haalde Fantasio. ‘Zeg, wat zou jij doen, als jij de koning was en zoo'n bengel sloop in den boomgaard en in het park?’
‘Als ik de koning was...’ huilde Harmen, ‘dan zou ik zeggen: het is nog maar een jongen.... en ik heb zooveel bloemen.... ik gaf misschien een heelen ruiker cadeau van die mooie, donkerroode rozen....’
Plotseling begon de jongen te lachen.
‘Verbeel-je, als ik de koning was! Dat zou echt zijn. Ik at den heelen dag pruimen.’
‘Zoo, zoo,’ zei Fantasio, terwijl hij zijn wenkbrauwen fronste, ‘dat zou je slecht bekomen.’
‘Wel nee, dat ging best. Jongens, wat zou dàt echt zijn. En ik zou den heelen dag in boomen klimmen, en pannekoeken eten en zelf het rijtuig mennen, als prins Peter.’
‘Zoo, zoo,’ zei Fantasio, ‘maar je bent de koning nog niet, maar een kleine deugniet.’
Het gelaat van den jongen betrok weer.
‘En zoo'n bengel moet zijn streken afleeren. Wij zullen eens zien wat zijn moeder er van zegt,’ en Fantasio trok zijn strengste gezicht.