| |
| |
| |
Oude Grond.
Nog een plekje Geuloever, voor ons van veel belang, is er, dat wij op den terugweg meteen even zullen inspecteeren; we moeten er toch langs. Het is de eenige plaats aan den linkeroever, waar de gele monnikskap werkelijk in het wild voorkomt, en het zal ons spijten, als de wilde watervloed ons deze rariteit ontnomen heeft.
Er schuilt, ook nog iets anders, dat niet weggeslagen kan worden, en dat ook tot de ‘zeldzaamheden’ van ons land behoort. Ge kunt de juiste plek gemakkelijk vinden. Als ge het erf van den Volmolen overloopt tot bij den grooten waterkeer - ‘de waterval’ heet het daar bij de gasten - dan staat ge op het vlakke eiland, gevormd door de afgetapte Geul en de volle molentocht.
Vlak bij den zuidelijken hoek, door beide gevormd, ziet ge een hoogen uitgeslepen wal. Onderaan dien wal, iets hooger dan het water bij gewonen stand, ligt een bank in de rivier,
| |
| |
Gele Monnikskap, opgeschoten uit zaad van de groeiplaats aan de Geul bij Epen.
| |
| |
en daarop groeien onder elzen, wilgen en hazelstruiken een paar hooge planten met groote boterbloembladen: de gele monnikskap.
Toen we zeven jaar geleden in de eerste dagen van ons verblijf, er naar gingen kijken, waren ze al uitgebloeid; we konden alleen zaden meenemen; daaruit zijn in mijn tuintje in Amsterdam flinke planten gegroeid die elk jaar bloeien; al menig vriend van wilde bloemen heeft er nakomelingen van opgekweekt. Ook de plant waarnaar ik deze teekening heb gemaakt, is uit zaad opgekomen, van deze plek afkomstig. Dezen keer, in 1910, vonden wij er den 18 Juli nog enkele bloemen aan. Wat zal er van daag, den 23sten, van de monnikskappen zijn overgebleven?
Soppend door het natte gras bereiken wij de plek, daar aan den overkant van de Geul. Het was een ruïne; één warbosch van geknakte stengels, afgebroken boomtakken, met dotten van nat en al wit uitgebleekt hooi, die er als vlokken schapenwol in waren blijven haken.
Al dadelijk was te zien, dat een groot brok alluvium was weggeslagen. De nieuwe breuk aan den zuidkant, waar de stroom inkomt, was nog nat en turfkleurig; maar door het wegrukken van de planten is nu, veel duidelijker dan te voren, een donkere
| |
| |
glimmende rotswand van één meter hoogte boven het water zichtbaar geworden. Dat is het andere zeldzame. Het lijkt een opstapeling van vlakke en platte steenen, van een vinger tot een hand dikte. Ge kunt er de bovenste en buitenste brokjes zonder moeite afbreken; die zijn met een bruin of grijs poeder bedekt. Daaronder ligt de vaalzwarte harde rots; ook al met evenwijdige spleten en naden; net of er dikke zwarte steenplaten doorgezaagd en weer op elkaar geplakt zijn.
We staan hier inderdaad bij een, voor ons land, zeer zeldzaam verschijnsel; want wat hier aan het daglicht komt, is de ondergrond van de streek die wij in studie hebben genomen; het is niets meer of minder dan steenkool, of carboon zooals de wetenschappelijke naam is. Boven op het carboon, op de harde rots, ligt hier een laagje grijze leem; dan, onduidelijk, nog wat vuursteen met grint vermengd en daarop weer de veen- en humus-achtige laag waar de plantenwortels diep in doordringen.
Laten we, om elkaar voortaan goed te kunnen verstaan - want dat carboon komen we straks op onze onderzoekingstochten nog zoo vaak tegen - dadelijk vaststellen, wat er met dat woord carboon bedoeld wordt.
| |
| |
Het heeft twee beteekenissen: een abstracte en een concrete, een zinnebeeldige en een stoffelijke. Carboon beteekent in de eerste plaats een tijdperk in de vorming van de vaste aardkorst, dus een periode in de geschiedenis van onze planeet; en wel die, waarin op vele plaatsen van de aarde aan moerassige oevers zeer groote steenkoolbosschen groeiden; de wouden met reusachtige boomen, boomachtige paardestaarten en varenachtige gewassen, waarvan de verkoolde overblijfselen sedert ruim honderd jaar de heele menschelijke industrie en gedeeltelijk onze beschaving beheerschen; deze versteende wouden zijn het, die stoombooten en spoortreinen hebben mogelijk gemaakt, en zonder welke ook de electrische natuurkrachten nog grootendeels ongebruikt zouden blijven.
Carboon dan is de naam van een tijdperk in de geschiedenis der aarde, zooals bijvoorbeeld de tijd van de Romeinsche overheersching er een is voor de geschiedenis der menschheid. Maar Carboon wordt in sommige studieboeken ook gebruikt voor de stoffen, voor de natuurproducten, in dien tijd ontstaan of uit dien tijd afkomstig; onverschillig of ze zijn geworden tot kalk of leisteen of andere verharde bezinksels uit de zeeën van dien tijd, uit de carboon-periode,
| |
| |
dus, - of wel de overblijfselen van den plantengroei op het vaste land. De steenkool, voor ons het belangrijkste en het bekendste overblijfsel uit dat tijdperk, heeft zijn naam aan de geheele periode en aan de geheele serie van gesteenten gegeven.
Een boom uit de steenkoolbosschen.
In denzelfden tijd, dat hier in het tegenwoordig Limburg steenkoolbosschen groeiden en de vorming van de steenkool, de inkoling
| |
| |
van de gevallen stammen, takken en bladeren uit die bosschen, reeds begon, vormden zich elders op aarde in de zeeën uit de kalkschalen van kleinere en groote dieren dikke banken, die later tot kalksteen (onze stoepsteen) zouden verharden. Op andere plaatsen weer sleepten de rivieren en regenstroomen ontzaglijke massa's puin en slib van de bergen naar de dalen en de mondingen, en bedekten er weer de bosschen mee; of ze brachten het ver in zee, waar het tot een dikke steenlaag verhardde.
Zoo ontstonden in dezelfde steenkoolperiode op verschillende plaatsen onderscheidene gesteenten; omgekeerd, bestaan er ook steenkoolbeddingen, gevormd in andere, vroegere of latere perioden der aard-geschiedenis; die dragen weer andere namen dan carboon.
En evenals de Romeinsche tijd slechts een onderdeel, een tijdperk en wel het laatste is van de oude geschiedenis, waarop de middeleeuwen, de nieuwe en nieuwste tijd volgen, zoo is ook de steenkoolperiode (Carboon met Perm) de jongste of laatste van een grootere tijds-afdeeling; een era, die de eerste de primaire heet; de daar op volgende heet de secundaire, dan komen de tertiaire en de quartaire en moderne tijdperken.
| |
| |
Die woorden echter zeiden ons vroeger zoo weinig; maar nu wij hier in de natuur met de overblijfselen en producten uit die verschillende tijdperken kennis maken, beginnen wij er ons goed in te denken. Eerst nu wij ze zelf zien, wekken en boeien ze onze belangstelling. En tot zelf-zien hebben we hier in dit merkwaardige hoekje van ons land een bijzonder goede gelegenheid.
Ge zult het ondervinden, we komen er telkens weer mee in aanraking.
Hoewel dit rotsplekje hier onder aan de Geulbedding, waarop jarenlang de Gele monnikskap bloeide en waarop nu nog maar twee geknakte stengels ervan staan, inderdaad carboon is - dat wil dus zeggen in de steenkoolperiode is gevormd, - ge weet nu al, dat het daarom alleen nog geen steenkool behoeft te zijn; het is geen brandstof die je zoo in de kachel kunt stoppen of waaruit je met een Goudsche pijp en een stuk stopverf lichtgas kunt stoken.
Steen is het wel, harde steen, alleen wat verweekt en verbrokkeld aan de oppervlakte, aan den buitenkant, waar hij met lucht en water in aanraking kwam. Daar is de steen omgeven door het verweeringshulsel; dit is hier een laagje klei, dat je er af kunt wrijven. De dunste plakjes kunt ge heel gemakkelijk
| |
| |
doorbreken, voor de dikke platen hebt ge een hamer noodig en dan ziet ge er binnenin de versche, weinig of niet verweerde zwart-grauwe lei.
Enkele brokjes er van vormen het begin van onze verzameling gesteenten en fossielen.
Wikkel ze voorloopig in papier; leg er dadelijk een strookje bij, met den datum van de vondst, en geef de vindplaats er nauwkeurig bij aan.
Het is u niet mogelijk op dit plekje lang staande te blijven, zonder u aan de boomwortels boven uw hoofd vast te houden, en nòg glijdt de voet telkens af van de lei-achtige steen. Anders zou ik u raden niet enkele brokjes, maar een doosje vol van deze steensoort mee te nemen; en wel in opeenvolgende toestanden van verweering: zwarte glanzige stukjes met aan den rand de eerste sporen van verval; zoo verder, tot grijze brooze schilfers toe; tusschen de spleten krabt ge met uw mes ook wat van deze lichtgrijze poedervormige en kneedbare klei; tenminste als ge er een natten voet aan wagen wilt. Maar we zullen nog wel meer carboonplekjes vinden, waar het inzamelen gemakkelijker gaat en waar de kenmerkende eigenaardigheden van het gesteente nog veel duidelijker uitkomen.
Voor een kiekje is de plek ook niet best
| |
| |
geschikt, veel te donker en zonder goede plaats voor de camera. 't Is bovendien al weer etenstijd. Dat is lastig met die pensions: je moet er op een bepaald uur wezen, hoe ver je ook van huis bent en hoe graag je nog een poosje zou willen doorwerken.
Onderweg moeten we de Sijlerbeek een eindje op loopen; we komen toch weer langs zijn uitmonding in de Geul, op de plek, waar we van morgen ons eerste kiekje genomen hebben.
Binnenwerk en bestuivingsmecaniek van de bloemen van de Gele Monnikskap. De pijlen geven de richting aan die de hommeltong volgt om in de honingbakjes te komen.
Viermaal natuurlijke grootte.
|
|