‘Nu, Peter, laat mij nu ook eens de gravin goeden dag zeggen. - En ik moet nog even mijn koffertje krijgen. - Dat is wat moois, zoo'n ouden man als ik op te schepen met zoo'n kleinen, verwenden Peter.’
‘Ik ben ook zoo vreeslijk blij, dat u gekomen bent.’
‘Zoo! zoo! Maar dat wist ik nog niet! - Wat zegt u, gravin! - En wat ziet me die jongen er bruin uit!’
‘Vindt u niet,’ zei de gravin, en haar vriendelijke oogen straalden van plezier.
‘Kom nu mee naar het rijtuig,’ zei Peter.
Nu stapten alle drie in.
‘O, Fantasio, u zult het zoo mooi vinden bij ons. Kijk, ziet u, daar liggen de bosschen en straks kunnen wij de zee zien, en als wij den hoek om zijn, dan kunt u het kasteel zien liggen. Kijk, ziet u daar! Wat is het toch gezellig, dat u gekomen bent. Nu kan ik u alles laten zien.’
Fantasio keek, en luisterde, en lachte tegen den knaap.
‘Is het niet mooi, Fantasio. Hebt u spijt dat u gekomen bent? Is het niet net iets voor hem, gravin?’
De oude dame lachte, innig vergenoegd.