Een wereldstad. Berlijnsche impressies en schetsen
(1908)–Herman Heijermans– Auteursrecht onbekend
[pagina 116]
| |
Voorjaars-uitverkoop.Buiten beklepten de hoeven der paarden 't geduldige asfalt, om de gemeen-stekende voorjaarsvliegen kwijt te raken - binnen, in 't kleine winkeltje, tegen de rekken met manufacturen geleund, de toonbank met 'r uitstalling van kragen, boorden, manchetten, dasjes en sierspelden vrijlatend, wachtte de familie. Op 't laatste oogenblikje - of 't niet eerder gekend had - was pa naar den barbier geloopen, en omdat 't daar natuurlijk net nòu 'n gedrang was, konden ze met z'n allen op 'm staan darren, darren in de belabberde hette, omdat 't je niet in je hersens inviel, met z'n achttienen in den kremserGa naar voetnoot1) voor al de buren te kijk te zitten, tot pa met 'n schoone kin terug kwam. In 't kamertje achter den winkel, de met 'n servet overdekte mand met koteletten, Königsberger Klopps, Schabefleisch, Hollandsche kaas, Streuselkuchen en brood op 'r dikke knieën, zat moe van de warmte te stoomen. Trude, ook met 'n mand - je dee verstandiger de | |
[pagina 117]
| |
etenswaren tot 't laatste oogenblik bij je te houden - hield 'r met Grete, Lotte, Frieda, Lenchen en Suse gezelschap, terwijl Mina natuurlijk bij de mannen in den winkel aan 't ginnegappen was. 't Door mekaar babbelen van Frits, Georg, Franz, Paul, Gerhart, 't lachen van Heinrich en Karl, 't gesnap van de kinderen, klonk als 't geraas van 'n kleine veiling, en de rook van de groote sigaren - 'n pest voor de manufacturen! - zoog naar de kamer of 'r iets smeulde. Fritz, de man van Grete, had de twee ‘Achtel’ bier, de borden, vorken, messen, en glazen, ook de flesch cognac in den kremser geladen, stond voor de deur op den uitkijk, en net toen Karl Müller, die voor 't uitstapje geinviteerd was, en roode striemen in z'n vingers van 't dragen van z'n verrassing, 'n kist sigaren en vier busjes ‘Bismarck-Heringen’, had, met 'n zet naar den barbier wou loopen, om te kijken of pa nog niet aan de beurt was, kwam-ie goddank, maar op z'n dooie gemak, en ook met 'n kist sigaren, aanstappen. ‘Daar is-ie!’, riep Fritz 't winkeltje in - en alsof z'n stem réveille had geblazen, drongen ze naar de deur, en nog voor pa 'r was, zat de kwaje aap van 'n Gottfried naast den koetsier op den bok. ‘Waar blijf je nou?’, klaagde moe dadelijk: ‘had dat scheren zoo'n haast?’... ‘Denk je?’, zei pa, zich nog even in de achterkamer afborstelend: ‘dat 'k met zoo'n smeriggezicht naar buiten ga...’ - ...‘Nou vraag ìk je,’ viel moe ongemakkelijk uit - van vijf uur af had ze voor de familie staan bakken en braden -: ‘wie 'r op | |
[pagina 118]
| |
letten zal, of je wel of niet geschoren ben...’ 'r Dreigde 'n verstoring, omdat ma aanhouden kon, en pa als-ie uit z'n gewoonten was om 'n peuleschil driftig werd. Maar de koetsier knalde met z'n zweep, de kinderen deeën rumoerig, en de beleefde Karl Müller, de vingertoppen als bloedworstjes door de pakjes sigaren en ‘Bismarck-Heringen’, kwam 'r van de mand met lekkers ontlasten. Heinrich en Gerhart hielpen 'r bij 't instijgen en toen zaten ze, nog eens wachtend op pa, die niet alleen sluiten moest, maar voor alle voorzichtigheid de papieren van waarde, de portefeuille met de polissen en 't contante geld, in den binnenzak van z'n vest diende te stoppen. En dat ging niet in 'n vloek en 'n zucht. 'n Kwartier later dan ze gedacht hadden, zetten de paarden zich schrap en bij 't knikkend gelach van den kruidenier aan den overkant, die graag op de twintigste plaats mee was gegaan, maar geen permissie van z'n jaloersche vrouw had gekregen, en nagewuifd door de juffrouw uit den banketbakkerswinkel, reden ze slapjes-schokkend weg. In 't begin praatten ze geen woord. Behalve Trude, die zich van 'r man had laten scheiden - wat pa grijze haren bezorgd had, omdat-ie een van de zeven dochters terug kreeg, en behalve Mina, die in 'r gekke wispelturigheid al twee engagementen af had laten gaan, waren de anderen (Grete, Lotte, Frieda, Lenchen, Suse) allemaal met beste mannen (Fritz, Georg, Franz, Paul, Gerhart) getrouwd - en met je eigen mannen, maak je zoo vroeg in den dag, zelfs in geen kremser, | |
[pagina 119]
| |
luidruchtig plezier. Naast Trude was Carl Müller, met de per se vast-gehouden sigaren en Bismarck-Heringen, die z'n vingertoppen paars begonnen te kleuren, gaan zitten - en naast Mina, dat spreekt van zelf, de reus van 'n Heinrich, die bij den laatsten turnwedstrijd een eersten prijs had gehaald, en nòg verliefder dan z'n twee voorgangers, die den bons hadden gekregen, dee. Voor in den wagen, tegen den bok, stond moe's mand, naast die van Greta en Lotte, die samen 'n voorraad Kasseler Rippespeer, gerookt vleesch, brood, boter, kaas, worst hadden ingepakt, omdat moe niet voor negentien menschen en kinderen alles alleen bekostigen kon. Daarnaast had je de twee ‘Achtel’ bier met de glazen en borden. De paardehoeven doorklikten de stilte der zondagsche straat - ouwe, stevige, knokelige paarden, die voor geen auto's, geen trams, menschen noch dieren verschrikten, en die je niet te slaan had, omdat ze lak an de zweep hadden. Over den Kurfürstendamm, niet sneller en niet langzamer, trokken ze den Kremser met de zes getrouwde paren, de twee verliefden, de gescheiden vrouw, de drie kinderen en den gast naar Grünewald, waar de picnic beginnen zou. Pa, die 't laatst ingestapt was, zat achterin, de kniëen onprettig tegen 't gestomp van de bank. Hij had 't warm in z'n zondagsche jas en de knoopen van z'n vest dorst-ie niet losmaken, bang voor de papieren in de portefeuille en voor die met 'n elastiekje 'r om. Van den barbier vandaan was-ie 'n ‘Frühschoppen’ wezen snoepen, benauwd as-ie 't met z'n vetten rug en solieden buik bij de warmte had - en nou waarachtig alweer | |
[pagina 120]
| |
stikte-ie van dorst, voelde-ie zich onlekker, begon-ie in z'n eentje over de beroerd-gaande zaken te tobben, over de duurte van zoo'n daggie uit - de kremser alleen kostte vijf en twintig Mark! - over Trude, die-ie nou nòg de kost moest geven - over 't gescharrel van Mina, waarvan je niet wist of ze geëngageerd was of niet, omdat de jongen wel verliefd dee, maar nog geen woord had gekikt... ‘Wat doe je stil, vadertje!’, riep dan Grete, de beste uit 't nest, ofschoon-ie over de anderen ook geen klagen had - tweemaal achter den rug van Fritz om had ze 'm stiekum met kleine bedragen geholpen, as 'r 'n lastige wissel voor moest komen, en d'r zoon had ze Gottfried naar hèm genoemd, wat 'r man's vader 'r nòg kwalijk nam: ‘...Mäuschen, wat ben je stil!’... - ‘Ik? Ik?’, zei-ie valsch-vroolijk: ‘ik zit as God...’ En de zorgen van zich af zettend - ging-ie nou voor 't eerst en 't laatst van 't jaar 'n dag met àl de kinderen - ‘mit Kind und Kegel’ naar de bosschen en naar de ‘Alte Fischerhüte’, om enkel an 't gemier, dat-ie z'n leven lang gekend had, te denken? - de zorgen als met de plassende rookwolken uit zijn mond blazend, sloeg-ie lollig en druk, met gebabbel over alles en nog wat, door, tot moe, die de stilte zoo ‘heerlijk’ gevonden had, 'm van de tusschenbank toeriep, nou is effen z'n mond te houen, want dat ze bij zóó'n gekles 'r verstand verloor. En dat gaf in den kremser 'n onbedaarlijk gelach. Want pa zei droogweg langs z'n neus 'n koffiehuismop... ‘Je verstand verliezen?... Nou hakt ze al wéér op!’ De stemming was 'r. Nou dat ze uit 'r buurt weg waren, | |
[pagina 121]
| |
zich voor niemand meer te geneeren hadden, werden ze vrijer, met 'n tikje uitgelatenheid. Paul en Gerhart, de mannen van Lenchen en Suse - twee paren zoowat tegelijk getrouwd en nog zonder de zorg van kinderen - bootsten met d'r gesloten monden 'n hobo en 'n klarinet na, of je waarachtig muziek hoorde; Franz, Frieda's man, beambte bij de posterijen, floot 'r 'n deuntje uit den ‘Walzertraum’ tusschendoor. En als de voorbijgangers keken, knikten, glimlachten ze in 't behagelijk weten van 'n kremser met twee paarden te zitten, Trude, naast Carl Müller, die eindelijk z'n surprise onder de bank had gelegd, en nu telkens met gebaar van verlegenheid z'n bril met twee handen verzette - Trude dee sentimentelig, vond vooral 't linksche paard, dat met zwarte zweetgaten op z'n rug trok, 'n ‘süsses Tier’, en 'n hond uit 'n villa, die 'r schik in had de paardebeenen te bekeffen, riep ze ook 'n ‘ach, du süsser’ toe, en toen 't wonder van 'n rups dicht bij den geduldigen nek van 'r verlegen hofmaker kroop, zuchtte ze bewonderend: ‘blijf u effen stil zitten - dat reizend süsse, süsse Tier...’ Mina en Heinrich zaten stil, of ze 't een of ander verschil van meening hadden, maar z'n knie rustte tegen de hare, en ze had 'r 'n eed op kunnen doen, dat-ie kousendragers met gespen droeg. Bij 'n eenzame glooiing in 't Grünewald, waar je niets dan boomstammen en vettige stukken oude krant zag, of ergens in de buurt 'n verhuizing geweest was, stapten ze uit. Iedereen, tot zelfs de koetsier, die de welopgevoede paarden rustig alleen kon laten, | |
[pagina 122]
| |
sjouwde iets van den voorraad - Fritz en George moe's mand met de Königberger Klopps en de Streuselkuchen - Paul en Gerhart die van Grete en Lotte met de Kasseler Rippespeer en 't gerookte vleesch - Carl Müller een van de twee ‘Achtels’ bier en de Bismark-Heringen - Franz den bak met de glazen en borden - pa de sigaren - alleen Heinrich, die met z'n turnersarmen àlles had kunnen sleepen, droeg niets, omdat-ie van binnen 'n loodzwaren ballast droeg. 't Werd op de glooiing, vooral voor moe, die nu al jaren parterre woonde, 'n moeilijk geklim, en 't scheelde geen haar, of de kippige Müller had bij 'n misstap 't vaatje met z'n kostelijken inhoud van veertig glazen bier, met 'n plons laten rollen. Maar toen ze eindelijk tusschen de kale stammen zaten, en pa, die 't verstond, de kraan in 't spongat geboord had, was 't inderdaad, gelijk Trude zei: ‘süss wie ein Traum’. Benee aten de paarden - boven de menschen. Doch voor beiden bleef 'n portie voor 't avondeten bewaard. Zalig, met 'n maag die niet meer verlangde, uitgerust, weelderig, ja met zekere teederheid - pa rustte met z'n hoofd in ma's schoot - thuis had je daarvoor geen gelegenheid - thuis zat ma nooit op den grond - bleven ze 'n poos genoeglijk plakken en tukken. Alleen de drie kinderen speelden. Mina liep in 'r eentje, alsof dat derde engagement dat nog geen engagement was, op apegapen lei, en Trude wandelde met Carl Müller, die eerst aan z'n Bismarck-Heringen dacht, toen ieder den mond vol Streuselkuchen had, 'n eind verder tusschen de boomen stommetje te | |
[pagina 123]
| |
spelen. Dan, de een na den ander opspringend - je was niet naar buiten getrokken, om je dag te verluieren - herinnerden zich de dochters en de schoonzoons de spelletjes uit d'r jeugd, deeën ze buiten adem, en door 't bier transpireerend aan ‘Greifen’ en ‘Kaiser König Karl’, en ze schaterden van 't lachen om 'n wedstrijd tusschen de mannen en den kleinen Gottfried, wie 't hàrdst liep en wie 't vlugst van de glooiing omlaag buitelde. Dat won dan telkens de reus van 'n Heinrich met z'n lange beenen - en pa, die 't ook mee geprobeerd had, zat 'r als 'n blaasbalg van te hijgen, 't zweetend grijze hoofd in 't tot pap geworden staande boord. Weer in den kremser terug, sjokten ze langs de ‘Schlachtensee’ naar de ‘Alte Fischerhütte’, waar moe bij drieën, zooals de andere bezoekers 'n kan heet water en 'n halve kan melk voor 'n Mark bestelde en van 'r zelf meegebrachte koffie en suiker 'n voortreffelijk kopje zette, waarvan de kinderen de besuikerde bodems mochten uitlikken. In de zonnige volte van den tuin, werd 't 'n korte baldadigheid. Ze dobbelden met tien-pfennigstukken, alle negentien, trokken voor d'r Mk. 1.90 'n blikken trompetje voor Gottfried en 'n elastieken balletje voor de kleine Kättchen - lieten toen dat hazardspel in den steek, om de winst niet kwijt te raken, èn omdat de draaimolen ze lokte. De tamme, goedige ponney trok ze volle tien minuten rond. Moe paste op de koffie en de Streuselkuchen. Carl Müller, wit als 'n dooie - z'n heele maag met 't allegaartje van Königsberger Klopps, Schabefleisch, koek, Kasseler Rippespeer, bier en koffie, kwam tegen-de-aarde- | |
[pagina 124]
| |
die-draaide in opstand - leunde naast Trude, die de suizing van den wind langs 'r gesloten oogen, om te besterven zoo süss vond - Grete wentelde met Bella en Gottfried op 'r schoot, bang as ze was dat de kinders 'r uit zouen vallen - Heinrich, om te toonen hoe gespierd-ie was, maakte kunsten aan de touwen vlak naast 't lummelig-trekkend paard, terwijl Mina voor zich uit zat te smachten - pa zweette in 'n schuitje dat ‘Südpol’ heette en Lotte, Frida, Lenchen en Suse met Frans en Paul 'r bij - om te stikken, met z'n zessen! - gierden van 't lachen in 'n andere schuit, met 't opschrift ‘Helgoland’. Bij moe terug, dronken ze nog 'n kop koffie - toen gingen de jongelui op 't water, om zich blaren aan de geoefende handen te roeien en pa bleef puffend van de hette met Grete, die verstandiger was, en met Carl Müller en Trude 'n partijtje Skat spelen, onafgeleid door de zondagsche herrie in den tuin. Tegen zes uur werden de paarden weer ingespannen, zongen ze onderweg van Lorelei met 'r gouden haar en 't pelgrimskoor, zonder woorden, uit den ‘Tannhäuser’ - bij half acht kampten ze opnieuw tusschen de sparren, om 't tweede Achtel bier en den resteerenden voorraad, die schoon verdween, op te maken. De flesch cognac, die 't allerlaatst aan werd gesproken, vooral door pa, hield ze tot 't waarlijk schemerde, in de beste stemming. Over tienen, in fatsoenlijke stilte voor de buren, stapten ze voor de huisdeur uit. Het was 'n dag om nooit te vergeten. In 't donker van den kremser hadden zich twee paar handen, twintig vingers innigst gevonden | |
[pagina 125]
| |
- de monden konden dat niet bij zooveel getuigen. Nog denzelfden avond vroeg Heinrich Mina officiëel, zei pa met tranen in de oogen en met angst in z'n gedachten of 't déze keer an zou blijven, beslist ja - en den volgenden morgen deklareerde zich Carl Müller die 'r opzettelijk 'n half dozijn frontjes voor kwam koopen, en die de vier busjes Bismarck-Heringen, gister onder de bank vergeten, voor 't gezamenlijk Abendessen achterliet. Meer dochters waren 'r niet. |
|