het personeel eng had gevonden - zo veel moslims zag je kennelijk anders niet in een Haagse bibliotheek -, en die waren ook nog eens heftig gaan discussiëren over de prent. Daarop had de directie, met veel gevoel voor Hollandse hypocrisie, besloten de spotprent ‘buiten het publieke deel van de tentoonstelling’ op te hangen.
De kunstenaar zelf begreep wel dat de directie was gezwicht, want er was ‘hele zware druk’ uitgeoefend. Dat was hem verteld door de samensteller van de tentoonstelling, die zelf meteen op de barricade was gesprongen. In een protestbrief werd de directie ‘met grote klem’ verzocht de prent weer terug te hangen, immers, ‘het gaat niet aan dat een groepje fanatieke gelovigen de inhoud van deze of andere exposities zou kunnen bepalen door middel van dreigementen’.
De directie hing de spotprent meteen weer op. Als het goed is, hangt hij daar nu nog.
Hele zware druk, met grote klem, fanatieke gelovigen - terecht vraagt de Volkskrant zich af wat er nu eigenlijk gebeurd is, daar in de Centrale Bibliotheek te Den Haag. Was het een van de plaatselijke gevechten om de verworvenheden van de Verlichting veilig te stellen tegen allochtonen die hun zo gewenste integratie verwarren met het koesteren van hun religieuze lichtgeraaktheid? Of was er sprake van hysterie bij het baliepersoneel, dat in een stel kissebissende mannen met baarden de eerste dreigende tekenen van een wereldwijde jihad had gezien? De directeur ontkende dat er bedreigingen waren geuit, maar de pr-medewerkster had het eerste gesprek wel als ‘zeer confronterend’ ervaren.
Sinds in Nederland vooral in trefwoorden wordt gedacht, blijkt de grens tussen verbeelding en werkelijkheid uiterst vaag. Er gebeurt iets, er is onmiskenbaar iets aan de hand - en vervolgens slaat de verbeelding op hol. Bij ieder incident worden bijpassende grote woorden gezocht. Tot nu toe fungeert vooral de journalistiek als aanjager - zinloos geweld,