| |
| |
| |
| |
| |
| |
Viooltjesfamilie.
Violaceeën, Violaceae.
Alle viooltjes hebben een spoor, een verlengstuk van 't onderste bloemblad, waarin honing wordt bewaard. De beide aanhangsels van twee der 5 meeldraden hangen in die spoor en scheiden honing af. De vijf meeldraden staan om den stamper heen en laten alleen den stempel vrij; het kegelvormig lichaampje, door de helmknoppen gevormd, moet door de insekten open worden geduwd om den honing in de spoor te bereiken; daarbij stort stuifmeel, dat aan de binnenzijde van den kegel vrij komt, op den kop of op de tong van de bij, wesp of vlinder, en als deze spoedig daarna gaat puren op een ander viooltje, kàn er stuifmeel op den stempel geraken. Bij de driekleurige viooltjes valt het stuifmeel in een gaatje van den bolvormigen stempel, die door een klepje tegen 't binnenvallen van eigen stuifmeel wordt beveiligd. Alle blauwe viooltjes hebben, behalve de gewone, ook cleistogame bloemen; daarbij groeit de stuifmeelbuis al in de gesloten bloem uit en dringt het vruchtbeginsel binnen. Hier is zelf bestuiving in den duidelijksten vorm geregeld aan de orde, en de zaden schijnen er niet slechter om te zijn. Zulke bloemen hebben geen honing, geen geur of kleur. Geur, kleur en een mooi honingmerk kunnen als lokmiddel voor de insekten worden beschouwd.
Mieren verspreiden soms de zaden; ze sleepen die weg vóór ze geheel zwart zijn. Na het rijpen springen de meeste viooltjes-vruchten met drie kleppen open; bij het verder uitdrogen drokken nu de randen der kleppen zóó tegen de zaden, dat deze 5-6 meter ver weggeslingerd worden.
| |
| |
| |
Geslacht: Viooltje, Viola.
1
a. |
De rechtopstaande stengel, die de bloem draagt, heeft ook bladeren en in den regel anders gevormde steunblaadjes in de bladhoeken. Zie de fig. hiernaast en op de vorige blz. Er zitten meestal 2 nietige steelblaadjes een eindje onder de bloem. |
2 |
|
b. |
De bloemsteel zelf heeft geen groote bladeren; deze komen rechtstreeks uit den liggenden of omhooggekromden wortelstok. even onder of vlak boven den grond. Fig. blz. 532. |
6 |
| |
2
a. |
De bladeren zijn bijna gaaf, maar uit den stengel komen aan weerszijden daarvan steunbladeren, deze zijn half zoo groot als of soms nog grooter dan de bladeren zelf, maar altijd ingesneden, zoodat ze van de eigenlijke bladeren te onderscheiden zijn; daardoor schijnen er veel bladeren op 't zelfde punt uit den stengel te komen. Zie fig. blz. 533. De stempel vormt een bolletje (geen schijfje met een punt en ook geen haakje). |
3 |
b. |
De bladeren hebben kleine, gewoonlijk getande, steunblaadjes, de stempel vormt een gebogen haakje of een gepunt schijfje. Kelkblaadjes spits. |
5 |
| |
3
a. |
De topslip van de steunblaadjes is verreweg de grootste slip. De bloemen zijn driekleurig of effen blauw of wit, groot of klein. Driekleurige Viooltjes. |
4 |
|
b. |
De topslip van de steunblaadjes is maar weinig grooter dan of net zoo groot als de overige slippen van 't steunblaadje. Groote gele bloemen, ook half geel, half paars, zelden geheel paars. Sierplant. Zie ook volgende blz. bovenaan. ♃ Geel Viooltje, V. lutea |
|
| |
| |
|
Een ondersoort hiervan, met kleiner bloem, komt veelvuldig in 't wild voor langs de Geul in Limburg, van Bleiberg tot bij Meersen; 't meest tusschen Bleiberg en Gulpen op zinkhoudenden grond.
z.z. Zinkviooltje, V. lutea, var. multicaulis |
|
c. |
De steunblaadjes hebben geen afzonderlijke topslip: ze loopen van boven spits toe. Bloemen blauw, wit of geel, met een lange, dunne spoor.Sierplant, vormt ook bastaarden met de Reuzenviolen (4c).
♃ Hoornviooltje, V. cornuta |
|
| |
4
a. |
De bloemen zijn minstens 1 cM., de kelkslippen steken er niet buiten uit. In drie kleuren: paars geel en wit, soms met oranje in 't hart; zelden bijna effen paars of wit. Op zandigen grond en heide, veel in 't duin. April-November. Fig. blz. 533.
☉ Driekleurig Viooltje, V. tricolor |
|
b. |
Bloemen klein, ongeveer 1 cM., meestal nog kleiner, grootendeels wit, de spitse punten van de kelkbladeren steken er boven uit. April-October. Op bouwland. ☉ Akkerviooltje, V. tricolor var. arvensis |
|
c. |
Bastaarden van V. tricolor met V. lutea en V. altaica worden in tallooze verscheidenheiden als Reuzenviolen (Pensėes) gekweekt. Fig. blz. 532. Zie ook 3c. |
|
| |
5 (2)
a. |
De bloem- en bladstelen dragen één overlangsche rij haartjes. De bloemen, bijna zonder kroonbladeren, gaan niet open, ze worden gesloten bevrucht, door eigen stuifmeel (cleistogamie). Zomervorm van 't Grootbladviooltje. Waarschijnlijk niet inlandsch; mogelijk in Zuid-Limburg, in bosschen op kalk of gips. Open bloemen in April, welriekend; gesloten bloemen den heelen zomer. Fig. vorige blz.
? z.z.z. ♃ Grootbladviooltje, V. mirabilis |
|
| |
| |
b. |
Geen haren aan de stengels, of ze zitten rondom, niet in één rij. Niet welriekend. ♃. Bloeitijd Mei, in Augustus dikwijls nog eens. Al deze blauwe viooltjes met stengel zijn waarschijnlijk ondersoorten van de soort, die Linnaeus Viola canina noemde, ter onderscheiding van V. odorata, 't Maartsch Viooltje, dat geur heeft. Ze zijn zonder veel versch en herbariummateriaal ter vergelijking niet te onderscheiden en kunnen alle met den leelijken naam Hondsviooltje genoemd worden; dat honds beteekent hier nietswaardig. vanwege de reukeloosheid. Duin-viooltjes, Hei-viooltjes en Bosch-viooltjes zijn betere namen, en deze drie verschillen nog al; al ligt de oorzaak van sommige verschillen misschien in de onderscheiden standplaatsen en de belichting. |
|
| |
6 (1)
a. |
Welriekende bloemen, donker paars, heel zelden wit; de stempel is een omgebogen haakje. Bloeitijd begin Maart tot half April. De gekweekte in Sept.-Oct. nog eens. Fig. blz. 532. Maartsch Viooltje, V. odorata |
|
b. |
Bloemen niet welriekend. |
7 |
| |
7
a. |
Kleine bleekpaarse bloempjes met een punt op een schijfje als stempel (zie fig. blz. 533), stompe kelkbladeren en bijna cirkelronde of niervormige bladeren. April-Juni. Veel op veenmos in poelen en in moerassen en langs greppels in nattige bosschen op zandgrond. Fig. ook blz 535. ♃ Moerasviooltje, V. palustris |
|
b. |
Langwerpige, groote bloemen, wat slap van vorm en stof. De langwerpige bladeren zijn eerst kaal, maar tegen den zomer dicht behaard; stompe kelkbladeren. April-Juni. Op zandgrond, onder hakhout en in hoog bosch. z.z. ♃ Ruig Viooltje, V. hirta |
|
|
|