| |
| |
| |
Stille hoeken.
Het echte, waarachtige leven is over de heele wereld zoowat hetzelfde, maar om het telkens nieuw, anders en in zijn grootschheid dieper, inniger te voelen, moet je je af en toe verplaatsen.
Lang, lang op dezelfde plaats, zonder afwisseling, zonder prikkel, zonder nijpender schakel aan je gemeenschap, word je vadzig, let je minder op, begin je je aan de eigen, ontaardende ik-dingen te wennen.
Een schrijver, in zulk een periode van zijn bestaan, zakt den weg, die naar het decadente voert, af.
Het is door Goethe zoo voortreffelijk gezegd: ‘...Greift nur hinein ins volle Menschenleben! Ein jeder lebt's, nicht vielen ist's bekannt, und wo ihr's packt, da ist's interessant...’
Ja, 'k ben op 't moment wel gelukkig tot de ‘Lustige Personen’ in Berlijn te behooren, die door het overvolle, alle zinnen spannende ‘Menschenleben’ geboeid, opgewekt, met gretige handen ‘hineingreifen’...
Vandaag bezocht 'k stille hoeken.
| |
| |
'n Tooneelspeler buigt avond aan avond voor 't publiek - 'n solist geeft uit den zevenden hemel van z'n blijdschap toetjes en toetjes, als ze 'm na 'n concert nog eens willen ‘zien’.
Het is alles in de glorie van openbaarheid, oostersch-luidruchtig, zwemmend in ‘eer’, overmatig-zenuwspannend, grimmige vijand en antipode van bezonkenheid.
Welk 'n contrast met den arbeid van 'n wetenschappelijken onderzoeker - in z'n laboratorium bij instrumenten en boeken - zònder de onrustige afwachting van 'n menigte, zònder goedkoop applaus, zònder zooveel maal voor 't voetlicht geroepen te worden, zònder gestaar van binocles - en enthousiaste briefjes...
Roes van 't oogenblik aan de eene - los-zijn van grove, uiterlijke ambitie aan de andere zijde.
Na eenige uren in 'n ‘stillen hoek’ van 'n wereldstad, ga je met 'n neerdrukkenden eerbied voor de kunstenaarsder-wetenschap heen - weet je dat die menschen meer ontzag waard zijn dan zooveel anderen, die met geraas en geratel 't publiek amuseeren. Elk soort kunstenaar wordt door den horizon van 't succes gedragen, 't succes van den dag, 't succes van avond of uur.
De wetenschappelijke onderzoeker staat daar niet alleen buiten, leeft niet alleen in afzondering: zoo hij ook denker is, weet hij dat elke nieuwe ontdekking 'n stap verder naar de oneindigheid van het nièt weten is.
't Was in de ‘Speziell-physiologische Abteilung’ van het ‘Physiologisch Institut der Universität’, bevreemdend- | |
| |
stil, toen we er uit de kleurige beweeglijkheid der straat binnenkwamen.
Door wat donkere gangen heen, waren we plots in een zaal met getemperd zonlicht, 'n zaal met instrumentkasten en preparaten.
'n Scheikundig laboratorium dacht je eerst, maar de levende dieren in de hokken en de bedwelmde op de operatietafels maakten 't je duidelijk, dat je in 'n Vivisectorium was.
Achter de tralies, zich tegen mekaar aan warmend, zaten kleine apen met brutale snuiten, ouwe mannetjes met glad-gele gezichten, bruinige bakkebaardjes en doorzichtig-bleeke ooren.
Met schrandere, als in begrijpen zoo levendige kinder-oogen, keken ze naar de voorste operatietafel, waar 'n groote hond gestrekt lei, bewusteloos, toch zacht met de achterpooten huiverend.
Daarnaast op 'n andere tafel, als 'n doode zoo stil, rekte 't lichaam van 'n kat bij 't snorrend getril van 'n electrische machine. De onderzoekers in witte jassen bogen aandachtig en ernstig over de tafels, nauwelijks opziend, de gelaten in 't aantuimlend licht van de vensters.
Eenzaam, onbeweeglijk, als in versteening, nog in narcotischen toestand, droomde 'n wit konijntje voor zich uit op 't helder blad van 'n derde tafel.
Z'n oogjes hadden 'n rossen schijn, of 'r lichtjes in 't sneeuw-lichaampje brandden. Z'n spitse ooren flapten verlept langs den kop.
| |
| |
Dan, in 'n vierkant huisje van glas, met 'n vloer van donzig-witte watten - 't rugje gebogen, den schedel met 'n reeds heelende wonde, de bruine oogen troebel, afwezig, rustte 'n kleine aap.
'n Zonnestreep van 't raam, door 'n kier gebroken, recht en snijdend of 'n stugge hand 'n lijn had getrokken, schuinde op 't glashuisje toe, sloeg parelmoeren zweving langs de wanden, belichtte 't koortsig-trillende diertje, dat met de magere armpjes de bevende knietjes besteunde. Waar de pas genaaide litteeken-voeg 't hoofdje doorroodde was 'n deel van de hersens verwijderd.
De trap af, door schemerduister, stapten we de deuren der bewaarplaatsen langs.
Daar was de verzameling levende dieren, die op proefneming wachtten of voor weken geopereerd waren.
In de afdeeling der honden, 'n twintig ongeveer, kon je mekaar 'n oogenblik niet verstaan door 't helsch geblaf en gejenk.
Ze vlogen tegen de tralies op, vielen verwoed uit, lieten de tanden zien, tot 't dreigen van den jongen geleerde, die onze metgezel was, ze rustig deed worden.
Het waren leelijke, gekruiste, verwaarloosde dieren, van de straat aangedragen, opgepikt, groote en kleine honden, oude en jonge.
Er waren vroolijke, levenslustige, suffe - gezonde en geopereerde.
Ze keken je na, kwispelstaartten, verwonderd over 't ongewoon bezoek in de schemering der kelderruimte,
| |
| |
waar ze gevoederd werden tot de proefneming wachtte.
Toen we de deur uitgingen, ontmoetten we twee mannen met 'n grooten gemuilkorfden rakker. Als 't mijnpaard uit Zola's Germinal snuffelde-ie rond, zette zich schrap, om weer naar straat terug te raken, de vrije heerlijke straat waarvan-ie kwam - en de andere honden den grooten nieuweling ziend, keften, blaften, snoven de vreemde, ongewone lucht van 't nu angstig-loerend beest...
Daarnaast waren de katten.
Je hoorde 't geroep en geklaag in de gang - en zóo als de deur open gedraaid werd, schoten ze op 't vlechtwerk toe, klommen miauwend en schreeuwend en roepend tot op de hoogte van je eigen gelaat.
'r Waren 'r 'n kleine twee dozijn, magere dieren, nijdige dieren, levendige dieren.
Van de plaats waren ze door vlechtwerk gescheiden - van de plaats met 'r boomstronken in 't zonlicht en de brutaal-tsilpende musschen, die onder die omstandigheden den strijd der soorten niet vreesden.
Op den grond hurkten 'r 'n paar bij neergeworpen afval - de meeste hielden de klauwen in de openingen van 't draad, en de twintig, dertig oogen beten groene, gele, phosphoresceerende, pijndoende gaten in 't donker, gaten van haat en opstand, of 'n granaat berstte, 't vonken spette.
En bij 't weer openen der deur hernieuwden ze hun gemiauw, gekrijsch, gekreun, dat soms 'n echo van smartelijk menschengeklaag scheen te krijgen.
| |
| |
De gezonde ezel, in de kamer daarnaast, verstandige kop met in stekels staande haren, dier dat op gehoor-proeven onderzocht werd, stond rustig te kauwen - en van de verzameling kikvorschen in de waterbakken, die allen onder het mes zouden komen, zag je niets. Muizen en konijnen, duiven en papegaaien waren er vandaag niet in die weinig-bezochte kelders. En ook hier was de gróótste collectie niet te vinden. Het ‘Institut für Infektions-Krankheiten’ had er meer....
Denzelfden weg terug, 't bevend aapje in z'n glashut voorbij, en 't altijd onbeweeglijk konijntje op de operatietafel langs, kwamen we in de werkkamer van onzen begeleider, waar dagelijks proeven met honden werden genomen - hoe ze hooren, zien, voelen, ruiken, en in welk deel der hersenen de zetel der zintuigen ligt.
We zagen er de merkwaardigste dressuur - hoe 'n hond uitsluitend bij 'n bepaalden toon van 'n harmonium eten wilde, dien zoogenaamden ‘fresston’ onder andere tonen scherper dan 'n geoefend mensch onderscheidde en bij 'n afwijkenden, zelfs halven toon, de lekkerste hapjes onaangeroerd liet.
Wagner moet nooit 't vermogen gehad hebben dadelijk een aangeslagen toon op 'n piano bij den naam te kunnen noemen..., Hier weigerde 'n hond voedsel zoolang die eene besliste hooge c4 of diepe c7 uitbleef...
Dan was er 'n hond op reukproeven gedresseerd, die enkel voedsel nam uit 'n bak waaronder die druppels van 'n oplossing van 1 op 5000 muskus in water, en
| |
| |
die van de zorgvuldigste nabootsingen onderscheidde. Eenmaal goed op die dingen gedresseerd, wordt 'n deel der hersenen verwijderd - en de dan herhaalde proeven in verschillende variaties, duiden nauwkeuriger dan ooit de basis van het zintuig aan - voor zoover men niet tasten blìjft.
De verminkte hond herkent den ‘fresston’ nog - terwijl-ie voor den ‘kommandotoon’ van zijn meester ongevoelig blijft.
Door nog 'n zaal, waar andere proeven op levende dieren genomen werden - zijn we 'n eind opgewandeld naar 't ‘Anatomisch Institut’, hebben 'n groot aantal preparaten gezien, deelen van de onderscheidenste dieren der wereld. En terwijl we vanuit den tuin naar de enorme zalen boven in 't gebouw keken, waar de schaduwen der met sectie bezige studenten achter de groote ruiten bewogen, dachten we aan de wonderbaarlijke ingewikkeldheid van 't leven, deed de stilte overal als iets ongemeen-voornaams aan.
De achterzijde van het ‘Deutsches Theater’ met uitgedragen décors en requisieten, stak boven den muur uit - in deze omgeving een spot - en dichtbij speelde 'n man op 'n draaiorgel.
Als we wat eeuwen verder zijn, zullen ze 'n reuze-monument oprichten - droom je - tot herdenking van 't ontzettende dat ook de dieren voor de menschen leden. We hebben zooveel aan ze te danken. Ze hebben onnoemelijks doorstaan...
| |
| |
Van onzen geleider afscheid nemend, zag 'k de deuren van 'n gebouw geopend, 'n gebouw waarvan 't bestaan me onbekend was - de Berlijnsche Morgue.
Er lagen 'n man en 'n vrouw naast mekaar in de oneindige stilte van 't niet meer lijden, niet meer vragen, niet meer weten.
De vrouw met 'n blauw jak, 'n zwarten rok, pas gekochte nieuwe schoenen.
Ze lei met 'r haar geheel los en met 'n waarachtigen glimlach.
De man, 'n groote verloopen kerel, met 'n gezicht waarop 't leven z'n ruwheid uitgewoed had, nam z'n zorgetrek om den mond mee in het graf.
Voor de spiegelruit verdrongen zich kijkers - 'n koetsier van 'n Droschke, 'n metselaar, 'n dienstmeisje, 'n paar kinderen, 'n dame met veerenhoed, 'n heer met gelakte schoenen, 'n brievenbesteller.
Ze dorsten niet hardop praten, fluisterden, fluisterden - bang voor de twee achter 't glas.
En als ze lang gekeken hadden, liepen ze zonder geraas naar buiten, behalve de kinderen, die over de nieuwe schoenen der doode vrouw snapten en kakelden.
|
|