tot blinde paniek en potsierlijke politieke taferelen? Zijn er grenzen aan de vrijheid van meningsuiting, of is iedere matiging - juist nu, juist nu - een knieval voor mensen met ‘een lager incasseringsvermogen’?
En tot slot: kun je een open samenleving instandhouden door haar stevig op slot te doen?
Mijn vriend en ik wilden het liever niet toegeven, maar gaandeweg de avond kwamen we tegenover elkaar te staan. Hij bepleitte de absolute vrijheid. Ik antwoordde dat die vrijheid niets voorstelde zonder morele begrenzing, anders was ze een loze kreet. Mijn vriend wees mij op de gevaren van moralisme - de stilzwijgende capitulatie voor de al te gemakkelijk gekwetste gevoelens van anderen, de sluipende concessies aan mensen die slechts één enkele waarheid accepteren. Ieder pleidooi voor moreel besef was in zijn ogen niets anders dan een excuus voor repressie. Daaruit volgde dat alles gezegd moest kunnen worden. Ook bijvoorbeeld door imam El Moumni, die homoseksualiteit een besmettelijke ziekte noemde. En die vrijheid werd nu bedreigd - in de eerste plaats door de islam in Nederland.
Ik wilde die gevaren wel erkennen, maar had mijn vriend zelf dan geen oog voor de onzinnigheid van zijn geloof in de absolute vrijheid? Het zijn juist de profeten van het vrije woord die meestal verdacht weinig te zeggen hebben. Het woord is vrij, maar dat is het begin van het verhaal, niet het einde. Het was een wrange ironie dat net toen men in Nederland begon te ontdekken dat de moraal misschien iets anders betekende dan een eng en benepen moralisme, men werd geconfronteerd met mensen die zich verschansten in een enkelvoudig wereldbeeld.
De blijvende aanwezigheid van één miljoen islamieten in Nederland, van wie een deel er opvattingen op na houdt die op gespannen voet staan met de emancipatoire verworvenheden van de afgelopen honderd jaar, dwingt ons ertoe onze