Het is een leerzame tekst, vooral door de klassieke denkfout die eraan ten grondslag ligt: Maassen verwart de vrijheid van meningsuiting met die typische Hollandse aandrang om mensen tot op het bot te beledigen. Daaronder ligt nog een andere, veel riskantere aanname: dat woorden geen reële betekenis zouden hebben. Het geweld dat de cabaretier predikt is ironisch geweld, dus niet echt. Daaruit volgt voor hem vanzelf dat het voorgestelde geweld van de rappers ook ironisch is. Het beeld dat de rappers gebruikten - Hirsi Ali moest aan stukken gesneden worden en in zee gegooid - wordt tot ironie verklaard door Maassens grap over die trekhaak. Je moet ongeremd kunnen zeggen wat je denkt en voelt, dan gebeuren er in de echte wereld geen ongelukken.
Meteen na de moord op Theo van Gogh hoorde je uit ontelbare monden steeds dezelfde frases over de vrijheid van meningsuiting. Je kon het met elkaar oneens zijn, maar in dit land moest je kunnen zeggen wat je dacht. Niemand mocht vermoord worden vanwege zijn mening, hoe kwetsend die ook werd ervaren.
Niemand mag vermoord worden, om welke reden dan ook - daar kunnen we dus kort over zijn. Maar de goedbedoelde tekst van Maassen laat zien hoe de vrijheid van meningsuiting in Nederland verworden is tot een fetisj, een excuus om het verder nergens meer over te hebben. Door almaar te benadrukken dat het woord vrij is, dat alles gezegd moet kunnen worden, ontneem je het woord uiteindelijk een andere, niet onbelangrijke eigenschap: betekenis. De vrijheid van meningsuiting is in het verleden verworven in het besef dat woorden wel degelijk geladen zijn, wel degelijk gevolgen kunnen hebben - juist daarom hebben de gebruikers van die woorden wettelijk bescherming nodig.
In Nederland is dat besef vanaf de jaren zestig geïnfecteerd geraakt met de gedachte dat kwetsen en beledigen heilzaam voor een mens zijn, voor degene die beledigt, maar ook voor