| |
| |
| |
'k Treed in het ‘Deutsches Theater’ op.
Al 'n tijdje had 'k gedacht: 'k zal 'r me 'ns van overtuigen - 't is belangwekkend - 't moeten scherpzinnige menschen zijn, die dat zoo vlug, zoo als èchte bandieten verrichten - je kan 'r iets leeren...
Kort en goed, 'k kleedde me niet op z'n Zondags, liep de gang in.
‘Halt!’, zei 'n stem: ‘waar moet dat heen?’
‘Ik moet achter zijn - voor de voorstelling van ‘Die Räuber’...
‘Halt!... Hier komt niemand voorbij!’, zei de portier dreigend.
Toen maakte 'k 'm duidelijk, dat ik door meneer Noster, den inspizient, als figurant voor dien avond aangenomen was. Even keek-ie nog wantrouwend, riep iemand, gaf stellige instucties: ‘Zeg, breng jij dien man eens bij Noster en vraag of 't goed is!’
Op m'n woord, de toegang tot de catacomben van het ‘Deutsches Theater’, in de Schumanstrasse, wordt voortreffelijk bewaakt. Overvallen zal men de ‘Roovers’ niet licht...
| |
| |
Door 'n paar nauwe gangen liepen we naar de kamer van de figuranten, drentelden 'n moment, bevreesd dat 'r nog 'n kink in den kabel zou komen, maar 't marcheerde opperbest. De ‘nieuweling’ mocht mee-optreden, optreden voor 't eerst van z'n leven op de planken die zoo makkelijk lijken, zoo waarachtig-moeilijk zijn. En onder 't mes van de critiek zou-ie gelukkig niet komen...
‘Deze man hoort vanavond bij de “Schweizer”,’ zei men tot den gemoedelijken baas, die voor de kleeding der figuranten te zorgen had.
‘Trek je goed dan maar uit,’ verzocht-ie: ‘en hang 't daar op asjeblief. Dingen van waarde heb je zeker niet bij je?’
‘Nee,’ zei ik - geen van de aanwezige roovers op onderzoek van m'n zakken, waarin niets was, taxeerend.
Ik kreeg 'n paar hooge rooverslaarzen aan, 'n lange oude jas die al om menig figuranten-lijf geplakt had gezeten en die me rijkelijk te nauw was - wat heb 'k 'r die ruim drie uur in getranspireerd! - en op m'n hoofd wrong 'k 'n driekanten roovershoed, harig en ontzaggelijk warm. Voor den spiegel van een van m'n roover-kameraden smeerde 'k wat roode Schmink op m'n gezicht om 'r niet te teer-bleek uit te zien, nam m'n log geweer in den arm - en de roover was 'r, zij 't dan niet van de gevaarlijkste kwaliteit.
Voor m'n eigen gevoel leek 'k op (alweer) Napoléon - na de terugtocht over de Bérezina en op m'n collega's scheen 'k 'n vrij goeden indruk te maken, althans een dezer, bezig 'n broodje met leverworst te kluiven, zei complimenteus:
| |
| |
‘... Der sieht aus wie ein richtiger Schauspieler’...
De voorstelling van ‘Die Räuber’ was lang aan den gang. Wij kwamen 'r niet vroeger dan ongeveer kwart voor negen aan te pas. Dan onder 't geweldig geroep ‘Roller!’ moesten we den heuvel in 't woud opstormen. 'k Had nog den tijd 'ns om me heen te kijken en de noodige informaties in te winnen, hoe en wat 'k moest doen. We waren in 'n warmgestookte kamer onder 't tooneel, 'n man of veertig, die voor de grootste helft gekleed waren. Ze zaten op de banken tusschen de kleerenrekken, de geweren bij de hand, pruiken met verwilderde haren en flambards op 't hoofd, babbelden over ditjes en datjes. De electrische gloeilampjes hielden de gelaten in schemer, belichtten scheller de teekeningen van de krijtwanden en de gevesten der degens, werden in de paar kleine spiegels weerkaatst.
‘Doe jij 't vanavond voor 't eerst?’, vroeg m'n dikke buurman, wien 't gezwerf in de wouden en 't platbranden van steden 'n bierbuikje gegeven had.
‘Ja,’ zei ik: ‘en 'k houd me bijzonder aanbevolen voor 'n paar artistieke wenken.’
‘Nou,’ verklaarde-ie bij 't werkelijk meelijdend glimlachen der geroutineerde figuranten: ‘as je oplet is 't makkelijk genoeg. Wij alleen hebben elf maal, heele middagen, met den Herr Direktor gerepeteerd... En vanavond spelen we voor de vijf en dertigste maal... Blijf maar bij mijn in de buurt... Als ze Roller opgedragen hebben, hol je mee na boven en je blijft zoolang brullen as wij... Almaar door brullen, brullen!... Maar oppassen
| |
| |
dat je niet uitglijdt, verstaan?... 't Is 'r zoo glad as de weerlicht op de heuvel... D'r valt 'r haast iedere avond een... “Roller!” brullen en nòg is brullen en brutaal zijn!... En niet an me lijf hangen! Je mot je armen en beenen gebruiken. Begrepen? De rest vertel 'k je straks...’
‘Guten Abend, meine Herren Räuber!’, zei 'n nieuwe collega.
‘Du bist 'n richtiger Räuber!’, riep mijn raadgever.
‘Das bin ich auch - want 'k ben 'n “modern mensch” en al de moderne menschen zijn Räuber,’ zei de ander.
‘Ik zou wel willen weten,’ begon 'n derde: ‘hoelang wij nog roovers zullen zijn?... Is 't vol?’
‘Uitverkocht,’ antwoordde een die z'n snuifdoos liet rondgaan en ook mij welwillend presenteerde: ‘en dat heet 'k 'n wonder, 'n wonder... Ik heb als jongen van negentien den Moor gespeeld, had nooit kennen droomen, dat ze zóó'n ouwe draak nog is zouen ophalen...’
‘Dat komt,’ redeneerde een met 'n dik-besminkt gezicht: ‘dat komt omdat der Herr Direktor 'n gladekker is - die maakt dooie takken nog levend...’
‘Ik figureer liever bij de opera,’ zei 'n roover, die 'n knakworstje uit 'n stuk krant had zitten eten: ‘in de opera hoor je muziek en hoor je zingen... Daar gaat niemendal boven...’
Ik, bang voor m'n accent, hield m'n mond en transpireerde. De harige steekmuts kleefde aan m'n voorhoofd. Voorzeker debuutkoorts...
| |
| |
Eer 't schelletje overging, kwam 'n inspizient ons controleeren, maakte aan de nieuwelingen 't een en ander duidelijk - toen sjouwden we met onze geweren de gang naar boven door, 'n brandwacht voorbij en 't tooneel op. 't Ronde luchtdoek werd neergelaten, 't waarschuwend teeken, dat 'k zoo dikwijls in de zaal gehoord had, weerklonk - wij, ‘Räubertrupp mit Koth und Staub bedeckt’, stonden in zwijgende wachting. Daar was 'k in de ‘Böhmischen Wälder’ met de dikke, hooge boomstammen, de glooiing van 't boschpad, 't violette licht van de hersen, 't gedempte geluid der stemmen voor - en 'k voelde me 'n beetje raar... Als je bij ongeluk de aandacht trok... Als 'r iemand in de zaal was, die je herkende... Als je uitgleed op dat bergje, 'twelk je bestormen moest... M'n hemel, 't is zooveel makkelijker te schrijven... Op die eigenste planken, voor ze nog ‘draaiden’, hadden ze ‘Op Hoop van Zegen’ en ‘Ora et Labora’ en ‘Schakels’ gegeven - op die eigenste planken liep 't zweet in straaltjes langs je warm-ingebakerden rug, omdat je voor de vreemdigheid van 'n publiek met duizend oogen, duizend ooren zou komen... 'n Figurant heeft 't moeilijker dan 'n auteur, die thuis lekker-onopgelet in z'n hemdsmouwen of smerig jasje op littéraire eieren zit... In deze en analoge overwegingen werd 'k door 't alarm der andere roovers gestoord. Ze liepen met de geweren zwaaiend de hoogte op, schreeuwden, riepen ‘Roller!’, ‘Roller!’ - en 'n ondeelbaar moment later, met geen andere gedachte dan: pas op dat je niet valt, dat je geen zot figuur slaat èn
| |
| |
met geen ander geluid in de keel dan ‘Ròòòòòòòller!’ maakte 'k m'n entree op 't tooneel van 't ‘Deutsches Theater’... Midden op de helling bleef 'k krampachtig naast m'n buurman stilstaan, 't geweer in de krampachtig-gesloten hand, de andere vuist krampachtig gebald, de voeten krampachtig in 't gladde gras... Vlak voor me zat 'n juffrouw in 't soufleurshok - vlak voor me hijgde Roller - vlak voor me was de schemerachtige deining van 't publiek, vage zee van hoofden en trage kleurtjes - vlak voor me bewoog de man die de lichten in z'n kamertje met knoppen en toestellen regelde - vlak voor me roodden de stippels van 't voetlicht... 't Leek alles wonderlijk-dichtbij en ver-af, onwezenlijk en vervormd als in droom... Terwijl acteerde ik. Als de andere roovers onstuimig deden, deed ik onstuimig. Als ze gromden, gromde ik mee. Bij Moor's uitval tegen Schusterle: ‘Fort Ungeheuer! Lass dich nimmer unter meiner Bande sehen! Murrt ihr? - Ueberlegt ihr? - Wer ueberlegt wenn ich befehle? - Fort mit ihm, sag' ich...’ enz. was ik 'r al zoo ‘in’, dat Reinhardt in de directeursloge àls-ie me opgelet heeft, pleizier in me gehad moet hebben. Alleen 't zware geweer hinderde - en de gladde helling bleef 'n beletsel voor te overtuigde gebaren. Toen kregen we de scène met den Pater, hoorden we dat we omsingeld waren - we bewogen, acteerden in groepjes, fluisterden, schreeuwden, jouwden - en 't doek werd drie-, viermaal gehaald, wat je 'n aangenaam gevoel gaf, omdat je 'r aan meegewerkt had...
De pauze duurde vrij lang. Er waren roovers, die fleschjes
| |
| |
bier meegebracht hadden - 'r waren 'r die boterhammen met bloedworst aten - 'r waren 'r die 'n tukje deden. Ik, in m'n rooverskostuum, liep de plaats op waar 't gezellig stortregende, rookte, om me op te frisschen 'n eindje sigaar bij den machinist, vlak voor de gloeiende verwarmingsmachine - de eenige plek waar gerookt mocht worden.
We lagen opnieuw tegen de glooiïng van de ‘Böhmischen Wälder’ aan. Beneden je hoorde je de kreten van den angstigen, in wroeging krimpenden Franz. De tooneel-knechts wachten achter de hefboomen, om het tooneel met z'n zwaren last rond te draaien - boven suisde de onvervalschte, niet nagebootste regen langs 't dak van 't tooneel. Er waren roovers die rustig 'n uiltje knapten, wetend dat ze 'n half uurtje kalm op den rug zouden moeten liggen en dat zelfs 'n weinig gesnurk tot de situatie behoorde... Ik naast 'n zanger - er waren er vijftien voor 't ‘rooverslied’ - lag de techniek, de voortreffelijke zekerheid der geheele tooneel-inrichting te bewonderen, 'n technische volmaaktheid gelijk ze in geen ander land van de wereld op 't oogenblik te vinden is. 'n Regisseur die de draden van zulk een ‘Ausstattung’ voorbereidt, is buitengewoon-merkwaardig, ook als je 't in de verste verte niet met zijn opvatting eens bent. In deze overdenking werd 'k door 't plots draaiend tooneel opgeschrikt. De helling met 't ‘kamp van roovers in den nacht van 't bosch’ schoof naar de tooneelopening toe - 't vijfde bedrijf begon. En dat was héél grappig voor den
| |
| |
nieuwen figurant. Alles was donker, de zaal en het tooneel. Alleen achter je smeulde 'n takkenvuur. Zwak schimden de boomstammen aan, ver-weg zwartten de blaren en bij 't in groepen zingen der roovers tekkerde voortdurend de regen boven de hoofden. Toen, bij 't heenstervend gezang, kwam onze speciale taak van slapen met hoorbare ademhaling en snurken. Ik zou me niet durven vermeten 't kleinste spreek-rolletje op de Duitsche planken te aanvaarden. 'n Vreemdeling struikelt telkens over z'n tong en over de geheimzinnigheden van 'n àndere taal. Zoo lang 'r nog geen algemeene wereldtaal aangenomen is, moeten we ons met de klanken der muziek tevreden stellen - en met snurken. Snurken is van 'n onbegrensde internationaliteit. 'n Engelschman snurkt geheel op dezelfde onaesthetische wijze als 'n Turk en 'n Hottentot verstaat 't snurken van 'n Chinees. Ik snurk iederen nacht. Er is geen remedie tegen. Het is 'n bezoeking en 'n natuurgave. Men snurkt zonder 't zelf te weten, doch als men er voor stáát: als men in een tooneelstuk tot taak heeft af en toe hoorbaar en niet te gewild te snurken, beseft men dat het lang zoo gemakkelijk niet is het onbewuste in bewusten toestand te verrichten. Toch heb 'k mijn best gedaan. Het lukte herhaaldelijk. 'n Paar maal snurkte ik als solist. Het is mijn eerste daad dit seizoen op 't tooneel geweest...
Na dit tafreel traden we nog een enkel moment op, bij 't bestormen van 't slot, na achter op 't tooneel 't noodige geraas met geweerkolven op den grond te hebben gemaakt - toen woonden we de grimmige scène bij
| |
| |
van den dood van Amalia, wederom over den heuvel in schilderachtige wanorde verspreid en druk tezamen grommend bij de opstandige woorden van een der roovers tot Moor: ‘Halt ein, Verräther... enz.’
Ik stond bij de tragische ontknooping naast 'n collega-roover, die m'n stil spel bedierf.
Moor knielde bij Amalia's lijk - wij gaven aan onze verrassing bij die waanzinnige daad door bruske gebaren uiting. Ieder bromde 'n paar woorden, om 't geroes der stemmen na te bootsen.
‘Nun seht doch! Habt ihr nòch was zu fordern?’, zei Moor smartelijk gebroken.
‘Jawohl, fünf Mark,’ sprak de collega - in z'n behoefte òm wat te grommen...
|
|