verlaten geweest, als de vestiaires zwart van hoeden, mantels, jassen, niet gedecideerd het tegenovergestelde hadden betoogd.
‘Hoe zonderling-stil is het hier,’ dacht 'k met 'n beklemmend voorgevoel en vroeg de juffrouw van een propvolle vestiaire of het Festspiel ‘Euphonia’ nog aan den gang was.
Zij keek me met een glimlach aan - met een glimlach.
‘U komt te vroeg,’ zeide ze beleefd, en steeds met dien glimlach: ‘ze zijn aan de kip toe...’
‘Aan de kip?’, herhaalde 'k - ook glimlachend.
En met een pijnlijke lichtschuwheid begaven we ons in de groote zaal, de feesthal met 'r oneindigheid van tafels, sierlijk gedekte tafels, tafels met bloemstukken en gezellige wanorde van menschen die al 'n heele poos bezig zijn.
We zaten over vrienden, die zich er over verwonderden dat we eerst nù kwamen, en na de voorstellingen aan de omgeving, meer op ons gemak, bespiedden we voorzichtiglijk het fraai geïllustreerd menu met bazuin-blazende engeltjes, slangen, struisvogels, wolven en vogels.
De ‘Potage Ottomane’ was geweest. De ‘Rinderfilet à la Béarnaise, mit Gemüse’ hadden de fuivers genoten. De ‘Filet von Steinbutte à l'Admiral, mit neuen Kartoffeln’ had de tafelronde gedaan De ‘Böhmische Fasanen’ waren op komst - dan ijs - dan kaas...
Het verleden der spijskaart hadden we gemist, het eenig verleden, waarover fatsoenlijke lieden met eerbied spreken, als het gesmaakt heeft.
Eenigszins bleek en ùit den toon van het feest, zaten