Trinette
(1913)–Herman Heijermans– Auteursrecht onbekend
[pagina 148]
| |
‘Dag, Trini....’ Ze keek 'm verbluft aan. Hij bromde anders onverstaanbare dingen. Nu.... Trini.... Trini.... Was-ie dan heelemaal 't uur vergeten? Hij vouwde z'n krant dicht, leunde met 't hoofd op de handen, terwijl ze de linten van haar hoed losstrikte. ‘'t Is laat, kind....’ ‘Ja.... ja.... Frans....’ ‘Wie heeft je thuisgebracht?’ ‘Niemand....’ ‘Niemand?’ ‘La en Victorine 'n klein eindje....’ ‘'k Was wel gekomen.... maar.... 'k ben opgehouen....’ Weer keek ze 'm angstig aan, niet begrijpend wáárom hij zich verontschuldigde, wáárom hij niet sprak van haar lange wegblijven. 't Licht viel hard op z'n kruin, van wit vel en steile haartjes. Er lag 'n aarzelende verlegenheid op z'n gezicht, alsof-ie iets zeggen wou, maar niet durfde. ‘Opgehouen?...’ .... ‘Da's te zeggen.... 'k Ontmoette Fontan.... We zijn blijven praten.... 't werd laat....’ .... ‘Wat doet Fontan?....’ Ze was blij over iets te kunnen doorpraten. ‘Hij heeft 'n plaats.... buiten op de steenbakkerij... Stomme hond om uit Rochefort weg te loopen!.... Hij heeft mijn kamer bij Colbert.... Je herinnert je wel?...’ ‘Wil je wat eten, Frans?’ ‘Is 'r wat?’ ‘Brood, kaas.... 'n stuk koud vleesch...’ ‘Nee, dank je... Eet jij maar.’ ‘'k Was bij Togni.... 'k Heb geen trek meer....’ ‘Was 't vol bij Cabri?’ ‘Stampvol....’ ‘Kennissen gezien?’ ‘Jean.... en Flobert.’ | |
[pagina 149]
| |
‘Hé?... Flobert?’ ‘Ja even... Hij is d'r uitgesmeten... smoordronken.’ ‘Hahaha!... 'k Heb 'm nog nooit nuchter gezien!’
Trinette kleedt zich uit, hurkt in 't bed, de kin op de knieën. Dartel speelt 't licht in de roode haren, koper-glansjes, molligglanzend van helderheid. Ze zit na te denken, waaromie zoo goed is vanavond, waarom zoo vroolijk, zoo kalm. Hij heeft haar niet eens gevraagd wàt ze verdiend heeft. Droomerig kijkt ze naar de naakte voetjes, die als rozige vlekken op de kreukels van 't laken drukken. ‘Zeg Frans....’ ‘Ja.’ ‘Bè-je bij Averino geweest?’ ‘Ja.’ ‘Wist-ie wat?’ ‘Misschien....’ Dommelend begint haar hoofd te knippen. Ze is moe, spreekt half-suf, met 'n loom, lekker gevoel van slaap. ‘Kom j'in bed?’ ‘Ja....’ Ze hoort z'n kleeren ritselen, 't gewrijf van z'n linnen, 't geplak van bloote voeten op den houten grond. Dan voelt ze dat 't licht uitgaat, hoort ze 'm komen.... Wat is-ie goed vanavond!.... Zoo stil.... Zóó heelemaal-rustig, zonder schelden.... zonder harde woorden... zonder barsch aanblaffen. ‘Bè-je daar?’ ‘Ja Trini....’ 't Murmelt in haar ooren als 'n zacht gesuis, 'n tevreden gelukje, 'n diffusie van half-rijpe, donzige, mooie gedachten.... Trini.... Trini.... Trini....
Den volgenden morgen staat ze laat op. Ze is heerlijk verfrischt. Er is 'n naklank van 'n droom in haar.... Wat | |
[pagina 150]
| |
was 't ook weer?.... Wat?... Wat?... Frans is weg. Ze herinnert zich z'n geduld van den vorigen nacht.... 't Is toch 'n goeie jongen. Hij heeft in 't geheel geen geld gevraagd.... Da 's de éérste keer.... Ze denkt ook aan Gonne, aan haar belofte dikwijls terug te komen. Ze kleedt zich an, langdoend over beuzelarijen tot 't twaalf slaat. Weelderig van 't frissche water, van 't gezellige treuzelen, zet ze koffie, kookt eitjes, halfzacht. En terwijl ze de reepjes brood in de eieren doopt, glimlacht ze over dien droom.... Wàt heeft ze gedroomd?.... Wàt?.... 'n Flikkering Goudstrepen.... Hel, geel glinsterlicht.... Iets moois.... Weggedoezeld uit de herinnering.... Frans is toch soms 'n goeie jongen.... Gonne.... vreemd.... Ze zet 't hoedje op, wandelt naar Victorine. Cristi! Ze had heelemaal de grap van Martin vergeten! Wat of Alfred gezegd zal hebben?
Victorine bewoont 'n kamer van 'n logement in de Rue des Dominicains. Op de trap ontmoet Trinette 'n viertal havelooze levenmakende kinderen, die de treden op en af dreunen. Ze tikt op de kamerdeur. Geen antwoord. Ze tikt nog eens. 'n Flauw geluid. Op 'n stoel kreukelt 'n corset naast 'n hoop verwarde vrouwenkleeren, waarvan de banden op den grond bengelen. Slap hangen de geruite gordijnen voor de alkoof. ‘Ben je nòg niet op, luilak!’.... Weer geen antwoord. Alleen wenkt 'n witte arm. Trinette slaat de gordijnen terug, gilt 't uit.... ‘Victorine!’ Op 't kussen 'n hoofd met gesloten, ingevallen oogen. Voor den mond 'n natte roode doek, één prop gestold bloed. Jezus!’.... Marmerwit is 't gezicht, blauw gekringd, zwart onder de oogen. | |
[pagina 151]
| |
‘O m'n God, m'n God!’ snikt ze, neerzinkend naast 't bed. ‘.... 'n Slok.... water!’.... ‘Victorine!.... Victorine!’ ‘Stil!.... stil!.... De buren.... 'n Bloedspuwing.... 'n’.... Ze houdt plotseling op, tastend naar de borst in 'n ontzettende benauwdheid, in 'n krimping van 't jonge lichaam. 'n Nieuwe bloedgolf klokt uit den mond, stroomt over 't hemd als 'n vlammende, jammerlijke streep wegstervend leven. Trinette bedekt zich de oogen, ijlt naar de deur, schreeuwt schor, bevend aan alle leden.... .... ‘Hulp!.... Hulp!.... Hulp!’.... Beneden roezemoezen de kinderen met harde geluiden. Ze komen aanhollen, vertoonen de vuile gezichten in den deurpost. .... ‘Hul.... lep!’.... Daar komt de houdster van 't logement, vallend over de dikheid van haar lijf; ze smijt de kinderen weg met 'n snauw, steunt goedhartig 't bleeke lichaam in 't bed. Op 't portaal klinken voetstappen. Vrouwen in nachtjakken, met verwarde haren, mannen met boeventronies. Al de oogen kijken verschrikt, met dierlijken angst, naar de bloederige streep op 't hemd, op 't laken. ‘Smijt toch de deur toe!’ roept de dikke bij 't bed. Werktuigelijk duwt Trinette er tegen, leunt tegen de spijl, bijna bewusteloos. .... ‘O God! Victorine! Victorine!.... Ze sterft!’ ‘Weet je dokter Fleury.... hier om den hoek?’ .... ‘O God nee!’.... .... ‘Sta daar nou niet te Ogotten en loop d'r heen.... Gauw dan toch!’.... Trinette werkt zich heen door de nieuwsgierigen. Het portaal is geheel gevuld. Beneden bij de deur òok, gapen menschen. Men mompelt van 'n moord.... 'n afgesneden hals. De dokter is thuis, gelukkig. De menigte maakt plaats, laat 'm door. Boven niets veranderd. Victorine is bewusteloos. ‘'t Is d'r eigen schuld,’ mompelt de waardin.... ‘Ze | |
[pagina 152]
| |
lijkt wel dol!.... Vannacht om half vijf is ze komen aanzetten, half naakt.... God weet waar ze uitgehangen heeft!’.... De zieke slaat de oogen op. Ze is wit als krijt, 'n stervend Madonna-kopje, in 'n krans, lange, glanzende haren. De dokter schrijft 'n middel voor, gaat heen, kort-aangebonden. In 't portaal fluistert-ie de dikke vrouw iets toe en de dikke zegt 't aan de nieuwsgierigen en de nieuwsgierigen mompelen 't onder elkander. Trinette heeft 't ook verstaan. Versuft zit ze bij 't bed. Achter de deur klinkt nog 'n flauw gefluister. Dan wordt 't in 't huis, als straks. De menschen komen en gaan, de kinderen ravotten beneden op de trap.
In 't bed, in de slaaprige schaduw der gordijnen, de vorm van 't meisje, mooi wegterend lichaam. Trinette verwarmt de kleine, witte hand, die slap, zonder leven in de hare hangt. Door de groene, streperige valgordijnen van 't raam schemert 'n somber, spookachtig licht, zwarte reflectie van den berookten gevel der overzij. Trinette kijkt naar den uitbouw van 'n dak, naar 'n waseming van rook, door den wind over bruinzwarte pannen gespuwd. Uit de Rue des Dominicains en de Rue des Bouchers dreunt gewoon middaglawaai, rijdende karren, stappende menschen, onnoembaar gegons van 'n druk begane straat. .... ‘Victorine!.... Slaap je?’ Ze antwoordt niet!.... Als ze nù stierf, hier, terwijl zij alléén in de kamer is. Ze durft niet opstaan, bang voor 't eigen geluid. Met angstzweet op 't voorhoofd, koude rillingen over den rug, tuurt ze op de alkoof.... Altijd die bloedstreep.... Als de dood nù kwam!.... De dood!.... Dat liggen blijven van 'n menschenlichaam als 't kreng van 'n hond!.... Vader lag ook zóo.... God!.... Die schrikkelijke angst voor.... voor.... voor dat zwarte, dat bangzwarte.... die afgrond-zwarte.... die leege hersenkastzwarte.... die dood-zwarte!.... God!.... Dat benauwende, sluipende, paarse licht van de groene gordijnen.... dat | |
[pagina 153]
| |
harde gestommel, die gilstemmen op de trap.... alsof iemand komt.... iemand.... iemand.... Daar kómt iemand.... Jezus! .... ‘Victorine!.... Victorine!’.... roept ze heesch. Flauw knipt de vriendin met de oogleden. ‘Wat.... zei-ie?’ vraagt ze moeilijk. Ze bedoelt den dokter. ‘Niks.... niks!’.... ‘Wat.... zei.... ie?’.... .....‘Dat je beter zult worden.... beter.’ ‘Niet.... waar!.... Niet.... waar!’.... ‘Waarachtig!.... Waarachtig!’ ‘Lieg.... niet!’ Ze zwijgen, hand in hand. 'n Zware voerkar ratelt voorbij, nadreunend met sombere reutelingen. ‘.... 't Schieten in.... de.... grot....’Ga naar voetnoot1) hijgt de zieke tranen in de oogen, die met weerbarstige rukjes over de wangen rollen. En stil, zonder veel leven, delireert ze vage, bijna onhoorbare woordjes.... .... Le bel Alfred!.... Cohu!.... le Paradis latin!.... Ze hakkelt op 't laatste door met 'n kinderachtig lachje, als 'n pijn.... le Paradis.... le Paradis.... latin.... Zoo gaat de dag voorbij. De dikke waardin heeft 't drankje meegebracht, toont 'n goedig geduld. Om zes uur gaat Trinette heen. De zieke zal den nacht wel halen. Frans wacht om te eten. Ze moet zich haasten. Wijn, heeft de dokter gezegd. Ze zal onderweg 'n flesch koopen, tast in 't beursje.... Niets!.... Geen centime!.... Cristi! Crénom! Da's smerig. Dat mòet hij gedaan hebben, terwijl ze sliep!.... De athleet is niet thuis.... vreemd! Dat is nog nooit gebeurd. Ze eet alleen, haastig, zonder honger, de brokken met water naar beneê spoelend. Om zeven uur moet ze bij Cabri zijn. Ze wil 'm vragen of ze weg mag blijven, om Victorine op te passen. | |
[pagina 154]
| |
‘.... Mag 't, Cabri?’.... Hij vloekt. Margo is ook niet gekomen. Dat gaat zoo niet!.... Hij moet van de verteringen bestaan.... Canailles, 't vrouwvolk!.... Nee, hij wil 't niet! Zoo, gaat ze toch!.... Als ze maar op 'n malsche boete rekent.... Ze laat 'm grommen. .... ‘Bougre!’
Victorine is iets minder afgemat. Ze lacht zelfs, als ze Trinette ziet. ‘Krijg je nou boete?’.... ‘Nee, 'k mag....’ ‘Blijf je hier?’.... ‘Ja.... den heelen avond.’ ‘Dank je....’ Ze sluimert in, heel even. ‘.... Trini....’ ‘Hier ben 'k....’ ‘Wat ben je goed.... dat je hier blijft!.... D'r was 'n angst in me.... angst.... om dood te gaan.... alleen.... héélemaal alleen....’ ‘Praat niet zoo dwaas.... Je gaat niet dood!’ Weer sluit de zieke de oogen, rustig. Ze voelt zich prettig, uitgeslapen, alleen wat vreemd-zwak, toch heel helder. Ze wentelt zich op een der ellebogen, 'n lach op 't witte gezicht, vleugje van gekke herinnering. De borst reutelt. Ze hoest even, laat dan 'n kort verhaal van de bloedelooze lippen glippen, soms met 'n bitter accentje, kinderachtig-lachend, soms benauwd kuchend. .... Ce bel Alfred!.... La was dom geweest.... Enfin hij was dronken.... Ze had 'm nog zoo gesoebat!.... Haar laarsjes had-ie naast zijn schoenen voor de deur gesmeten.... om te laten poetsen.... door de meid met de hallucinaties.... Verbeel je!.... Om vier uur had ze hooren loopen. De vrouw van Alfred.... Cette belle Eve.... met d'r grooten neus, was in de gang blijven staan. Ze had de laarsjes opgenomen.... weer met 'n bons op den vloer neer- | |
[pagina 155]
| |
gegooid.... had de deur geopend.... 't magere hoofd door de opening gestoken.... Zóó'n neus!.... Toen was Victorine vol schrik uit 't bed gesprongen, had La geroepen, die gevloekt had. Ze waren allemaal in huis op voor de vroegmis. Ze hadden gepraat, gedempt, voor de kamerdeur. Zware mannenstappen klonken van buiten af op de trap.... Hoho!.... Nu kon ze lachen. 't Was de laatste marteling, die Martin haar had aangedaan.... Ze hadden de deur opengesmeten zonder kloppen - d'r was geen slot op! -terwijl ze half naakt stond. Alfred loerde met 'n slaapmuts op, met verwarde snorren. 'n Roestigen sabel had-ie in z'n hand. De groote neusvrouw zwaaide 'n bezem, de geelgroene dochter slingerde 'n pook, de gore meid hanteerde de spuit van de waterleiding.... Nom de Dieu! Daar achter nog twéé agenten van politie!.... La had de deur dichtgekwakt.... De agenten waren tòch binnengekomen. D'r uit! D'r uit! Geen cocottes in zijn huis!.... piepte Alfred. Hij had de kamer verhuurd an Martin.... hield er geen rendez-vous op na! En ze hadden allen gedreigd met d'r wapens en gegild: D'r uit! D'r uit! D'r uit!.... O die borst, die pijn!.... De meid had haar den bezem nagesmeten.... de dochter 't manteltje, dat ze vergeten had.... La was laf geweest, suf, nog half dronken. Buiten had ze staan huilen in den stortregen, met 'n verlamming van schrik in de beenen.... Nou lag ze goed!.... Zoo'n rust!.... Zoo'n kalmte! Zoo'n zenuwontspanning.... Of Alfred en z'n vrouw en z'n dochter nog naar de vroegmis gegaan waren?.... Hahaha!.... Of La komen zou? Opgewonden praatte ze. ‘Spreek niet zooveel, Victorine.’ ‘Laat me!.... Laat me!.... 'k Voel me weer akelig.... zóo eliendig-akelig.’.... Ze gleed achterover in de weeke bulten van 't kussen, uitgeput, hijgend, 'n knarsing van verwoeste longen, drukkend de handen tegen de borsten in 'n woeste kramp. Toen bedaarde 't weer, maakte de pijnverluchting haar vroolijk, koortsachtig druk. | |
[pagina 156]
| |
‘Misschien.... wor-'k nog beter....’ ‘Als je maar rustig blijft....’ ‘Hééft-ie dat gezegd?’ ‘Ja.... ja.... Stil nou....’ ‘.... Frissche lucht.... Ostende.... 't Is 'r zóó mooi... de Estacade!.... de Estacade....’ Flauw gekabbel van blauw deinend water.... blauwe lichtglans.... blauwige zeeschuim.... zachtblauw voor haar oogen met 'n gezweef van donkere vlokken, helle sterretjes. ‘Wees nou stil.... 'k Bid 't je!’ ‘Nonsens!.... Nonsens!.... 't Is tòch uit, uit.... uit!.... Neem dat laken weg.... Die kreukels hinderen!.... Zoo, zoo.... Wat ben je goed.... Wat ben je goed.’.... In de wreede pijniging van haar nerveusheid begon ze opeens zacht te huilen, nokkend als 'n kind. Dokter Fleury kwam 't bezoek herhalen, haastig in z'n bewegingen, 'n armendokter, die niet veel tijd verspilt. Waarom ze bij vroegere bloedspuwingen niet dadelijk bij 'm gekomen was? Waarom?.... La had haar altijd gerustgesteld.... bloed uit de maag.... en dàn.... 't leven.... 't leven! Ze had 't verleefd. Dat wòù ze.... Geen ziekenhuis.... geen vertrapt, oud lichaam!.... Als ze zich nu maar heel rustig hield.... Of ze bloedverwanten had?.... Nee. Afwijkend van z'n gewoonte, bleef hij praten, belangstellend in de twee kinderen. Trinette liet 'm uit. Haar groote bruine oogen hingen aan z'n lippen. ‘Hou je veel van haar?’ ‘Ja....’ ‘'t Loopt af.... héel gauw.... Geen remedie... Totale uitputting....’ ‘O God!’ ‘'k Ben om tien uur thuis.... Mocht je me noodig hebben.... Hou je dapper, kleine meid....’ | |
[pagina 157]
| |
‘Is 'r niks, niks an te doen?’ Hij schudde 't hoofd, zeker van z'n wetenschap, dat wetenschap hier niets hielp. Victorine was ingedommeld. De Rue des Dominicains en die der Bouchers begonnen wakker te worden. Bij negen. Van de straat straalde rosachtige gloed naar boven, gele lichtplassen, dansende schaduwvlekken, op den vuilen gevel aan de overzij, de schijn van 'n knetterende toorts in de kamer. 'n Enkele dronken stem schreeuwde met lange naslepen. Uit de café-chantants lawaaide muziek, harder klinkend bij elk opengaan der deuren. Een schorre stem ventte bladen:.... ‘L'indépendance! Le Gil-blas!.... L'indépendance!.... Dernière édition!.... Explosion au borinage!’.... Druk aanhoudend gejoel, dof gestap. Zwaar rolt 'n rijtuig voorbij met lichtgekleede, tierende vrouwen, dol van drank; op den bok 'n man met 'n jammerende harmonica. In de alkoof Victorine, zwaar ademhalend, langzame longstooten. Melo-dramatisch contrast met de moerasbellen buiten. Konventioneel sterfbed. Véél beschreven, toch nog wel nieuw in de ingewanden van 't prettige Brussel, in den vuilnisbak achter de Passage, in die verweeking van 'n weelderige Burgermaatschappij. .... ‘L'indépendance!.... L'indépendance!.... Explosion au borinage.... Liste des morts!’.... De dikke juffrouw brengt 't lampje binnen. Trinette blijft voor 't raam zitten, kijkend naar de gekalkte muren, naar 'n klein verlicht venster met tulen gordijntjes. Meer ziet ze niet. Groote treurigheid is in haar, diepe melancholie. Ze zou lang willen huilen, kàn 't niet, afgetrokken door de muziek, 't rumoer beneden. Telkens sluipt ze naar de alkoof, zachtjes. Victorine ligt rustig. Goddank! Dan gaat ze weer zitten, denkend over verschillende dingen, over de jeugd in Rochefort, 't ravotten als kinderen op bloote voeten. | |
[pagina 158]
| |
‘Trinette!’.... Ze vliegt naar 't bed. ... ‘'k Heb... vergeten... 'n boodschap... te zenden... naar... 't Paradis... Wil je... morgen?’... ‘Zeker!’... ‘Morgen.... moest je.... ook.... schrijven an La’.... ‘Goed, goed!’ ‘.... Wat.... Wat.... 'n leven....’ ‘Wil 'k 't raam dicht doen?.... 't Klemt 'n beetje.... ‘Nee.... 't is wel aardig.... 't is wel.... aardig dàt.... lèven.... Denk.... an 't Paradis....’ Ze sluit de oogen, sluimert in, onrustig, met zenuwtrekkingen om den mond. Uren zit Trinette voor 't raam bij 't lampje, dat de alkoof in 't duister laat. 't Is nacht geworden. De geluiden buiten, galmen driftig voort, met woeste, ongelijke tempo's. Langzaam begint haar hoofd op zij te zakken. De klanken sterven weg in 'n chaos van verwarde melodieën, van héél uit de verte. Ze is ingeslapen. 't Blijft stil in haar hoofdje, terwijl de Rue des Dominicains loeiend getier uitbraakt. Plotseling ontwaakt ze. Hoe?.... Hoe?.... De lamp is uitgegaan met 'n trekking van roet. Ze is in 't donker. Ze klappertandt. .... Wat is 'r?.... .... Wat?.... Van de straat klinkt 'n luid gebrul, 'n bekende dierlijk-rauwe stem.... ‘Lala!.... Lalarida!.... Lallalallaaaa!’ Dan op de trappen, in de gang. ‘Lallalalaaa!’.... Martin waggelt in den deurpost. ‘.... 't Lijkt hier de hel!.... Lala!.... Steek licht op.... voor den duivel!’.... ‘Sust! Sust!’.... Hij lalt met 'n heeschen dronkemanslach, 'n walgelijk keelgeluid, dat als 'n viesheid de kamer vult, in de hoeken plonst, in 't bed, in de dekens. | |
[pagina 159]
| |
‘Wees toch stil.... Ze heeft 'n bloedspuwing gehad!.... Jezus, ga weg!’.... Ze posteert zich voor 't bed, smeekend, afwerend. Dan geeft ze een gil, snerpend, doordringend, als van 'n drenkeling. Ze heeft éven aangeroerd 'n koude, stijve hand, machteloos uitstekend uit 't bed, 'n kil, klam vel, 'n ijzige, misselijke aanraking in 't donker.... in 't donker.... in 't dooden-donker.
‘L'indépendance!.... Dernière édition!.... Explosion au borinage!’ |
|