sproken als een hemelse abstractie, zo blijkt het opruimen van schurkenstaten door Amerika ineens een nogal idiote fantasie, ingegeven door de gekwetste trots van na 11 september 2001. De onvermijdelijke deceptie van de enige wereldmacht die zijn hand overspeelt, zal juist leiden tot isolationisme; de politieman van de wereld zal mokkend thuis gaan zitten, met alle gevolgen van dien. In tegenstelling tot wat Amerika-haters altijd denken, zijn het niet opportunisme en eigenbelang die de Amerikaanse buitenlandse politiek steeds fnuiken, maar Amerika's naïeve en verdwaasde idealisme; dat was in 1918 niet anders, toen Wilson na de Eerste Wereldoorlog het perfide Europa een les in onbaatzuchtigheid en democratische zuiverheid wilde leren en onmiddellijk verstrikt raakte in een web van nationalistische belangen en onmogelijke morele dilemma's - dat was niet de schuld van het toen al ‘oude’ Europa, het was de schuld van de realiteit.
En Nederland? De Fortuyn-revolte heeft een angstwekkend moreel vacuüm in de politiek onthuld - ogenschijnlijk een gebrek aan contact met het volk, maar in werkelijkheid een schrijnend gebrek aan ideeën en overtuigingen, waarvan de lpf slechts een uiting was. Sindsdien is men teruggevallen op oude, aftandse reflexen, aan de ene kant de fetisj van het bezuinigen, aan de andere kant het klakkeloos dreigen met stakingen. De leegte wordt er niet minder leeg door. De oorlog in Irak, die het brandpunt vormt van allerlei morele en politieke vraagstukken, heeft in ons land de gemoederen maar heel even in beweging gebracht. Nadat een paar juichende opportunisten in Bagdad voor het oog van de camera een omgetrokken standbeeld van Saddam met hun slippers ervan langs gaven en de kleine Ali gratis protheses kreeg aangemeten, was de discussie hier gesloten - de Irakezen hadden nu immers de vrijheid die Elsbeth Etty hun beloofd had.
De televisieoorlog was snel afgelopen, maar de echte is