niet over zijn penibele situatie wil praten en toch niets anders lijkt te doen, nog een paar programma's waarin de mensen in het land zelf ongezouten mogen zijn, en vanzelfsprekend flink veel fora op internet waar die twee misleide gezinnen dood mogen worden gewenst in een eindeloze stroom halfbakken redeneringen over geitenneukers en kakkerlakken en de onvermijdelijke Wringer van de Verlichting - en dan al even vanzelfsprekend de islamitische tegenstroom met de al even gepikeerde vaststelling dat autochtonen in Nederland alles mogen zeggen en allochtonen niets, stappen ze keurig naar de rechter, is het weer niet goed, opnieuw een teken dat de moslims in Nederland niet geaccepteerd worden en kan die Ayaan niet gewoon ook dood?
Bij de nationale ongehoordheid van de week daarvoor, de dodelijke verwensingen aan het adres van Geert Wilders, die Andries Knevel met veel duwen en persen aan een zelfgebakken radicale Brabantse imam ontlokte, piepte minister Donner dat we ons niet door iedere malloot op stang moeten laten jagen. Dat was een verkeerde inschatting - we zijn juist dol op malloten, vooral islamitische malloten, omdat die het vuur van onze permanente verontwaardiging blijven aanblazen. Iedereen wordt er beter van: de televisiepresentator ontpopt zich als meedogenloos scherprechter, de columnist kan weer eens Zola spelen, de onbekende Marokkaanse websatiricus kan zich een hele held voelen wanneer weldenkend Nederland naar adem hapt, omdat ze nog nooit zulke hatelijke dingen over homo's hebben gehoord.
Het zijn inderdaad gouden tijden voor satire, juist omdat er nog maar heel weinig te lachen valt. Maar de echte satiricus, schreef Frans Kellendonk eens, snijdt zich in zijn eigen vlees. Dat soort satire, de pijnlijke humor die de eigen onvolkomenheden genadeloos blootlegt, daar heeft niemand hier meer zin in. Dat is iets anders dan Hollandse moslims een lesje leren, een lesje staatsrecht, een lesje humor, een lesje