| |
| |
| |
De kamerverhuurster.
...Ik zeg: de kamerverhuurster, en niet de ‘Berlijnsche’ omdat dit hoogst opgepast zou zijn.
Er is maar één soort over de heele wereld.
Een soort, waarvoor het ‘Heb uw naaste lief gelijk uzelf’ nooit geschreven kan zijn - tenzij ironisch.
En de bijbel kent geen ironie.
Indien ik het voorrecht had kamers te verhuren, inplaats van te schrijven, zou ik met bezwaarlijke mate den naaste in mijn kamers kunnen liefhebben.
Der natuur doet men geen geweld aan. Want wat is een kamerverhuurster en wat een huurder?
De verhuurster is iemand vol wrokkige zorgjes, met dag en nacht angst voor 'r meubeltjes, dag en nacht berekenen van 't ‘boekje’ - kortom iemand, die niet geheel en al voor haar genoegen leeft.
Ze voelt bij intuïtie, zonder eenige psychologische voorstudie, dat de hij of de zij, aan wie zij kamers verhuurt, geen hart voor haar hebbedingetjes bezitten kàn, dat ze dien hij, die zij als 'r dichst nabije vijanden beloeren moet.
| |
| |
Er is op 't heelal geen hospita, of ze vergiftigt in gedachten, in verhouding tot de smart over 'n barst in 'n kop of 'n kras in 'n tafel, de bewoners van 'r kamers.
Dat moet zoo zijn. Het ligt in de rechte lijn der dingen.
Een kamerverhuurster, die de lieden welke hare beste vertrekken bewonen, bemint, is ondenkbaar en zoo zij bestaat, is zij niet recht snik.
Ik heb ondervinding.
Hier en daar was ik in den genietenden toestand.
Aan 't noodlot van 'n kwestie over 't ‘boekje’ ontkomt geen sterveling.
Eerst als je onder 't zelfde dak vandaan ben - eerst als je op voet van oorlog met 'n nieuwe kamerverhuurster staat, leer je de goede kwaliteiten der vorige, die de papieren van je bureau nasnuffelde, je wasch verwaarloosde, je boter met je deelde - enz., waardeeren.
Over de kamerverhuurster die tot 't verleden behoort, kun je met zekere objectieve beminnelijkheid naspreken - over die van heden en toekomst, mis je philosofische berusting...
Voor we 'n eigen woning in Berlijn hadden gehuurd, woonden we ergens 'n maand op kamers.
Ik zeg: ergens uit loyaliteit, om geen bepaalde straat te compromiteeren. En om geen uitzondering te scheppen op wat in alle beschaafde landen usance tegenover menschen met een buitenlandsch accent schijnt.
| |
| |
Een koetsier, een kellner, een kamerverhuurster, plegen detective-ooren tegenover den vreemdeling te bezitten...
We hadden in die dagen - 't was kort voor 'n stuk dat om z'n verderfelijke ‘Elends-Malerei’ de schande van slechts 'n paar opvoeringen beleefde - waarachtige kunst eischt 'n hooger getal op den onsterfelijkheids-taxameter - we hadden in die dagen verschillende advertenties in een door kamerverhuursters veel gelezen dagblad aangestreept, en na uren lang trappen en trappen beklommen te hebben, hakten we den knoop door.
De dame maakte een voortreffelijken indruk. Ook de zindelijke goed onderhouden kamers.
We konden informeeren bij Frau Ober-leutnant zoo en zoo en bij Frau Justizrat zoo en zoo.
Ook had er voor 'n paar maanden 'n sinds overleden schrijver bij haar gelogeerd.
Een, die 'n roman in twee deelen met 'n ‘opdracht’ in haar handen achtergelaten had. Een nog niet opengesneden exemplaar.
Ofschoon dat laatste op geen of op tè grooten litérairen smaak duidde, betoogde het aan den anderen kant, dat de collega er had kunnen werken,
Wij huurden. Nog niet heelemaal thuis in 't ‘Berliner Leben’, en bevreesd voor verwikkelingen in zake vuur en licht - in die ergens-straat - kwamen wij overeen vier Pfennig per vlam en per uur te betalen, de meest-winst-looze berekening volgens haar uiteenzetting.
We accordeerden een vaste som voor verwarming per dag - en betaalden twee honderd Mark vooruit. Van
| |
| |
af de Noordpool tot de Zuidpool betalen vreemdelingen een maand vooruit.
Daarenboven hebben auteurs 'n slechte reputatie, wat zij aan de afdeeling lyrische dichters in het bijzonder te danken hebben. Immers zeer zelden dichtte een lyrisch dichter zich rijk en de auteurs van alleen proza, die eenigermate en zeer in de verte van de familie zijn, moeten derhalve geen grooter crediet verlangen dan het Bohèmesoort 't in 't algemeen waard is.
Wij betaalden, pakten onze koffers in 't hotel, sliepen nog denzelfden nacht in onze eigen kamers. En dat was een verheugenis. In een hotel heb je nooit dat prettig familiaar gevoel van 'n eigen kamer met eigen bediening, eigen licht, eigen vuur. We maakten het ons huiselijk, namen een schrijfbureau van de verhuurster in gebruik, hingen portretten op, begaven ons met onzen buitenlandschen pas, waarin woordelijk alle ‘admiralen, generalen, gouverneurs, kommandanten, magistraten en andere officieren’ tot onze ondersteuning in geval van nood werden opgeroepen - naar 't politiebureau - waren tijdelijk burgers.
Ook kregen we de machtiging, om onze dochter, die toen zeventien maanden oud was, in haar kinderwagen rond te rijden: ‘...Euer Wohlgeb, wird auf den gefälligen Antrag vom 26. Februar... ergebenst erwidert, das widerruflich und unter dem nachfolgenden Bedingungen gestattet wird, dass Sie Ihre Tochter Minnie in einem Handwagen auf den Bürgersteigen der Strassen und Plätze Berlins fahren lassen... enz.’
| |
| |
We sliepen dien eersten nacht betrekkelijk. Dan kwam 'n bovenbuurman, met schoenen zoo zwaar als 'n krante-hoofdartikel over 's menschen onsterfelijkheid, thuis - dan weer liet 'n zijbuurman 't water in de badkamer loopen - dan weer had voornoemde Minnie eenige bezwaren tegen 't getrippel van 'n muis in de kamer.
Boven ons bed hing een chromo-lithographie met al de kleuren van het zonnespectrum: een goed-doorvoede engel, met bloote armen, bloot buikje, zwarte vleugels.
Deze engel peinsde in een krans van klimopblaadjes, en daartusschen, glimmend van zilver, vlamde de weldadige spreuk ‘Lerne Leiden ohne zu Klagen’.
Bij die troostende woorden wisselden we eindelijk de sfeer van het bewuste met die van droom en snurkende gelatenheid.
De eerste dagen gingen zonder stoornis. We hadden het waarlijk getroffen, arbeidden aan de schrijftafel des gestorven collega's, wiens portret naast den reclame-kalender van 'n worstwaren-zaak hing - en bij de gecontracteerde thee (laat ik het maar dádelijk zeggen!) kregen we ieder drie klontjes suiker.
De verhuurster en 'r nichtje uit Saksen, hielden den boel kraakzindelijk, deden voorkomend, bewezen kleine diensten. De wasch buitenshuis geven hoefde niet. Zij verstond 't beter dan al de smerige stoomwasscherijen die 't goed met d'r chloor vernielden.
In Berlijn hield geen hemd 't langer dan twee maanden uit. En als 't zoo lang duurde, bofte je door 't hemd van 'n ander in plaats van je eigen terug te krijgen. Zij
| |
| |
wiesch voor de Frau Ober-Leutnant, voor de Frau Justizrat - zij wiesch voor ons.
En 'r Man, 'n ‘Schneidermeister’ uit Weenen, zou gratis eventueel losgeraakte knoopen bevestigen.
'n Idylle. 'n Uitzondering op den in discrediet geraakten stand der verhuursters...
‘Wat 'n charmante menschen,’ zei m'n vrouw, zonder onder de tafel af te kloppen.
Alleen tegenover het natuurverschijnsel van 'n vrouw die te spoedig met dienstboden of kamers ingenomen is, sta 'k met bijgeloof.
Zonder zoo iets ‘af te kloppen’ roept men het onheil aan.
En inderdaad, twee dagen voor de opvoering van het drama met zijn ‘Elends-Malerei’, begon 't voorpostengevecht. In een tafelkleed was een kring waarvan de kinderjuffrouw onder eede getuigen kon dat het een oude was, een kring dien ze al den eersten dag opgelet had.
De kamerverhuurster zei evenwel eveneens onder eede, dat de kring er nooit in geweest was, omdat het kleed pas gekocht werd. Wat onmogelijk was, zei mijn vrouw onder eede, daar een nieuw kleed versche plooien heeft en geen losgetornde hoeken.
De nicht uit Saksen, die er bij werd gehaald, gaf natuurlijk haar tante gelijk, zoodat de stemmen staakten... Ik stond er als vredestichter bij - zonder succes.
De eerste onweerswolk was er.
Om een kring of om een andere haarkloverij komt het altijd in die wereld van zure zorgjes aan... En juist bij zoo'n krakeeltje als 'n parlementarische maiden-speech,
| |
| |
taxeer je over en weer door de overmaat van hevige argumenten mekanders beginselen en karakter, voel je afgronden naast ieder woord...
Den anderen morgen was 't tafelkleed met den kring verdwenen, zaten we rond 'n vervelooze tafel met ontelbare kringen.
Niet protesteeren, dùlden gelijk Tolstoi 't leert, zeien we onderling, bang voor dispuut met tweehonderd Mark vooruit.
Maar dien middag thuiskomend van het ‘Mittagessen’ schenen de kamers aanzienlijk grooter geworden.
Een kamerschut, twee leunstoelen, 'n dameswerktafeltje en 'n bloemstandaard waren 't tafelkleed gezellig nageloopen. Kalm, voortdurend bevreesd voor twist in 'n vreemd land en 'n vreemd huis, begonnen we te onderhandelen, om de verdwenen meubelen terug te krijgen. Geen denken aan! Tante, lief-fatsoenlijk, en nichtje genoegelijk-lachend, beweerden dat er aan de leunstoelen kwasten loshingen, die nooit losgehangen hadden, kwasten die Minnie met geweld losgetrokken moest hebben.
Dat prikkelde de kinderjuffrouw, die voor Minnie's losbandigheden verantwoordelijk was. De kwasten wáren los geweest, hadden geniepig met spelden vast gezeten...
...De stemmen werden scherper - de lach op nichtje's gelaat iets gedwongener - de meubelen kwamen niet terug. Integendeel: bij 't gesmeul der wederzijdsche krijgsvuren, lette je na ieder ‘Mittagessen’ 't exit van 'n nieuw voorwerp op.
Dan was 'n pul van den schoorsteen, dan 'n kleedje van
| |
| |
de sofa, dan 'n klok verdwenen. De kamervoorwerpen hadden de vliegende tering, minderden met 't uur. Zelfs 't portret van den voorganger-schrijver verhuisde. En omdat je de dingen niet vastschroeven kon, als je ging eten, liep je met de angsten rond dat 'r ten slotte enkel 'n bed over zou blijven...
Ook de geconditioneerde thee 's morgens - de thee die in het contract stond - werd met den dag bleeker. Wat de ‘Schneidermeister’ liet staan, werd voor ons met hoeveelheden water, die aan verspilzucht deden denken, geconserveerd. En de straks met lof genoemde drie klontjes suiker per volwassen persoon, krompen tot één.
Toen op 'n ellendigen regenachtigen morgen - den morgen van den avond, die het drama van ‘Elends-Malerei’ zou zien vallen - kregen we twee klontjes voor drie menschen samen.
‘Ik zal opspelen!’, zei ik vastbesloten,
Zoo'n première-dag heb je last van zenuwen en stoere besluiten.
En waarlijk 'k blafte de kamerverhuurster, die na viermaal bellen met bekwamen spoed verscheen, onguur aan.
‘Frau Wirthin,’ toornde ik: ‘ik zie geen kans twee klontjes suiker in drie stukken te breken... Dat komt niet te pas!’ Zij hoorde me meelijdend, doch zeer fatsoenlijk aan. Het is niet makkelijk in een vreemde taal standjes te schoppen. Hoe nijdiger je wordt hoe meer je over je woorden struikelt.
En uitbranders te geven met 'n dictionnaire in de hand, heeft temperamentsbezwaren...
| |
| |
‘Gnädiger Herr,’ zei ze waardig en tergend-zeker van 'r meerdere woordenkeus in de taal die ze aan 'r wieg had gehoord: ‘meneer, wij zijn door en door fatsoenlijke menschen - zùlke opmerkingen over suiker nog wel, hebben we nóóit gehad!’
Ik viel haar in de rede, dat ik me geen 2/3 klontje bij m'n contractueele thee zou laten welgevallen, dreigde met m'n vele vrienden in Berlin - wàt helpen alle ‘admiralen, generalen, gouverneurs, kommandanten, magistraten, en andere officieren’ van je buitenlandsche pas tegenover 'n kamerverhuurster! - sommeerde de meubelen weer op de traditioneele plaatsen te zetten en dat ze zich aan de drie klontjes per persoon zou houden - ze glimlachte beleefd - bleef in de vormen - en 't nichtje in de open deur keek met 'n verbazing of ze nog nimmer zulke ‘onhoffelijke’ uiteenzettingen had bijgewoond.
's Avond op 't punt naar de première te rijden, kreeg 'k de nota van de eerste beminnelijke week. De onvoorziene uitgaven waren o.m.:
Gas voor een week | Rm. 10.60 |
Kinderwasch | Rm. 2.- |
Badwater voor het kind | Rm. 3.40 |
Eten voor het kind | Rm. 3.45 |
Afwasschen vaatwerk | Rm. 4.- |
Wasch van een week | Rm. 15.15 |
Een extra thee | Rm. 2.- |
Diversen | Rm. 4.- |
Vier Pers. ‘Abendessen’ | Rm. 18.40 |
| Rm. 63.- |
| |
| |
Hoe we rekenden: meer dan zes Mk. gas hadden we niet kunnen verbruiken. Aan badwater en ‘eten’ voor 'n kind dat van melk leefde hadden we niet gedacht - evenmin aan ‘afwasschen van vaatwerk’ - evenmin aan zóó'n waschrekening - evenmin aan 't kapitaal voor vier personen ‘Kalter Aufschnitt’ op één enkelen avond dat we thuis waren gebleven...
Dien nacht na de première van ‘Elends-Malerei’ èn van ellende met de verhuurster, zag 't engeltje boven het bed herhaaldelijk wijdopen oogen, lazen we eindelooze malen de spreuk: ‘Lerne Leiden ohne zu Klagen’ - den volgenden morgen weigerden we te betalen. Ze glimlachte. En wij glimlachten. Maar toen we 's avonds het gas wilden opsteken had ze de groote kraan abusievelijk dichtgedraaid.
Omdat je in 't donker geen pers-uitknipsels, die je interesseeren, kan lezen, betaalden we - en omdat 'r geen meubelen meer uit de kamer te sleepen waren en we ten slotte met twee klontjes voor drie personen genoegen namen, werd de verstandhouding de komende dagen toch nog zóó gemoedelijk, dat we de dame op een vrijkaart voor den laatsten avond in den leegen schouwburg trakteerden.
Zij vond de ‘Elends-Malerei’ ‘ganz nett’, vroeg met natte oogen 'n boek met 'n opdracht.
|
|