| |
| |
| |
Wilgenfamilie.
Salicaceeën Salicaceae.
Boomen of heesters met enkelvoudige, verspreide bladeren (bij een enkele wilgensoort zijn de bladeren tegenoverstaand). Bloemen in katjes, tweehuizig, d.w.z. de meeldraadbloemen op andere planten dan de stamperbloemen. Er zijn geen bloembekleedsels, maar elke bloem zit boven een schutblaadje: katjesschub. Vrucht: een doosvrucht, die met twee kleppen openspringt en talrijke gekuifde zaden bevat, die door den wind worden verspreid. Zie fig. hiernaast en blz. 364. Bij de populieren wordt het stuifmeel door den wind, bij de wilgen door insekten en door den wind overgebracht.
Vele soorten komen alleen aangeplant voor.
| |
Tabel der geslachten.
a. |
Katjesschubben diep ingesneden of getand. Zie fig. Geen honingklieren. Meeldraden meestal meer dan 6. Bladeren driehoekig, vierhoekig of rond met meestal lange bladstelen. Blz. 361, Populier |
|
b. |
Katjesschubben met gaven rand, soms behaard. Fig. blz. 364 en vlg. Elk bloempje heeft 1-5 groene, steelvormige honingkliertjes. Fig. h, blz. 364. Meeldraden meestal 2, soms ook 3 of 5. Bladeren meestal langwerpig, kortgesteeld. Blz. 364, Wilg |
|
| |
Geslacht: Populier, Populus.
Populieren worden bij ons veel aangeplant, vooral als windscherm.
| |
| |
Populierenhout wordt veel gebezigd voor de klompenmakerij.
| |
1
a. |
Takken rond. |
2 |
b. |
Takken, vooral de tweejarige en eenjarige, kantig. |
4 |
| |
2
a. |
Knoppen eerst bruingrijs behaard, later glad, jonge takken dicht witviltig, bladeren hartvormig, ongelijk bochtig getand, soms gelobd, onderzijde wit behaard, stempels geel. Aangeplant en verwilderd. Maart-April.
Witte Abeel, P. alba |
|
Als ‘abeel’ komt meer dan deze soort voor een bastaard van P. alba en P. tremula, genaamd P. canescens. Deze lijkt 't meest op P. alba, maar de bladeren zijn minder duidelijk hartvormig, de jonge takken grijs, de knoppen iets behaard.
b. |
Knoppen onbehaard, min of meer kleverig. |
3 |
| |
3
a. |
Jonge takken geelbruin, helmknoppen purper, stempels geel, bladeren driehoekig tot ruitvormig, puntig. Overal langs de wegen en om bouw- of weiland. Maart-April. Zwarte Populier, P. nigra |
|
De gewone vorm heeft wijd uitstaande takken. Ook wordt zeer veel aangeplant de Pyramide-populier, P. nigra italica (ook P. pyramidalis genoemd) met takken, die weinig uitstaan en eindelijk evenwijdig aan den stam omhoog loopen. Hiervan komen hoofdzakelijk mannelijke exemplaren voor.
b. |
Jonge takken grijs, helmknoppen purper, stempels rood, bladeren rondachtig, grof getand, niet met duidelijke spits. In bosschen en in de duinen, ook aangeplant. Maart, April. Esp of Ratelpopulier, P. tremula |
|
Het welbekende trillen der espebladeren wordt veroorzaakt
| |
| |
door den bouw van den bladsteel, die in 't midden saamgedrukt, aan de uiteinden vlak is. Trouwens bijna alle populiersoorten hebben dergelijke bladstelen. De Esp slaat zeer welig op uit wortelknoppen en kan daardoor soms optreden als een lastig onkruid.
| |
4 (1)
a. |
Onderzijde van de bladeren wit. |
5 |
b. |
Onderzijde der bladeren niet wit. |
6 |
| |
5.
a. |
Takken bijna niet kantig, bladstelen kaal. Jonge takken glimmend, roodbruin. Bladeren meest eivormig, zelden even breed als lang. Uit Noord-Amerika. Vrij veel aangeplant. April.
Balsempopulier, P. balsamifera |
|
Vooral van deze soort zijn de knoppen in 't vroege voorjaar (begin Februari) heerlijk welriekend.
b. |
Takken duidelijk kantig, bladstelen behaard. Jonge takken bruingeel. Bladeren meestal even breed als lang. Uit Noord-Amerika. April.
Balsemperuboom, P. candicans |
|
| |
6
a. |
Takken zeer kantig, bijna gevleugeld. Bladeren ruitvormig tot hartvormig, bloemdek der stamperbloem zeer smal, bij de rijpe vrucht bijna niet te zien. Oostelijke Vereenigde Staten. Maart-April.
Carolina-populier, P. angulata |
|
b. |
Takken niet bijzonder sterk geribd. |
7 |
| |
7
a. |
Bladvoet rechthoekig wigvormig (fig. hiernaast), bladrand meestal met aangedrukte haren. Eenjarige takken lichtbruin, geel of olijfkleurig. Uit Noord-Amerika. |
|
| |
| |
|
Meest met stamperbloemen. Bloeit in April kort voordat de bladeren zich ontplooien.
Canadeesche Populier, P. canadensis |
|
|
b. |
Bladvoet hartvormig, bladrand onbehaard of met korte, stijve haartjes. Eenjarige takken donkerbruin. Uit Noord-Amerika. Meest met meeldraadkatjes. Bloeit in Maart of April, lang voordat de bladeren zich ontplooien. Amerikaansche Populier, P. monilifera |
|
Deze beide soorten werden vroeger niet gescheiden, maar verschillen duidelijk genoeg. Er komen evenwel bastaarden van voor, die niet zoo gemakkelijk te onderscheiden zijn.
| |
Geslacht: Wilg, Salix.
De wilgen behooren tot onze mooiste boomen, de bloei van de wilgen is een der schoonste verschijnselen van lente en vroegen zomer (tot in Juli). De mannelijke katjes vallen 't meest in 't oog, door 't heldergeel der vele helmknoppen, maar ook de vrouwelijke zijn mooi, en beide verspreiden een heerlijken honinggeur. Ze worden druk bezocht door bijen, zweefvliegen en vlinders om den honing, die in elke bloem door één of twee honingkliertjes wordt afgezonderd. Zie fig., h. De vrucht bestaat uit twee vruchtbladeren, springt bij rijpheid met twee omgekrulde kleppen open en bevat vele wandstandige zaden, die van wollig zaadpluis zijn voorzien en door den wind worden verspreid. Zie fig. De bladeren zijn zeer uiteenloopend van vorm, bij sommige soorten bijna cirkelrond, bij andere haast lijnvormig.
De Kruipwilg is nuttig als vastlegger van stuifzand. De andere soorten worden veel aangeplant om de buigzame takken (bindteenen, vlechtteenen, hoepeltakken) en om 't hout (klompen).
Als een wilgeboom gewoon ongehinderd opgroeit, heet hij schotwilg; wilgen, die om de zes tot tien jaar ter hoogte
| |
| |
van omstreeks 2 M. worden afgekapt, worden knotwilgen; in de grienden kapt men ze vlak bij den grond af, die onderste stukken heeten dan ‘stoelen’. Grienden zijn groote wilgenplantages, meestal op de uiterwaarden langs de groote rivieren, maar ook wel binnendijks en in de Biesbosch.
Het is heel gemakkelijk, een wilg van alle andere planten te onderscheiden, en tusschen de verschillende wilgensoorten onderling bestaan ook heel duidelijke verschillen, die, zooals uit de onderstaande tabel blijkt, op papier ook een zeer goed figuur maken. Dikwijls ook zult ge prachtig ‘uitkomen’ en dan hebt ge een ‘zuivere soort’ gevonden. Maar die soorten hebben zich met elkander vermengd tot allerlei bastaardvormen en daardoor komt 't, dat ge wel eens wilgen zult vinden, die kenmerken hebben, deels van de eene, deels van de andere soort en soms wel van drie of meer soorten. Het is niet mogelijk, binnen de grenzen van dit boek de volledige beschrijving van al die tusschenvormen te geven, wel vindt ge aan 't eind van de tabel de voornaamste even opgenoemd.
| |
1
a. |
De plant heeft alleen meeldraadkatjes (mannelijke plant). |
2 |
b. |
De plant heeft alleen stamperkatjes (vrouwelijke plant). |
12 |
(Van alle wilgensoorten zijn wel eens enkele exemplaren gevonden, die mannelijke en vrouwelijke bloempjes in eenzelfde katje hadden).
| |
2
a. |
De bloemen verschijnen vroeger dan de bladeren; schutblaadjes (katjesschubben, zie blz. 361) meestal met donkeren top, in elk bloempje één honingkliertje. |
3 |
b. |
De bloemen komen na of tegelijk met de bladeren; schutblaadjes meestal niet met donkeren top, in elk bloempje twee of zelfs drie honingkliertjes. |
9 |
| |
| |
| |
3
a. |
Meeldraden geheel of voor een vrij groot deel met elkander vergroeid. Fig. hiernaast. |
4 |
b. |
Meeldraden vrij, of niet verder dan tot op ⅛ van de lengte saamgegroeid. |
5 |
| |
4
a. |
Meeldraden geheel saamgegroeid, katjes ongesteeld. Jonge takken spoedig geheel kaal, geel of rood. Geen of zeer kleine steunblaadjes aan den voet der bladstelen. Bosschen, duinvalleien, rivieroevers. April-Mei.
Bittere Wilg, S. purpurea |
|
b. |
Meeldraden tot op ongeveer de helft van hun lengte vergroeid. Jonge takken grijs behaard, later roodbruin. Er zijn duidelijke steunblaadjes. Rivieroevers, zandgrond. April. z.z. Grijze Wilg, S. incana |
|
| |
5
a. |
Katjes weinig of niet langer dan 1.5 cM. Bloeiende plant zelden hooger dan 1 M. Bladeren meestal zilverachtig behaard, kort, met teruggebogen punt. Zeer veel in de duinen en op zandgrond. April-Mei.
Kruipwilg, S. repens |
|
b. |
Katjes langer dan 1.5 cM., bloeiende plant meestal veel hooger dan 1 M. |
6 |
| |
6
a. |
Meeldraden onderaan behaard (loep gebruiken!). |
7 |
b. |
Meeldraden geheel kaal. |
8 |
| |
7
a. |
Jonge takken en knoppen viltig behaard, donker. Heester, veelal hooger dan 3 M. Steunblaadjes tamelijk klein, niervormig; bladeren dof, donkergroen, kort behaard; meestal ongeveer driemaal zoo lang als breed. Moerassen. Maart-April.
z. Grauwe Wilg, S. cinerea |
|
| |
| |
b. |
Jonge takken en knoppen kaal (de pas ontloken twijgen iets viltig). Heester, zelden hooger dan 2 M. Bladeren meest 2 maal zoo lang als breed; steunblaadjes groot. Zie ook fig. blz. 371. Waterkanten, duinvalleien. April-Mei. Geoorde Wilg, S. aurita |
|
| |
8
a. |
Aan den katjessteel zitten een of twee kleine blaadjes. Bladeren ovaal, niet meer dan driemaal zoo lang als breed. Knoppen weinig of niet behaard. Bosschen, duinvalleien. April-Mei. Waterwilg, S. Caprea |
|
b. |
Katjessteel zeer kort en zonder blaadjes. Knoppen fluweelachtig behaard. Bladeren smal, ongeveer tien maal zoo lang als breed, de randen meestal teruggeslagen. Deze soort wordt 't meest in de grienden aangeplant. Maart-Mei. Zie fig. blz. 365.
Bindwilg, S. viminalis |
|
| |
9 (2)
a. |
Er zijn 3 of meer meeldraden. |
10 |
b. |
Er zijn slechts twee meeldraden. |
11 |
| |
10
a. |
Drie meeldraden. Bladeren minstens 3 maal zoo lang als breed (tot achtmaal), steunblaadjes half-hartvormig. Langs de bladstelen vaak nog kleinere stukjes blad. Waterkanten, bosschen. April-Mei.
Amandelwilg, S. amygdalina |
|
b. |
Meestal 5 meeldraden, soms meer, soms drie of vier. Bladeren hoogstens driemaal zoo lang als breed, aan de bovenzijde glanzig donkergroen, steunblaadjes langwerpig eivormig. Waterkanten. Mei-Juni.
z. Laurierwilg, S. pentandra |
|
| |
11
a. |
Alle takken hangend, dun, kaal. Bladeren langwerpig (1:5-7), eerst zijdeachtig behaard, later kaal. Steun- |
|
| |
| |
|
blaadjes sikkelvormig of smal lancetvormig. Aangeplant, maar in Europa alleen in vrouwelijke exemplaren. April-Mei. Treurwilg, S. babylonica |
|
b. |
Takken opgericht, broos, onderaan gemakkelijk af te breken. Bladstelen bezet met klierknobbeltjes, de blaadjes aan de katjesstelen gaafrandig, alle bladeren kaal. Waterkanten en bosschen. April-Mei. Zie fig. blz. 364. z. Kraakwilg, S. fragilis |
|
c. |
Takken opgericht, taai. Bladstelen zonder klierknobbeltjes of met zeer kleine. Bladeren zijdeachtig behaard, soms later kaal, blaadjes aan de katjesstelen gaafrandig of gezaagd. Langs wegen en slooten. April-Mei. Schietwilg, S. alba |
|
| |
12 (1)
a. |
De bloesem verschijnt vóór het ontluiken der bladknoppen. |
13 |
b. |
Bloemen en bladeren tegelijk. |
20 |
| |
13
a. |
Katjesschubben geheel groen. |
14 |
b. |
Katjesschubben aan hun top donker gekleurd of heelemaal donker. |
15 |
| |
14
a. |
Stijl even lang als de stempels of zelfs iets langer. Zie fig. hiernaast. Zie blz. 366, Grijze Wilg |
|
b. |
Stijl korter dan de stempels of geheel ontbrekend (zie fig.); er is één honingklier, de steel van het vruchtbeginsel drie- of meermaal langer dan de honingklier.
Zie blz. 367, Amandelwilg |
|
| |
15
a. |
Er is een duidelijke stijl. Zie fig. van Grijze Wilg. |
16 |
b. |
Stijl kort of ontbrekend. Zie figuren volgende blz. |
17 |
| |
16
a. |
Takken grijsviltig, knoppen behaard, stamper viltig, steel van het vruchtbeginsel zeer kort of ontbrekend, stempel weinig gespleten. Zie blz. 367, Bindwilg |
|
| |
| |
b. |
Takken witviltig, steel van het vruchtbeginsel duidelijk, 1-2 maal de lengte van de honingklier. Fig. vorige blz.
Zie blz. 366, Grijze Wilg |
|
| |
17
a. |
Katjes klein, niet langer dan 2 cM., struiken niet hooger dan 3 M. |
18 |
b. |
Katjes 3 cM. lang of langer, struiken tot 10 M. hoog. |
19 |
| |
18
a. |
De hoofdstam is onder den grond; boven den grond staan dichte groepen van takken, meestal niet hooger dan 1 M., jonge takken en knoppen eerst behaard, later kaal, steel van 't vruchtbeginsel niet meer dan 3 maal zoo lang als de klier. Zie fig. Zie blz. 366, Kruipwilg |
|
b. |
Gewone heestervorm, tot 3 M. hoog. Steel van 't vruchtbeginsel meer dan 3 maal zoo lang als de klier en doorgaans langer dan de katjesschub. Zie fig. Katjes dikwijls met mannelijke en met vrouwelijke bloemen. Zie blz. 367, Geoorde Wilg |
|
| |
19
a. |
Takken en knoppen dicht viltig behaard, steeltjes van het vruchtbeginsel ongeveer even lang als de katjesschubben. Zie de figuren. Zie blz. 366, Grauwe Wilg |
|
b. |
Eenjarige takken en knoppen weinig of niet behaard, steel van 't vruchtbeginsel korter dan de schub, stempels niet wijd uitstaand. Zie blz. 367, Waterwilg |
|
c. |
Eenjarige takken en knoppen weinig of niet behaard, steel van 't vruchtbeginsel langer dan de katjesschub, stempels wijd uitstaand. Zie blz. 367, Geoorde Wilg |
|
| |
20 (12)
a. |
Katjesschubben aan hun top donker gekleurd of heelemaal donker. |
21 |
b. |
Katjesschubben heelemaal licht van tint. |
23 |
| |
21
a. |
Bladeren hoogstens driemaal zoo lang als breed, takken grijsgroen of roodbruin. |
22 |
| |
| |
b. |
Bladeren minstens vijfmaal zoo lang als breed, steel van 't vruchtbeginsel hoogstens even lang als de honingklier (zie fig.), takken geel of rood.
Zie blz. 366, Bittere Wilg |
| |
| |
23 (20)
a. |
In elk bloempje bevinden zich twee honingkliertjes; soms zijn deze vergroeid tot een bekertje met ingesneden rand. |
24 |
|
In elk bloempje slechts één steelvormig honingkliertje. |
25 |
| |
24
a. |
Blaadjes aan de katjesstelen gezaagd, katjesschubben weinig behaard, meestal alleen onderaan.
Zie blz. 367, Laurierwilg |
|
b. |
Blaadjes aan de katjesstelen gaafrandig, katjesschubben dicht behaard, knoppen vaak kleverig.
Zie blz. 368, Kraakwilg |
|
| |
25
a. |
Stijl even lang als of langer dan de stempels.
Blz. 366, Grijze Wilg |
|
b. |
Stijl korter dan de stempels of ontbrekend. |
26 |
| |
26
a. |
Steel van het vruchtbeginsel drie of meermalen langer dan de honingklier. Blz. 367, Amandelwilg |
|
b. |
Steel van het vruchtbeginsel hoogstens tweemaal zoo lang als de honingklier. |
27 |
| |
27
| |
| |
De voornaamste wilgenbastaarden, bij ons te lande waargenomen, zijn:
Salix Caprea × cinerea. |
S. aurita × purpurea. |
S. Caprea × purpurea. |
S. aurita × cinerea. |
S. Caprea × viminalis. |
S. aurita × fragilis. |
S. viminalis × amygdalina. |
S. pentandra × fragilis. |
S. viminalis × purpurea. |
S. cinerea × purpurea. |
S. aurita × Caprea. |
S. fragilis × alba. |
S. aurita × repens. |
S. amygdalina × alba. |
| |
| |
|
|