gens waren ineens zijn jongens niet meer, ze waren hopeloos gecorrumpeerd door torenhoge transferbedragen en sponsorcontracten, ze lapten de landseer aan hun noppen, ze dachten alleen nog maar aan zichzelf en niet meer aan elkaar, en al helemaal niet aan Henk Spaan. Eén geboekte tafel aan een liefdadigheidsdiner voor Patrick Kluivert en zijn vrouw groeide in zijn hoofd uit tot een bacchanaal van ongekende proporties; het ontbrak er maar aan dat zijn jongens op de Nederlandse vlag hadden gespuugd.
Ik weet het, voetbal is emotie, maar waarom is het Nederlandse voetbal in handen gevallen van mannen met een eindeloos geprolongeerde midlifecrisis, die hun eigen teleurstellingen en gevoel van gemis projecteren op een nationale sport? In andere landen worden commentatoren oprecht kwaad, spuwen hun gal, honen en schamperen, maar alleen in Nederland verkeren de voetbalcommentatoren in een permanente staat van smalende verongelijktheid. De Hollandse voetballers moeten zuiver zijn, ze moeten onbevlekt blijven - niet op geld uit zijn, geen sterallures hebben, geen vrouwen grijpen. Kortom, ze moeten vooral niet op de commentatoren zelf gaan lijken. Want de echte volgevreten vedettes, dat zijn de mannen in al die kroegprogramma's vol zelfgenoegzaam gelul over voetbal. Het negentienjarige ‘supertalent’ Wesley Sneijder werd na de gewonnen wedstrijd tegen Schotland collectief door deze onvolkomen mannen omarmd en als een nieuw symbool van Hollands natuurlijk talent - ze hadden het al honderd keer gezegd, alleen wilde Advocaat niet luisteren. Na de rancune is het nu weer tijd voor ongeremde dweepzucht. Rafaël van der Vaart, het stralende symbool van vorig jaar, is aan de nationale borreltafel alweer afgeschreven.
In een land van stemmingen regeert het sentiment. Na de opstand der leefbaren, na de Fortuyn-revolte, na de ‘onthullingen’ over het koninklijk huis, is ook het nationale voetbal doelwit van onze existentiële onlustgevoelens geworden. Het