gens en meisjes, hun hoofden vol van retoriek over onvergankelijke Amerikaanse waarden, die nu bliksemsnel naar de naar vrijheid smachtende Iraakse bevolking worden overgebracht. En dan de werkelijkheid: angst, wantrouwen, dood en verderf. Voeg daar de verwrongen seksuele driften aan toe die in iedere soldatengemeenschap een uitlaatklep zijn voor frustratie, en de foto's zijn verklaard. Het gedrag van de Amerikanen is helemaal niet onmenselijk - het is typisch menselijk. Je kon erop wachten.
We zullen het de komende weken nog vele malen horen, zoals je ook de smalende verdedigers van de oorlog kon voorspellen die roepen dat het in de martelkamers van Saddam nog veel erger toeging; die blote opeengestapelde Irakezen zijn een stuk beter af! Bovendien - de Chinese strafkampen, Russische gevangenissen, en nog maar gezwegen van Afrika -, martelen en vernederen is van alle tijden. Martelen is zo ontzettend menselijk.
Je ziet het steeds weer, die eigenaardige wisseling van argumentatie, het switchen van het verkondigen van hooggestemde principes naar het verdedigen van de ontluisterende werkelijkheid door een beroep op de ervaring. Eerst wordt het ideaal verdedigd tegen het cynisme van pragmatische betweters, vervolgens, als dat ideaal hopeloos bezoedeld blijkt, wordt de mens zoals hij nu eenmaal is aangeroepen.
Maar de bezetting van Irak is altijd verdedigd met de glanzende retoriek van de hoogste idealen. Zeker toen de reële dreiging van massavernietigingswapens als een propagandistische leugen was ontmaskerd, moesten de voorstanders van de invasie zich vastklampen aan grote woorden. ‘Een adembenemend experiment,’ durfde schrijfster Carl Friedman het Iraakse debacle te noemen - een beangstigend holle frase, waarin het gevaarlijke ontzag doorklinkt van de dwepers met al die adembenemende experimenten die de twintigste eeuw tot een hel hebben gemaakt. Haar Iraakse experiment staat of