misschien wel een veel effectievere anti-Bush-film dan alle retoriek waar Michael Moore mee voor de dag kan komen. De film slaagt er niet in de Trojaanse oorlog voor de hedendaagse bioscoopbezoeker te rechtvaardigen, omdat het naast de persoonlijke gevechten met speer en zwaard, ook de verminkte lichamen moet laten zien. Tegen die ontluistering is geen ideaal opgewassen. Alleen mensen die hun angstwekkende morele zelfgenoegzaamheid voor standvastig idealisme aanzien, lukt het nog om zo'n oorlog als ‘een adembenemend experiment’ te zien. Over de stapel lijken kijken zulke mensen heen, want aan de horizon gloort het ideaal van democratie voor de Arabische wereld, die immers ‘de aansluiting met de twintigste eeuw heeft gemist’.
Maar de lijken tellen wél. Daar zijn we nu eenmaal beschaafde mensen voor geworden. Voor de invasie van Irak kon je regelmatig horen dat we te wereldvreemd waren geworden om nog oorlog te voeren, te sentimenteel vooral; waar gehakt wordt, vallen spaanders, toch? Maar dat soort argumenten kon geloofwaardig klinken, omdat er nog geen dode was gevallen, omdat het dood en verderf van de echte oorlog even onwerkelijk was als een zelfmoord op het spoor tussen Antwerpen en Brussel. Nu de virtuele doden echte onttakelde lijken zijn geworden, nu we beelden van de excessen zien die in iedere oorlog onvermijdelijk zijn - Amerikaanse soldaten steken lachend hun duim op boven het lichaam van een Irakees die in gevangenschap om het leven is gekomen, een Amerikaanse jongen van zesentwintig wordt als wraak voor het oog van de camera onthoofd -, moeten de idealen van deze oorlog tegen het licht worden gehouden. Voorstanders van de invasie van Irak, zoals Tony Blair, voerden uiteindelijk humanistische motieven aan om eigenhandig ten strijde te trekken; het zijn diezelfde motieven die de rechtvaardigheid van die oorlog nu in twijfel trekken. We kunnen nu eenmaal niet nu eens humanistisch zijn, en dan