| |
XII.
't Was halftwee, toen ze in de Rue Vergote kwamen. 't Heele huis lag in 't donker, behalve 't raam van Florent flauw verlicht.
‘'k Durf niet meer kloppen,’ zei ze angstig.
Ze overlegden samen. Tranen plakten nog aan de wimpers van 't meisje; ze zag wit, erg wit. Frans mompelde verdrietige woordjes.... Was 't niet beter als ze met hem ging bij madame Colbert.... Als tante nog op was, zou er een storm losbreken. Zou het misschien moeilijk vallen te liegen.
‘'k Weet iets,’ zei hij eindelijk op het verlichte venster wijzend. Hij raapte 'n steentje op, mikte op 't raam.
't Tikte, maar 't bleef stil.
‘Als Florent je hoort kan-ie je ongemerkt boven laten.’
'n Tweede steentje vloog. 't Knetterde tegen 't glas.
.... ‘Pas toch op Frans voor de ruiten.... Goeje God, waarom hè-je me niet dadelijk thuis gebracht!’....
‘Zanik nou niet!’
'n Derde steentje vloog zonder resultaat.
‘Hij 's niet op z'n kamer....’ gromde Frans. Toen -'n invallende gedachte - begon hij schaterend te lachen....
‘Wees toch stil!’....
Gelijk werd de huisdeur geopend. Tante Adrienne verscheen in nachtgewaad. Haar vuisten had ze in de heupen geplant.
‘'k Zou liever al de buren bij mekaar schreeuwen!.... Waar kom-ie zoo laat vandaan?’....
‘We hebben je niet wakker willen maken,’ lachte Frans.... ‘Florent hoorde ons niet.... 't Lijkt wel of-ie niet op z'n kamer is....’
| |
| |
Tante Adrienne wierp hem 'n woedenden blik toe.
‘Waar kom je zoo laat vandaan, zeg?’
Trinette beefde.
.... ‘Van de kermis....’
.... ‘Zoo....’
.... ‘We zijn opgehouen door 'n paar kennissen,’ zei Frans.
.... ‘Zoo, zoo....’ Tante schepte diep adem.... ‘Weet je wie hier was, vanavond?’
‘Nee....’
‘Christine.... Brutale, kwaje meid, waarom hè-je me niks gezeid!’
‘'k Wou 't morgen doen....’
‘Had z't jou gezegd, dat d'r dienst opgezegd is?’
‘Nee,’ zei Frans.
‘Rakker.... vaurien!.... Zonder dienst en om halftwee thuiskommen.... Je kunt morgen inrukken, versta je?.... Ik heb genoeg van je....!’
Trinette huilde.
.... ‘Jij en jij.... jullie deugt geen van twee.... Allons naar je bed.... morgen spreek 'k je verder.’
Zwijgend ging ze voorbij de nijdige tante. Op haar kamer viel ze neer op 'n stoel.... O God! O God! Was ze maar nooit naar Brussel gekomen. Tranen stroomden tusschen haar vingers.
Op de smart volgde 'n gevoel van uitputting. Ze sliep bijna in op den stoel, gebroken. Diffuus doemde de heele avond op, wegwasemend in nevelbeelden, als 'n pijnlijke droom, die door haar ziel gleed, als 'n naborreling van bevredigd genot, gevolgd door groote smart. Zou Mariette.... ook?.... De smart troost zoekend in 't woud.... Ze zag Mariette.... naakt.... in 't groen.... weenend zooals zij geweend had.... Waarom?.... Waarom smart?.... Ze hadden champagne gedronken.... maar dat andere!.... dat àndere!....
Er huiverde 'n ontzettende angst in haar op, 'n beklemmende
| |
| |
drukking, als de klauw van 'n monster, de grijnzing van 'n heel donkeren zwarten nacht, de gaping van 'n afgrond, hol, vunzig, kil....
Langzaam ontkleedde ze zich. Er viel iets op den grond.... de brief van Romaine. Bij 't kaarslicht las ze nog eens, half-begrijpend, met 'n dronken speling der letters voor de moeie oogen.... Of ze overkwam.... als ze geld opgespaard had?.... Ze verlangde zoo naar haar....
In bed woelde ze onrustig.
Ze had de kaars niet uit durven blazen, bang voor den nacht, die door 't zwarte vensteroog binnen plaste.
Een zwartgallige moedeloosheid kwam over haar, 'n misselijkheid om verder te leven.... Dood!.... Nee niet dood!.... Goeje God nee!.... Hoe had ze nù kunnen sterven?.... Zoo!.... zoo!.... Badend in 't zweet dacht ze aan vader.... Jezus! Jezus! D'r dampte rook in den hoek.... ze verborg zich diep onder de dekens.
's Morgens vond tante haar koortsachtig te bed.
‘Sta je niet op, zeg?... 't Is negen uur?’
‘'k Ben ziek.... 'k Ben ziek....’
De stem klonk als 'n zachte, kreunende kreet.
‘Komt door je nachtbraken....’
‘Wees niet meer boos....’
.... ‘Je bent 'n slechte meid.... Van dien avond met Florent zal 'k maar zwijgen.... Nou je dienst kwijt!....’
‘'k Zal je niet tot last zijn.... als 'k eerst maar beter ben....’
Tante Adrienne kreeg medelijden. In den grond van haar hart was ze goed, hield ze van 't nichtje. Als Florent er niet was geweest, had ze zich misschien 'n moeder getoond.
‘Goed.... goed.... Je mot nog 'n boel leeren.... Hèje je gister geamuseerd?’
.... ‘Nee! Nee!’....
‘Niet? Was Frans niet aardig?’
‘Ja.... ja.... 'k wil nooit meer uit....’
| |
| |
‘.... Wat raaskal je nou?’....
‘Waarom laat je me met 'm uitgaan.... 'k wil niet meer....’
Koorts gloeide in haar oogen.
‘Stil, stil....’ suste tante. 'n Groot zelfverwijt pijnigde haar.... Dwaasheid neef en nicht.... en dan.... Florent....
‘.... 'k Haat 'm! 'k Haat 'm!....’
‘Kom hou je rustig.... je bent niet goed....’
‘O God.... 'k Ben zoo ziek....’
***
Een week lang bleef ze te bed met 'n vermagerd gezichtje, dof liggende oogen. Toen kwam de levenskracht terug. 't Zonnetje scheen vroolijk door 't raam, dartelde spelend in de kamer. Eenzaam liep ze den weg op, doelloos, duizelend van de frissche lucht. Op de Avenue Cortenbergh keek ze lang naar de stad, 'tzelfde warm-zonnige glinsterveld van den eersten keer, vol daken en kleuren. Kristalhelder leek de hemel. Hoog kromde de koepel van 't paleis van justitie, 'n donker gat in de lucht.
Verder ging ze, naar de speelplaats der doofstommen. Een vroolijkheid kwam in 't oog van den broeder.
‘Waar ben je zoolang geweest, Trinette?’
‘Ziek....’
Onderzoekend keek hij haar aan.
‘Je ziet bleek.... Brussel doet je geen goed....’
Hij vroeg haar hoe ze de stad had gevonden, praatte hartelijk, met 'n zacht fluweelen klank in z'n stem. Haar ernst maakte hem angstig. Nog eens vroeg hij....
.... ‘Je ziet bleek, kleine Loulou....’
‘Loulou?....’
‘Niets.... dwaasheid.’
's Middags had Trinette 'n lang onderhoud met tante. Ze wou 'n betrekking gaan zoeken.... Nee, ze wilde niemand tot last zijn. Tante hoefde niet mee te gaan. Madame Colbert had 'n adres opgegeven.
| |
| |
Opgeruimder gestemd ging ze om twee uur de stad in. Bij de Rondpoint ontmoette ze Frans. Verlegen kwam hij naar haar toe. Ze dorst hem niet aanzien.
‘Was je ziek, Trim?’
‘Ja....’
Ze had graag door willen loopen, met 'n koud, vreemd, vijandig gevoel tegenover den neef. Ze had nooit van 'm gehouen. Dat wist ze nu zeker.
‘Waar ga je heen?’
.... ‘In de stad.... 'n betrekking zoeken....’
‘'k Loop mee....’
.... ‘'k Ga liever.... alleen....’
Maar hij had al z'n arm door den hare gestoken. De aanraking bracht haar weer onder den wil van 't groote, sterke lichaam.
‘'t Staat zoo vreemd.... laat me los....’
Lachend drukte hij haar arm.
‘Ma petite femme....’
Hoe had ze 'm toch zoo kunnen haten in die dagen?.... Nu hij naast haar ging, z'n warmen arm tegen haar aan, verdween haar koelheid.... Of ze toch van 'm hield? -
En hij schertste over den avond. Hij had zich gedragen als 'n kind, om te huilen, verbeel-je!.... 't Was beroerd.... De heele week had-ie iedereen in 't zand laten bijten.... hij werkte nu bedaarder.... misschien was-ie toen opgewonden, omdat zij toekeek.... Ze hadden zich toch geamuseerd niet!.... Waar ze de glazen karaf toch gelaten had?.... Hij herinnerde zich, dat z'm niet meer bij zich had, toen ze naar huis gingen.... Gebroken?.... Jammer!.... Met Bonnat lag-ie nog overhoop over de honderd frank. Hij wou bij Averino aanloopen, die vandaag pas uit Holland terugkeerde.... Als de vervloekte Italiaan 'm bedot had!.... Of ze zoover meeging dan zou-ie haar brengen waar ze wezen moest.
De kleur op haar gezicht was er weer. Vroolijk liep ze aan den arm van den neef, ging op in de woelige drukte der straten, vergat al 't leed.
| |
| |
Averino was thuis. Zijn lief vrouwtje maakte zelf open. Of ze even wilden wachten?
't Vertrek was eenvoudig ingericht, 'n tafel met stoelen. De wanden waren bezaaid met portretten van knappe vrouwen, lachende mannen, athleten, danseuses. Op de tafel lagen, slordig verspreid, verschillende kranten: ‘De Duitsche Artisten-Revue’, ‘de Eden-Milano’.... 'n Groote schaal met visite-kaartjes troonde midden op 't tafellaken.
‘Bonjour, mes enfants.... Beide handen uitstrekkend trad de Italiaan binnen.... ‘Tiens.... de kleine meid van Greiner....’ Hij kneep haar vertrouwelijk in de wang.
Frans zette de kwestie uiteen, vroeg of 't contract in z'n voordeel was. Averino glimlachte.
Hij was te veel diplomaat om zijn cliënt te bekennen dat Bonnat gelijk had.
.... ‘Malligheden.... allemaal malligheid,’ zei hij sussend;.... ‘Bonnat zal zich vergissen.... 'k zal morgen bij 'm anloopen....’ Hij had zulke dingen meer meegemaakt.... presenteerde Frans 'n sigaar.
‘Is dat je meisje?’
‘M'n nicht.... ma petite femme, niet waar Trini?’
Ze kleurde hevig.
Averino lachte, men had zich voor hem niet te geneeren. Hij had al zóóveel meegemaakt.
‘Ben je niet meer bij Greiner, Trinette?’
‘Nee.’
Ze vertelde waàrom ze weggezonden was. Averino lachte hartelijk. Dat was juist iets voor Thérèse.... Zoo? Had Greiner haar onder de kin gestreken.... Die ouwe deugniet! Toen werd hij weer ernstig. De zakenman kwam in hem boven. Hij bekeek tersluiks 't meisje, als 'n sjacheraar een mooi paard. Ze zag er heel knap uit.... 'n aardig stemmetje. Knap was de hoofdzaak. Sluw op zijn doel afgaand, nam hij haar onder den arm, voerde haar voor de portretten aan den muur. Dat was Hortense Belmont.... zoo wat van Trinette's grootte.... 'n Lieve meid!.... Ze verdiende
| |
| |
twintig frank per avond.... De heeren waren gek op haar.... Die daar in 't blauwe postiljon-kostuum?.... Emma Bertholdi.... Ze heette eigenlijk Peerenboom!.... 'n Kind van de straten.... Och hemel, ze had haast geen stem, maar ze kleedde zich chic!.... Kijk maar die mooie beenen!.... Dat?.... Carola Doré.... Ze leek precies op Trinette.... Heelemaal geen stem.... Toch verdiende ze veel.... héél veel!.... 't Was 'n makkelijk métier.... Alleen 's avonds optreden. Overdag vrij.... Prettig leven!.... Goed eten en drinken.... Daar had je Armande Blanc.... Die leefde nù al van haar rente.... Een klein buiten bij Brussel.... Meisjes waren dol, idioot, krankzinnig, als ze knappe gezichtjes hadden én wat stem, om den heelen dag te sjouwen in 'n kinderkamer of 'n keuken.... Hij had altijd meelijden als-ie 't zag.... Tiens, dat had-ie heelemaal vergeten!.... Trinette zong ook, niet? Of ze eens zingen wou voor de aardigheid?.... Hij zou op de piano begeleiden.... Kom, ze moest niet verlegen zijn!.... Wat? Wel, 't liedje, dat ze eens, 's avonds bij Greiner gezongen had.... Hij had nog in de handen geklapt.
‘M'n lief heeft goud haar....’
Verlegen, beverig klonk 't stemmetje, gaandeweg fermer. Averino juichte toe. Hij ried haar geheel onpartijdig. Ze begreep wel, dat 't 'm niet om die paar frank provisie te doen was. Hij sprak als amateur. In de Rue des Bouchers waren café-chantants bij de vleet. Men had er behoefte an meisjes als zij. 't Waren wel geen model inrichtingen: men moest 'n begin maken! Dan kreeg men routine.... Ze hoefde niet te kleuren. D'r school 'n kleine artiste in d'r.... Ze voelde.... ze hoorde.
Wat of Frans zei?....
Nie-waar, 't was duizendmaal beter, zóó 'n goed stuk geld te verdienen, 'n prettig makkelijk leven te hebben, dan de slavin van anderen te zijn. Of had ze zich zóó met Juultje geamuseerd? Nee, hij wilde d'r niet overtuigen. Hij had 'r geen belang bij.... Als-ie 'n vrouw was, zou-ie.... en hij
| |
| |
debiteerde 'n gemeene aardigheid, waarbij Frans 't uitschaterde.
Bij de deur gaf hij haar z'n kaartje. Als ze zich bedacht, zou-ie altijd 'n plaatsje voor d'r weten te vinden.
Door de Rue des Palais wandelden ze terug. Hij was sterk vóor Averino's voorstel. Ze was dwaas om nóg eens bij vreemden te gaan. Was h ij niet vrij als 'n vogel in de lucht? Ze had Zigeunerbloed net als hij.... Crénom, hij zou toehappen!
Zwak weersprak ze. Ze kende niets van dat leven. Ze wou 't eerst bijwonen, al was 't 'n paar avonden, zèlf zien.
Moeilijk liep ze op de sterk afglijdende straat, geslingerd door verschillende twijfelingen.
‘Zie je, Trini.... Als je zelf wat geld verdient.... konden we saam gaan wonen.... Je bent nou toch m'n vrouwtje....''
Nee, dàt wou ze niet.... Hij moest nooit weer over die dingen spreken. Ze had zich straks zoo geschaamd bij Averino. Hij drukte haar arm, sprak niet tegen, keek haar an, doordringend van terzij.
‘Kijk!.... Overal kamers te huur.... Hier weer....! 't Kan niet duur zijn.... Daar heb 'k altijd naar verlangd.... 'n Kamer.... 'n Mooie alkoof.... Zeg?.... Jij wijfje.... zeg?.... Man en vrouw.... zeg?.... Samen eten, drinken.... Zoo'n gezelligheid!.... Zeg? Zeg?’
Droomerig liep ze an zijn sterken, dik-gespierden arm. Ze lieten de Sainte-Marie achter zich.
‘Wat heb j' an 'n dienst?.... Je houdt toch van me.... Nonsens, nóg langer te wachten....’
‘Laat me denken, Frans....’
't Hoofdje gebogen hep ze voort, tobbend. Nee, met 'm samenwonen durfde ze niet.... Nooit!.... Wat zou tante zeggen?
‘Hahaha!.... Tante!.... Maak d'r bang met Florent!’
| |
| |
Ze stribbelde tegen. 'n Groote treurigheid kwam over haar.
Hij trok haar mee in den Plantentuin op 'n bank voor de groote serres.
Ze keken naar 't triestig panorama. 't Morgenzonnetje was verdwenen. Druilige, dompe, fletse wolken aan den grauwen hemel, ruw geborstelde zwarte vlokken. 'n Eenzame vogel klapwiekte dwaas, heen en weer. In 't grijzige waas van de lustlooze wolkenglijding, de tuin, 'n diepte van groen, dof, mistig, nevelig. Glad-geschoren haagjes harkten 't groen en 't bruin in egaal-stijve brokken. Opwippend er tusschen 't bassijn met z'n wit-ritselend watergeklots, als 'n lekkende, spritsende, melkachtige tong. Boomen, donzig, malsch omwoeld door den hoogen met klimop gefluweelden muur.
Schuin glee de balustrade omlaag, afsnijdend 't rijtuiggewriemel, 't langzaam geschuifel van trams.
Brekend den horizon, hoogerd'wolken, de gevellijn, amalgama van kleuren, wazig-wit, groezelig-zwart, geel, wegkwijnend in den mistigen damp, die huizen en heuvels opslokte, met 'n gekronkel van rook, luwend er in.
Op zij waren de serres in streng gelijn, somber getint door de staapling van latjes van neergelaten stores.
‘'t Is mooi, hier.... erg mooi....’
Ze werd er warm van, had 'n behoefte om wat te zeggen.
‘Laten we nou 's bedaard verder praten, Trini....’
Waarover?....’
‘Over.... dat van straks....’
Weer kwam 'n treurigheid over haar, droevig, 'n stille pijn.
‘Samenwonen.... Samenwonen.... Als we getrouwd zijn....’
Hij lachte verlegen, onrustig.
.... ‘Trouwen.... trouwen.... Dàt beloof je zoo gauw.... 'n Dwaasheid.... Wees nou stil.... Laat me uitspreken!....’
.... O God.... Frans!’
.... ‘Stil toch.... Kunnen we trouwen?.... Waarop?....
| |
| |
Hongerlijjen.... Kinderen krijgen!.... 'n Artist trouwt niet.... Val me niet in de rede.... Wat is trouwen?.... Gekheid!.... Je blijft bij m'kaar.... Je houdt van m'kaar.... Waarom nou zoo'n frats op 't stadhuis?’
‘Frans!.... Frans!.... Lieg zoo niet!....
Hij werd korselig.
.... ‘Je blijft altijd dezelfde.... Zóó stom.... Zóó kleingeestig.... Als 'k morgen me nek breek, zit j' an me vast.... Dàt gebeurt.... Dàt voel 'k.... Mot je altijd trouwen als j'n gekheid doet!.... We huren 'n kamer in de Rue des Palais.... Dat valt me zoo in.... 'k Ben dan toch oók je man.... Denk je, dat Averino getrouwd is, zeg? Is tante met Florent getrouwd, zeg?.... Goede genade.... je vader!.... Als Brussel spreken kon!....’
't Gloeide in haar keel als 'n schroef.
.... ‘Spreek niet van vader.... Nee!.... Nee!....’
.... ‘Doe wat Averino je zegt.... We zijn dan allebei artisten.... Je zult 't goed bij me hebben.... toe.... toe....’
De tuin was verlaten. Hij trok haar naar zich toe, streelde, zoende haar, fluisterde zoete dingetjes, sensueele zachtheden, die haar inpalmden, den kleinen wil magnetiseerden. In z'n sterke armen, rustend tegen z'n stevige lichaam was ze hulpeloos. Toch bleef haar treurigheid.
.... ‘'k Wil wel misschien.... Nou niet.... Nog niet....’
Hij begreep dat 't komen zóu, wilde niet brusk zijn.
.... ‘Laten we gaan!....’
't Was vier uur geworden. Langs den Boulevard botanique daalden ze af, flaneerden beneden in de stad, voorbij mooie winkels, reusachtige magazijnen.
Ze begon zich moe te voelen, pas hersteld, zag weer bleekjes. Juist waren ze in de Passage.
‘We zullen wat drinken bij Malpas....’
Ze gingen door de Rue des Bouchers, weinig druk op dat uur.
In 't ruime volkskoffiehuis waren 'n paar tafels bezet.
| |
| |
Frans nam bier, bestelde voor Trinette 'n glas advocaat. 't Knapte haar op, deed 't bloed wanner stroomen, de oogen frisch tintelen.... Cristi, nu had ze heelemaal vergeten naar 't adres van Madame te gaan!.... 't Was hier aardig zitten.... zóo gezellig.... zóo lollig....
Aan de overzij speelde 'n onderofficier van de Guides een partij domino met 'n jonge dame, waarvan ze 't gezicht niet kon zien. Rechts zat 'n ander paar, 'n heer, slordig gekleed, en 'n bleeke vrouw, die nonchalant 'n cigarette rookte. Toen Trinette omkeek, lei de bleeke vrouw, verrast de cigarette neer.
‘Trinette!....’
.... ‘Cristi!.... Victorine!’
Ze herkende met veel moeite de vriendin, waarover ze eens met tante Adrienne gesproken had.
.... ‘'k Ben veranderd, niet?’
.... ‘Ja!.... Vreemd!.... 'k Had je heusch niet herkend....’
.... ‘Jij bent knap geworden.... Ik zie 'r beroerd uit, niet....’
.... ‘Nee.... nee.... 'n beetje bleek.... toch gezond....’
Zoekend naar woordjes, zei ze dat.
Cristi, wat zag Victorine 'r slecht uit!
Ze was de mooiste, frischte brunette, toen ze uit Rochefort wegliep. Nu was 't gelaat vermoeid, een ongezond, doorschijnend wit, waarin blauwe aeren bij de slapen scherp afstaken. Lippen en tandvleesch waren bloedeloos; de mooie bruine oogen hadden 'n doffe, lustelooze uitdrukking.
‘La!.... Wil je hier komen?’
't Jongmensch, waarbij Victorine gezeten had, stond met de handen in de broekzakken op.
‘Dit is mijn vriendin Trinette.’
Hij boog grappig zonder z'n hoed af te nemen. Hij had 'n brutaal, verpierewaaid gezicht, waarin geestige oogen schitterden. Frans werd voorgesteld.... Uitroepingen van verrassing.... Was hij niet de sterke worstelaar van Bon- | |
| |
nat.... Men had 'm zien werken!.... 't Was kolossaal! 't Gesprek werd algemeen en geanimeerd.
La gaf 'n rondje. Trinette dronk 'n tweede glas advocaat, Victorine slurpte groene chartreuse. La deed veel aan turnen, stroopte z'n mouw op, om z'n biceps te laten zien. Frans kneep in den harden knobbel met 'n blik van welgevallen en de twee mannen waren heel gauw in 'n warm gesprek.
Victorine had Trinette's hand genomen. De chartreuse had wat kleur naar haar gezichtje gedreven.
Hoe iedereen in Rochefort 't maakte?.... De pastoor, Romaine, Cohu?.... Ze wist 't wel, Cohu was 'n oud lief van haar? Hoe Trinette hier kwam?.... Jezus, wat 'n ongeluk! Enfin 't was gekheid om te treuren.... Men moest allemaal dood.... allemaal.... allemaal!
Ze praatte druk, zenuwachtig.
Toen wierp ze 'n blik op Frans, fluisterde Trinette iets toe.
‘Nee,’ zei deze kleurend.
‘Onzin.... Geneer je niet!.... 'k Ben ook zoo prude geweest toen 'k pas hier kwam.... Da's mijn man,’ lachte ze nerveus, op La wijzend.... ‘La, geef me nog 'n cigarette!’....
‘Heet-ie La?’
‘La.... La.... Nee eigenlijk heet-ie Martin.... Maar als-ie dronken is brult-ie altijd.... Lalala!.... en spreekt geen woord.... Hij is meér dronken dan nuchter.... Nou.... nou noemen we 'm allemaal La.’
‘Wat doet-ie?’
.... ‘Hoho!.... Men kan wel zien, dat je pas hier bent.... La is student.... rijk geweest.... iedereen kent 'm....’
‘En jij?’....
‘Ik.... 'k Ben kelnerin in 't Paradis Latin.... 'k doe net als de katten.... Als 'k me verveel knies 'k op de daken.... 'k Verveel me dikwijls. La!.... Geef me nog 'n chartreuse!’
| |
| |
‘Wat drink je veel....’
‘Ja, je hebt gelijk.... Nee geef me geen chartreuse!.... 'k Drink omda'k zenuwachtig ben.... beroerd.... 'k màg geen druppel drinken voor den dokter....’
‘Ben je ziek?’....
‘Ziek?.... ziek?.... Hoho!.... Al zoo lang!.... In 't Paradis Latin mot je zuipen met al de lui.... hoe meer hoe beter in 't intresse van den patroon.... 'k Heb te veel cognac gedronken.... véél te veel!.... 'k Heb m'n maag bedorven.... 'k Hou geen voedsel in!.... Nou heb 'k anémie, zegt de dokter.... 'k moet naar Ostende.... Verbeel je naar Ostende!.... Zeelucht!.... Veel voedsel!.... Wat heb 'k an zoo'n raad?.... M'n geld maakt La op.... Hoho!.... 'k Zal 't zonder Ostende doen.... 'k Ben jong.... 'k Leef toch al lang genoeg.... Garçon!.... Hé là-bas!.... Geef me toch maar 'n groene chartreuse.... 'k Voel me slapjes vandaag!.... Nou jij?.... Leef je al lang met Frans?’....
‘Nee.... nee....’
‘Sapristi!.... Wat 'n flauwe maniertjes!.... Mot je hier afwennen!.... Waar wonen jullie?’
.... ‘Ik woon nog bij tante.... Hij, bij mad. Colbert.... Maar we gáán samenwonen....’
Ze zei 't brutaal weg, in 'n dwaas gevoel, om niet onder te doen voor de gemaniereerde onverschilligheid van de vriendin.
Brussels verdorven, misselijk-immoreele lucht begon te reageeren.
‘La komt altijd bij mij.... 'k Ben nog nooit bij hèm geweest.... Hij woont in bij lui, die in de kerk slapen, eten, drinken, nietwaar La?’
‘Wat zeg je?’
.... ‘Vertel 's van je ploeterij!.... Hij kan 't zoo grappig!’
‘Nee nou niet....’
‘Heel kort maar....’
| |
| |
‘Ze hangen je de keel uit.... Vervelende idioten!.... Mama wascht zich met wijwater.... Papa heeft 't spit van de paternosters.... de dochter ziet groen van 't biechten.... De meid heeft hallucinaties.... Daar!.... Vanmorgen wou monsieur Alfred me 'n sermoen houen.... 'k Heb de punt van m'n laars in z'n posteriores gedeponeerd!.... Zeg willen jullie nog wat drinken?.... Aannemertje!.... Aannemertje!.... Vraag's wat ze gebruiken zullen!’....
Trinette protesteerde.... Ze was er niet an gewend.... Toch eindigde ze met 'n derde glaasje advocaat, werd opbruisend vroolijk. Bij Victorine had de chartreuse 'n andere uitwerking, sentimenteel, droefgeestig.... Of 't leven van kelnerin haar beviel?.... Bevallen? Wàs men voor z'n pleizier op de wereld?.... Dikwijls dacht ze an Rochefort.... Cohu was d'r eenige lief geweest.... Om La gaf ze niet zóóveel!.... Ze had 't 'm dikwijls gezegd.... Maar ze was bang voor 'm.... Dat wist-ie.... 't Was 'n brutale rakker, liet zich nooit afschrikken. Als ze ander bezoek had, bleef-ie net zoolang op de deur trommelen tot ze opendee, zocht ruzie met de bezoekers.... Hij had zich an d'r opgedrongen, maakte haar geld op en ze liet 't toe, lusteloos, wáarom wist ze zelf niet. Ze vond z'n brutaliteit soms wel aardig, had ook 'n beetje meelijden met z'n verbrast fortuin en.... en somme.... 't was 'n goeie jongen.... ‘Je mot 't leven léven zoolang je jong ben.... Je mot an de rol gaan, zóó, dà-je niet nadenkt.... Da's 't beste.... Anders tob je maar over allemaal lamme dingen!.... Da's mijn raad.... Ik heb al zoo'n boel meegemaakt.’....
Gezellig babbelden ze. Of Trinette haar eens kwam opzoeken? Zeker!.... zeker!.... En beneveld, halfdronken inviteerde de ander Monsieur La en Victorine om bij háár te komen, als ze met Frans samenwoonde. Lachend stiet de athleet aan. Men klonk, men zou elkander veel zien.
Langzaam tikte de klok boven 't buffet zes slagen. 't Gaf Trinette 'n angstschok. Men brak op, scheidde onder kussen en handdrukken en ze wandelde voort aan den arm
| |
| |
van haar neef, luidruchtig lachend, opgewonden z'n arm drukkend, verliefd opziend naar z'n groote hoofd. Ze had alle leed vergeten, totaal, voelde zich jong, dartel, uitgelaten. Cristi, wat 'n ander leven dan in Rochefort!.... Wat 'n lollige middag!.... Ze ging nooit weer in betrekking!.... Lekker, die advocaat!.... Je voelde je heelemaal mal-vroolijk... om de voorbijgangers an te pakken.... d'r mee rond te dansen.... Ze wou wel hardop zingen....
‘Hou je toch bedaard!’
Bij de Rondpoint liet hij haar alleen. Sufferig kwam ze thuis. Tante keek donker.
‘Waar ben je weer zoo lang geweest?’....
‘Bij.... bij.... bij die menschen.’....
‘Welke menschen?’....
.... ‘Die.... van Madame Colbert.’....
‘Waarom hebben ze je zoo opgehouen?’
.... ‘Om te praten....’
‘En hebben ze je genomen?....’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat.... omdat.... D'r waren twaalf kinderen.... nou en toen....’
‘Wat had je dan te praten?’
.... Over alles....’
‘Zoo.... Hoe kom je an zoo'n kleur?’
.... ‘'n Kleur.... Ikke?.... Laat nVs in den spiegel kijken.... Hé, ja!.... 'k Heb hard geloopen.... erg hard.... 't Was al zoo laat....’
Tante zei niets meer. Zij kookte inwendig....
Frans was alleen voortgewandeld. In de Cité Ouvrière haalde hij Florent in, die met schop en spa naar huis ging. Hij probeerde ongezien voorbij te gaan, maar de andere riep hem aan:
‘Hé.... Frans!’
‘Bonjour!’
| |
| |
‘Zoo'n haast, zeg?’
‘Ja bonjour!’....
‘Hé Hé!... 'k Loop zoover mee!’
Een stilzwijgen.
... ‘Zeg.... die nicht van jou is 'n mooie meid.’
‘Wie... welke nicht?’
‘Nou, Trinette.’
‘Ja... hum....’
‘Jij bent kort angebonden vandaag...’
‘Ja.... Nou, bonjour!’...
‘Godverdoom wat hè-j'n haast.... Ik mot toch jouw weg uit....’
‘Loop dan door!’....
Weer 'n stilzwijgen, alleen de ploffende passen der twee mannen.
.... ‘'t Is 'n slimme heks...’
‘Wie?....
‘Wie?... Wel waar hè-'k 't over?... Trinette... Ze gunt iemand nog geen zoen!’....
‘Zoo?’....
‘Dat zel jij ook wel weten, hè?’
Frans lachte geheimzinnig, keek spottend z'n medeminnaar aan:
... ‘Ze kijkt d'r lui d'r op an, begrijp je....’
... ‘Da's larie!... Jouw druiven zijn net zoo zuur als de mijne!’
‘Poeh!’....
‘Ja, poeh!’....
‘Wil ik j's wat zeggen.... Trinette is 'n lollige meid.... 'n leuke meid!.... als ik genoeg van d'r heb.... zal 'k je waarschuwen, hoor!’
.... ‘'k Heb jou noodig!’....
‘Vraag d'r maar 's of ze zich Zondagnacht met me geamuseerd heeft....’
‘Bluf!’....
‘Geloof je 't niet?.... Ook goed!’
|
|