doet den Achemeen, en die in 't Oosten leven.Ga naar voetnoot218
| |
[pagina 92]
| |
Ick swijch hier het Francijn, ick swijch het Pargament,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Om dat het als den int een yeder is bekent.Ga naar voetnoot220
Dit all wiert soo bedocht, om dat men sou behoudenGa naar voetnoot221
Der gener loff en naem, die nimmer en verfouden,Ga naar voetnoot222
Maer onbewegelick ten strijde sijn gegaen,Ga naar voetnoot223
En hebben met haer bloedt de landen voorgestaen.Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Met liedtjens heeft men oock der vromen loff gesongen,
Daer geen gereetschap was: en sijn alsoo gedrongenGa naar voetnoot226
Door nevel ende mist, tot dat zy naderhandt
Gebrocht sijn in een boeck by luyden van verstandt.Ga naar voetnoot228
Soo leeft Arminius, Civilis, ander heldenGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
By Tacitus verhaelt: en diemen daer siet meldenGa naar voetnoot230
Van 't Bataviers geslacht, tot eer van onse Landt,Ga naar voetnoot231
Vrywillich inden dienst, van Roomen niet vermant:Ga naar voetnoot232
Vriendt van het groote Ryck, en broederschap gesworen,Ga naar voetnoot233
Sijnd' in zijn meeste kracht: niet, doe het ginck verloren.Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Den Arent wiert gescheurt. Nu is het Roomsche RijckGa naar voetnoot235
By die gestaltenis niet anders dan een lijck.Ga naar voetnoot236
Het trotse Griecken-landt waer is het heen gevaren?
En Cecrops hoogh gebouw? Waer sijn Amphions snaren?Ga naar voetnoot238
Waer is die groote Stadt Minerva toegewijt?Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Niet dan Medusaes hooft, en haeren uyl tot spijtGa naar voetnoot240
Van ons gebleven is: voort is het al verdwenen.Ga naar voetnoot241
Boeoten is geveldt, verdroocht de Hippocrenen.Ga naar voetnoot242
De Musoe ballinslandts gaen dolen over al.Ga naar voetnoot243
Bedroeft om haeren berg, en 't soet Pyrenes dal;Ga naar voetnoot244
| |
[pagina 93]
| |
245[regelnummer]
Door Mahomet verjaecht: want all' onmenslickhedenGa naar voetnoot245
Daer hebben d'overhant in dorpen ende Steden.
Athenen leyt in d' ass. de Turck die wroet in 't stoff,
Daer Constantinus eer gehouden heeft zijn hoff.Ga naar voetnoot248
Wel aen! ô Nederlandt, ghy hebt u te verblijden,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Dat binnen uw bedrijff in onse laeste tijdenGa naar voetnoot250
De wetenschap toeneemt, verspreyt haer breet en wijt,Ga naar voetnoot251
Soo dat ghy Romen nu, jae oock Athenen sijt.
Tot welckes sekerheyt, en troosting van ons handen,Ga naar voetnoot253
Tot Haerlem is gebroeyt, gesien in geene landen,Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
De weerde Druckery: dees wackert ons gemoet,Ga naar voetnoot255
En ons soo menich boeck met lust uytgeven doet.Ga naar voetnoot256
Waer van dit zy een stael: Op desen voet laet wesen,Ga naar voetnoot257
O Landsluy, dat wy oock van uwe vruchten lesen:Ga naar voetnoot258
Tot ciercel van ons tael, tot eer en weerdicheyt,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Tot voord'ring van haer deucht en haer bevallicheyt.Ga naar voetnoot260
Ey liever! seght, en ist niet hoochlick te beklagen,Ga naar voetnoot261
Dat een so schoone tael mishandelt en verslagen
Sou leggen sonder glans, sou blijven onbekent,
Die niemant aen en raeckt, dan diese quetst en schent!Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
O Nederlandt, komt aen: maeckt, die nu is verschovenGa naar voetnoot265
En vluchtich, aengenaem in 's Princen lecker hoven.Ga naar voetnoot266
Waerom en souse niet? ick sie het haest gemaeckt,Ga naar voetnoot267
Indien zy op de been, en in de kennis raeckt.Ga naar voetnoot268
Laet dit zijn onse bruyt, dees laet ons alle trouwen:
270[regelnummer]
Met defticheyt versien, en met geleertheyt bouwen.Ga naar voetnoot270
Laet haer toch ongevalscht, met bastaert niet besmet,Ga naar voetnoot271
En van haer selven rijck, en van haer selven net,Ga naar voetnoot272
Eens wandelen in 't licht, eens breken door de wolcken,Ga naar voetnoot273
Eens komen aen den dach. ick sie de vreemde volcken,Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Die sullen allesins met yver ende lustGa naar voetnoot275
| |
[pagina 94]
| |
Deelachtich willen sijn, en desen tael bewust.Ga naar voetnoot276
Denckt niet dat dees Godin in 't stuck van hooge dingenGa naar voetnoot277
Sou wesen onbequaem, en niet om uyt te bringenGa naar voetnoot278
De meening ende sin van een geleert gemoet,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Dat Phoebus selve drijft, Minerva loopen doet.Ga naar voetnoot280
Gaet, Nederland, vry aen: en wilt het volck niet slachtenGa naar voetnoot281
Die niet, dan dat met moeyt van buyten komt, en achten,Ga naar voetnoot282
En dat ons wort geleert: als off daer sonder nietGa naar voetnoot283
Een mensch vertalen kond' dat in zijn sinnen schiet.Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Ick ken van sulcke slach een geest noch jonck van jaeren,Ga naar voetnoot285
Alleen in onse tael verstandich en ervaeren,Ga naar voetnoot286
Vernuftich ende kloeck: die noyt Latijnsche lasGa naar voetnoot287
Ons Duytsche Mimos geeft, alleen van zijn gewas.Ga naar voetnoot288
Dus doende, sullen wy niet passen op de Franssen,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Off nae d' Etrusche fluyt behoeven meer te danssen.Ga naar voetnoot290
Haer beyder Poësy, hoe lieffelick die lonckt,
Hoe zy staet toegemaeckt, en cierlick opgepronckt,Ga naar voetnoot292
Sal niet by d' onse sijn in 't minste te gelijcken:Ga naar voetnoot293
Wy sullen haer den vlag en 't hooge seyl doen strijcken.Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Want onse suyverheyt en over schoonen glans,Ga naar voetnoot295
Die ons gebleven is, die ruyckt daer nae Romans.Ga naar voetnoot296
Dat daer met onse tael besoetelt soude wesen,Ga naar voetnoot297
Staet u het tegendeel in desen boeck te lesen.
Siet daer dan, en ontfangt met blijschap desen schat,
300[regelnummer]
Die toegeschreven wordt de eere van mijn stat.Ga naar voetnoot300
Aenvaert dit groote man, tot u geschickt om reden:Ga naar voetnoot301
Niet om uw hooge staet, niet om dat ghy van Sweden
Hier Raedt sijt en Gesand, en dat de Koninck wijs
V voor zijn eygen volck gegeven heeft den prijs:Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Maer om u groot verstandt, en treffelicke gaven.
| |
[pagina 95]
| |
Om dat ghy zijt gewoon nae Helicon te draven,Ga naar voetnoot306
Te lesschen uwen dorst in 't diepst van Hippocreen,
En derft wel aen den danss met Phoebus selve treen.Ga naar voetnoot308
Om dat ghy tot ons konst insonder sijt genegen,
310[regelnummer]
En kont als in een schael ons dichten overwegen.Ga naar voetnoot310
Om dat sick Phoebus heeft om uwent wil berooft,
En u zijn eygen krans ginck hangen om het hooft:
Daer gevende noch by veel telgen van laurieren,
Alleen in uw geweldt, alleenlick om te cierenGa naar voetnoot314
315[regelnummer]
Den welverdienden kop van een geswindt Poëet,Ga naar voetnoot315
Die u behagen sal, en met de Goden eet.
P.S.
|
|