I. |
Moederkoorn (Claviceps purpurea). |
|
a. Zwarte, harde korrels: verdikte, verharde en vergroeide zwamdraden, sclerotiėn, in een korenaar. |
|
b. Een enkel sclerotium, en |
|
c. idem waaruit in 't voorjaar de paddestoeltjes, de eigenlijke sporendragers, te voorschijn komen. |
|
d. Een hoedje van zoo'n sporendrager in doorsnee; e. een blaasje uit den wand ervan waarin een massa langwerpige zakjes (asci) liggen, elk met 8 draadvormige sporen er in. f. Deze sporen ontwikkelen zich in de bloemen van 't koren tot zwamdraden en veroorzaken suikerafscheiding (Honingdauw); daardoor worden insecten aangelokt en deze verspreiden de zwam over den koornakker (bijna uitsluitend rogge); deze verspreiding geschiedt door afgesnoerde topcellen (conidiën); eerst tegen den tijd, dat de rogge rijp wordt, ontwikkelen zich de zwamdraden tot de zwarte moederkoorns. Moederkoorn deed vroeger en doet nog wel dienst in de geneeskunde. 't Is een gevaarlijk middel. Vroeger werd het moederkoorn dikwijls in massa met het meel gemalen en veroorzaakte de kriebelziekte, die den dood ten gevolge kan hebben a. b, c. halve grootte, d.e. vergroot, |
|
f. sterk vergroot. |
II. |
Eschdoornblad met Zwarte Vlekziekte, Rhytisma acerinum, bij a. sporenzakje. |
III. |
Morieljes (op ⅓). |
|
a. Eetbare Morielje, (Morchella esculenta). |
|
b. Kleine Morielje, (Morchella rimosipes). |
IV. |
Kluifjes (Helvella's). |
|
a. Zwarte Kluifjes (H. lacunosa). |
|
b. Witte Kluitjes (H. crispa). |
|
c. Echte Kluifjes (H. esculenta). |
V. |
a. Elfenbekers op ⅓ (Peziza aurantiaca). |
|
b. Gele Lichtjes (Mitrula paludosa). |
|
c. Larix - Kanker (Dasyscypha Willkommii). |
|
d. Zwarte Vingerhoed (Verpa digitaliformis). |
VI. |
Korenbrand: |
|
a. in de rogge (Ustilago Secalis). |
|
b. in de haver (Ustilago Avenae). |
VII. |
Korenroest (Puccinia graminis). |
|
a. Oranje sporennapjes op Berberis-blad: de eerste waard. |
|
b. een vergroot napje, dat sporen uitwerpt (conidiën). |
|
c. de roest op gras en graan (tweede waard), veroorzaakt door die conidio-sporen. |
VIII. |
De Roode Elzenvlag(Exoascusalnitorquus). |
|
a. De zwamdraad ontwikkelt zich in de jonge vruchten en doet er een groote roode lap of blaadje uitgroeien, daarin bevinden zich de sporen. |
|
b. sporenzakken van de zwam, sterk vergroot. |