| |
| |
| |
Groote gebeurtenis.
Op 'n dag baadde Frits Muller in de onpeilbaarste diepte der gelukzaligheid - dronk-ie twéé flesschen Laubenheimer-van-1903, voor zich zelf alleen (z'n vrouw mocht niet voor 'r maag, z'n kinderen waren te jeugdig) - en tot de ochtendschemering de gordijnen begeluwde, lei-ie in klaarste ophitsendste toekomstvisioenen...
Het was inderdaad ontzaglijk.
De post van tien - dien vrijen dag - bracht 'm de verrassende tijding, dat-ie van de filiale der Bank in 't ellendigst provincienest, met duizend Mark verhooging, naar Berlijn overgeplaatst werd - de post van zes - dat zwakke schelletje aan de voordeur - deed 'm als 'n bezetene opspringen, over stoelen buitelen, dansen, hossen, tot-ie buiten adem op de sofa smakte.
Z'n drama-in-vier-bedrijven, dat door directeuren in soorten geweigerd was, waarvan 't manuscript meer van de wereld had gezien dan hij zelf, dat bijna vergeten, in lezing en herlezing zwart geworden drama, was door 'n bekend theaterdirecteur aangenomen - áángenomen.
Het geluk, dat mijn vriend zoolang voorbij was geloopen,
| |
| |
scheen de lange ploeterjaren aan 'm goed te willen maken.
Overgeplaatst - gespeeld - je moest 'r ook zònder Laubenheimer-van-1903 dronken van worden.
De laatste weken in de provincieplaats leefde-ie nauwelijks. De stille, weinig-pratende, bijna schuwe man, die tegen de zure gezichten van z'n vrouw en de beste raadgevingen van z'n vrouw's familie in, hardnekkig z'n vrije avonduren aan ‘schrijven’ besteed had, de man met de verwaarloosde kleeren en onverzorgden baard, scheen door de twee brieven in z'n portefeuille 'n ander mensch.
Hij praatte en lachte nerveus, kocht 'n nieuw confectie-kostuum, liet den baard knippen, zat over de grootboeken op het kantoor, als 'n verliefde te neuriën. Neuriënd hielp-ie mee pakken, neuriënd droeg-ie Jetje, de jongste van de vijf kinderen, op den arm naar 't station, neuriënd en als 'n raspaard door den neus snuivend, dee-ie z'n entree in de stad, die 'm nog niet kende, die 'm zou leeren kennen - en hoe! Nog wel zès manuscripten had-ie in portefeuille...
In Schöneberg betrokken ze 'n kleine vrindelijke verdieping, niet te duur - drie kamers en suite, met 'n badkamer-krotje, 'n dienstbodenkamer en 'n keuken: àls het drama in vier bedrijven aansloeg, en dat zóú 't - 'n bekend directeur wist wat-ie dee - dan gingen ze naar 'n grooter huis over. Drie kamers was amper voldoende. De eerste, op den hoek, werd eet- en huiskamer - de tweede slaapkamer voor de ouders - de derde slaapkamer voor de vijf meisjes.
's Avonds, als Frits werken wou, sloot-ie zich in de
| |
| |
slaapkamer op, en tegen 't uur dat Martha hardop geeuwde, zette-ie de ramen open, om den sigarendamp te laten wegtrekken.
Het marcheerde vrij schappelijk, ja, 't zou huiselijk en voortreffelijk zijn gebleven, als mijn vriend, enkel door 't feit van 'n aangenomen stuk, geen relaties had gekregen.
‘Ik hoop u eens bij me te zien,’ zei de directeur allerbeminnelijkst na 't eerste bezoek van mijn vriend - en waarlijk, na nog geen twee weken, kreeg-ie 'n uitnoodiging voor 'n diner.
Keurig, den baard gemilimeterd, 't haar gefriseerd, ging-ie met z'n vrouw 'n half uur te vroeg van huis - de eerste maal dat ze de kinderen met de meid alleen lieten.
Hemeltjelief, wat 'n droom! Na 'n ingespannen dag in de Deposito-afdeeling van de Bank, chèques controleeren, beleefd-onderdanig praten met iedereen: 't als gelijke ontvangen en voorgesteld worden, 't kennismaken met andere auteurs, 't aanhooren van coulisse-voorvallen, 't redeneeren over kunst en kunstenaars. Bang was-ie alleen voor Martha, die van verlegenheid te glimlacheren zat, en in die geweldigheid van 'n tafel met dertig gasten, 'r visch met 'r vleeschcouvert en 'r vleesch met 't vischcouvert alleronhandigst bleef eten. Gelukkig was dat 't eenig incident.
‘Weet u al wanneer uw stuk gaat, meneer Muller?’...
‘Ik ben heel nieuwsgierig met uw stuk kennis te maken, meneer Muller...’
...‘Mag ik u eens voorstellen, meneer Goldstein? Dit is meneer Muller, van wien een verbazend-knap stuk in vier bedrijven aangenomen is. Meneer Muller, meneer Goldstein...’
| |
| |
‘Ach zoo,’ zei dan meneer Goldstein beminnelijk: ‘ja, ik had uw naam al gehoord. Heel aangenaam kennis te maken, meneer Muller. En mag 'k Zaterdagavond 't genoegen hebben u ook bij mij te zien, heel eenvoudigjes, heel eenvoudigjes...’
‘Graag, meneer Goldstein...’
Twéé invitaties in één week, nog vóór-ie opgevoerd was. En daarbij bleef 't niet. Bij de Goldsteins - 'n rijke familie van kunstsnobs, met 'n verbluffenden kring geldleenende kunstenaars in hun salons en 'n souper zoo in de puntjes en overdadig, dat je nauwelijks de prachtig-opgemaakte schotels durfde aanraken, werd 't voorstelling na voorstelling, leek iedereen zich voor den ‘nieuwen man’ te interesseeren.
Af en toe keek-ie naar z'n vrouw, die 'n acteur voor tafelgenoot had en 'r met 'r zelf-gemaakt avondkleedje snoezig uitzag, bijna niet te herkennen als je 'r voor je haalde, zooals ze thuis 't verstelwerk voor de kinderen deed, om met 't weekgeld toe te komen.
Dien avond kregen ze twee nieuwe invitaties. En 't was 't begin. Als ze gewild, gekund hadden, zouen ze van de zeven dagen in de week zesmaal buitenshuis hebben gedineerd.
De menschen waren van 'n onbeschrijflijke liefheid voor den man ‘waarvan 'n verbazend-knap stuk-in-vier-bedrijven aangenomen was’.
Dat luwde zelfs niet, toen 't tot 't volgend seizoen verschoven werd, omdat 'n ander stuk volle zalen bleef trekken...
| |
| |
‘Alweer 'n uitnoodiging’, zei Muller op 'n dag tot z'n vrouw: ‘...'t begint me te wegen. We doen niets anders dan invitaties accepteeren, zonder zelfs die beleefdheden met 'n tegenbeleefdheid te beantwoorden. Als dat zoo doorgaat, zullen ze ons voor klaploopers, verslijten. Iets, ièts, al is 't nòg zoo weinig, móéten we doen...’
‘Jawel,’ zei Martha bedrukt: ‘ik zou 't zelf ook heel graag - maar op onze étage - 'n krotje, krotje, met die andere vergeleken, kun je geen sterveling ontvangen, wat?... De vorige week heb 'k me voor 't dienstmeisje van de Cohn's gegeneerd, toen ze m'n vergeten boa aan kwam reiken - en de afgehaalde bedden in onze suite zag staan. Hoe en waar, ja vooral wáár wou je de Wenzers, die ons over de zes keer ontvangen hebben, de Mottzen, waar we vier keer gegeten hebben, de Biedermans, om van Goldstein en je directeur niet te praten, op behoorlijke manier te eten geven? Nee vent - 't gaat niet...’
‘Ik heb 'n ding bedacht,’ zei Frits Muller peinzend: ‘we moesten met 'n jour beginnen. Voor 'n jour heb je niet zoo schrikkelijk veel noodig en ook niet veel plaats. Je schenkt thee - je geeft gebakjes en sandwiches - en we ruimen voor die paar uur de slaapkamers leeg.’
Ze had er niet veel idee in, maar eenmaal overtuigd, werden de maatregelen kalm en vlug genomen.
De spiksplinternieuwe visitekaartjes van mevrouw Martha Muller, met 't randschrift: ‘Ontvangdag: iedere eerste
| |
| |
en derde Zondag van de maand te half vijf’ - van enkele kennissen afgekeken - postte de man ‘van wien een stuk aangenomen was’ persoonlijk. In den grooten Bazar kochten ze hypermoderne kopjes, schoteltjes en op zilver-lijkende lepeltjes.
En toen de fameuze ‘eerste Zondag van de maand’ er was, takelden ze 's morgens vroeg de twee slaapkamers af, 't beddegoed in 't badkamer-zitje stoppend, de bedden in de achtergang stouwend, de meubelen zoo oordeelkundig mogelijk over de drie, de drie kamers verdeelend, die er waarachtig aardig, alleen wat leeg uitzagen.
Om vier uur waren de dunne boterhammetjes met keurige dingskes belegd, praalde de nickelen taarte-schaal op 't buffet, hadden ze werk de vingers en vingertjes van Magda, Treesje, Sophie, Anna en Jetje van de confituurtjes te houden.
Van vijf tot zeven bleven de kinderen bij de meid in de keuken opgesloten, lastig, ondeugend, om beurten 'n deuntje grienend - van vijf tot zeven zat Mevrouw Muller dik-in-'r-zenuwen bij de tafel met het theegerei - van vijf tot zeven liep Muller zelf in de zeldzame lengte der plots zoo vergroote woning - van vijf tot zeven dronken ze samen vele kopjes thee om zich 'n houding te geven - van vijf tot zeven liepen ze mekander aflossend naar de keuken om de bende te regeeren - van vijf tot zeven schrikten ze welgeteld tweemaal door de huisschel, denkend dat 't een van de vrienden of bekenden zou zijn: de eerste maal was 't iemand die zich in
| |
| |
de verdieping vergiste, de tweede maal lag 'n heusch visitekaartje in de bus... ‘M, Meijer, Hoogstraat 17, koopt alle soorten gedragen heeren-, dames- en kinder-kleeren, uniformen, meubels, goud en zilver, inboedels enzoovoort, tegen de hoogste marktprijzen. Is aan huis te ontbieden.’
Meer werd er niet gebeld.
't Gemeene sneeuwweer moest oorzaak zijn.
Om zeven uur, bleek, uit hun humeur, nijdig om 't malle figuur dat ze voor de meid hadden geslagen, om 't geringste gebaar van de kinderen ongemotiveerd-opvliegend, hielpen ze de slaapkamers weer op orde maken, wat 'n heel poosje duurde, omdat Jetje met de schroeven der bedden gespeeld had. Toen mochten de kleuters de lekkere sandwiches, de sneedjes met zalm, tong en caviaar - 'r was op 'n dozijn menschen gerekend - opeten.
Omdat de visitekaartjes van Mevrouw Muller eenmaal verzonden waren, je dus elke veertien dagen kans op bezoek had, ruimden ze nog twee Zondagen de slaapkamers leeg, maakte mevrouw twee Zondagen sandwiches klaar, kreeg de banketbakker twee Zondagen 'n bestelling, smulden de kinderen twee Zondagen aan de ongemeene lekkernijen waarover pappa en mama in eenzaamheid waakten tot de klok zeven sloeg.
Er kwam niemand. Geen sterveling.
Den tweeden Zondag mistte 't.
Den derde was 't zulk zacht lenteweer dat niemand lust voelde zich in 'n warme kamer op te sluiten
| |
| |
‘Misschien,’ zei Martha na dien derden Zondag, en ze had kringen onder de oogen van zorg: ‘misschien zijn ze beleedigd, dat we zooveel diners en soupers met 'n jour beantwoorden...’
‘Mogelijk,’ sprak Muller gejaagd.
Omdat een ‘man waarvan een verbazend knap stuk-in-vier-bedrijven aangenomen is’ zijn naam op dient te houden, vooral tegenover de buitengewone gastvrijheid van derden, gaven ze den vierden Zondag met een bevende ziel doch met glimlachende gezichten hun eerste officieel diner aan de aller-intiemsten.
Als 't een keer in den winter gebeurde, kon je de resteerende avonden sans gêne uitnoodigingen accepteeren. Een keer was du bon ton. Meer dan één keer hoefde 't nièt.
Zooveel hadden ze hier en daar al gehoord en opgelet, dat ze wisten hoe 't zonder veel onkosten aan te pakken, hoe den schijn te redden.
Van den heer M. Meier, Hoogstraat 17, die de beleefdheid gehad had, den eersten ‘jour’ zijn kaartje in de bus te steken, huurden ze voor twéé dagen extra-meubelen om de drie kamers te vullen en tegelijk de ontbrekende dingen voor de tafel.
De kruidenier leverde drie flesschen Rhijnwijn, drie flesschen Bordeaux. En 'n kantoorlooper van de Bank, die vroeger huisknecht geweest was, bediende aan tafel met witte handschoenen.
De Wenzers, de Mottzen, de Biedermans waren gekomen - de Goldsteins hadden zelf souper, de directeur première van 'n.... nieuw stuk.
| |
| |
Frits Muller en z'n vrouw aten heel weinig.
De gróóte gebeurtenis van 't eerste diner mèt gasten in de éigen woning, kropte de zenuwen in hun keel, hoezeer alles in 't begin uitnemend liep, hoezeer de suite er meer dan ‘nett’, gelijk mevrouw Mottz komplimenteerde, meer dan ‘hübsch’, gelijk meneer Biedermann herhaaldelijk zei, uitzag.
Bij de runderfilet, keurig door den kantoorlooper voor-gesneden, moest de gastvrouw opstaan, omdat akelig-dichtbij - in de badkamer en in de dienstbodenkamer waren de kinderbedjes opgeslagen - kleine Jet erbarmelijk blerde - bij 't fruit scheelde 't weinig of Sophietje was in 'r nachtjaponnetje binnengehold, ongemakkelijk als ze op den grond in de badkamer lag.
De gastheer was er wit om z'n neus bij geworden. 'n Ellende. 'n Man van wien 'n verbazend knap stuk aan was genomen, moest geen kinderen hebben...
Toen de gasten héél-lief lachend om twaalf uur heen gingen, wurmden ze tot over twee, eer de kamers weer ingericht waren, kregen de in hun slaap gestoorde kinderen 'n stuk taart, brak de meid in de herrie twee van de van M. Meier. Hoogstraat 17, gehuurde dessertschalen, zat Mevrouw Muller met aardappelenpap op 'r van zenuwen krimpende maag - en hij, m'n vriend, lei 'n hulpelooze poos met hoofdpijn wakker, er over tobbend hoe geweldig moeilijk 't leven van 'n man met drie kamers, vijf kinderen en 'n aangenomen stuk-in-vier-bedrijven is...
|
|