binet in Den Haag regeert, richten de Hollandse neocons hun pijlen op de laatste sociaal-democraten in ons land die nog over enig herkenbaar profiel beschikken, waarbij de burgemeester van Amsterdam wordt neergezet als een argeloze jood die niet doorheeft dat hij bij zijn aankomende moordenaars op de thee zit, weer een lam op weg naar de slachtbank. Voorwaar een bedenkelijke stereotypering.
Nu kun je er een dagtaak van maken om de zwelgende j'accuse's van een schmalz-artiest als De Winter te weerleggen, maar waar het mij om gaat is de valse positie van de Hollandse open-briefschrijver. Hij of zij ziet zichzelf als de laatste der rechtvaardigen, de man of vrouw die nog één poging doet om het land, of onze beschaving, van de ondergang te redden. Dat gaat consequent gepaard met een onderhuids dreigende toon: wie niet horen wil, moet maar voelen. Niet toevallig is het genre van de open brief populair geworden in dezelfde periode als de kogelbrief.
Dat laatste literaire genre is anoniem; de briefschrijver zwelgt in zijn onzichtbare macht. De open brief is bij uitstek een celebrity-genre; de schrijver voelt zich te goed voor een eenvoudig stuk op de opiniepagina, of nog erger, de ingezonden-brievenrubriek; hij gaat niet met zijn mening in de rij staan wachten op zijn beurt. Net als die zelfbenoemde denktanks die in het kielzog van Fortuyn overheid en regering bestoken met nota's, aanbevelingen, opdrachten, manifesten, protocollen, gaat ook de schrijver van de open brief recht op zijn doel af - hij wil meteen de baas zelf spreken, voor minder doet hij het niet.
Ook ik een Zola!
De open brief is een vorm van engagementskitsch. De schrijver ervan waant zich een moedige buitenstaander - joodse intellectuelen in de jaren dertig! - maar hij ademt juist in alles de tijdgeest. Hij is helemaal geen bepalende kracht, hij is een symptoom.