ry naar een kingsize bed lieten leiden, met aan het plafond ongetwijfeld donkere spiegels.
In die tijd zag seks er voor mij heel anders uit.
Maar die nummers bleken vreemd onvergankelijk, en in de loop van de jaren groeide mijn affectie voor Barry White - die stem, de uitgekiende ritmes, dit was wel degelijk ook soul. En die wereld van softe seks als het centrum van alles, dat was geen kitscherige gimmick, het was een evangelie.
Zo'n tien jaar geleden besloot ik hem voor nrc Handelsblad te gaan interviewen. Hij was toen nog niet gerehabiliteerd door de muziekcritici, en ik werd hier en daar vierkant uitgelachen. Barry White! Popmuziek presenteert zichzelf als de meest democratische van alle kunsten, maar in werkelijkheid is ze door en door snobistisch. Barry White kon toen niet en een halfjaar later kon Barry White ineens wel.
Ik nam de trein naar Düsseldorf, waar White een concert zou geven, in een troosteloze hal aan de rand van de stad. Ik meldde me bij zijn manager, een iele, blanke man met lang haar en een valse grijns, die me eindeloos liet wachten. Tien minuten voor aanvang van het concert mocht ik Barry in zijn kleedkamer nog even een paar vragen stellen.
De man bleek even imposant als zijn stem; een zwarte boeddha met een stijlvol getrimd baardje en grote weemoedige ogen. In zijn kansarme jeugd was hij op het verkeerde pad geraakt en pas na een flinke gevangenisstraf had hij het licht gezien, nu eens niet van die eeuwige Jezus, maar van de seks, die tegelijk hemelse muziek was. Nu was hij een en al herwonnen evenwicht, een vleesgeworden harmoniemodel. Met een welwillende glimlach hoorde hij mijn te ingewikkelde vragen aan en hij antwoordde met korte nietszeggende zinnetjes: ‘Yeah, that's me.’ Eigenlijk had hij niets te zeggen. Vlak voor hij opging signeerde hij een foto van zichzelf met grote gouden letters. Ik kreeg een enorme, gloedvolle hand.
In de jaren daarna nam Whites carrière opnieuw een hoge