| |
XII.
's Morgens zes uur werd Trinette wakker. Ze meende stemmen te hooren, sprong uit 't bed, luisterde aan den wand. Tante en Florent spraken fluisterend. Ze kon geen woord verstaan. 't Onderhoud duurde kort, toen werd de deur zacht geopend, sleepte 'n sluiptred over de trappen.
Ze vond 't vreemd.
Beneden aan de ontbijttafel kwam Florent ook. Hij en tante deden alsof er den vorigen avond niets gebeurd was. De vrede scheen gesloten. Tante lachte, opgeruimd, plaagde Trinette met Frans.
De scène van den verloopen nacht leek wel 'n droom.
Jules was ongesteld, lag koortsachtig te woelen in 't kleine bedje, dat in mevrouws slaapkamer stond. Trinette moest dadelijk den dokter waarschuwen. 't Bleek 'n lichte verkoudheid. Bij 't ledikantje bleef ze den heelen dag zitten. gemakkelijk in 'n easychair. Nu en dan zong ze....
‘M'n lief heeft goudhaar,
‘Goud van de zon, Jo! Jo!
't Kind sluimerde dan in en ze sloot zelf de oogen, droomend
| |
| |
van den feestavond, van den optocht, van de stad, van de kermis, van Frans.... O God, o God!.... Dat ze hier moest zitten, terwijl de napret haar warm doortintelde. Onrustig sprong ze op, ging over 't dikke, wollige tapijt, stond vol bewondering voor de toilettafel. Een groote, rijk-vergulde, gebeeldhouwde spiegel hing boven het marmeren blad. Een elegant kraantje stond naast de draaibare kom. Fleschjes met heerlijke odeur, tandwater, haarolie vulden 'n marmeren plaat, die op donkere spijltjes rustte. Schuw keek ze om, nam 'n paar droppels olie op de hand, wreef 't zich over 't haar en op haar zakdoek sprenkelde ze eau de cologne. Cristi. Wat 'n geur.... om je dood an te ruiken. Ze snuffelde verder rond. De deur links voerde in de badkamer.... ze zou er wat voor geven daarin 'n bad te nemen. Op 'n stoel lag 't kanten hemd van Madame Greiner. Ze snoof op de weelde der kamer, betastte 't mooie bed, opende de kasten waarin de japons hingen, zette zich weer in den luierstoel, rekte de leden, soesde, weelderig, confuus, over de kamer, Brussel, rijk zijn.... gelukkig....
‘Hoe is 't kind?.... Madame Greiner was uit de stad teruggekeerd.
‘Rustig, mevrouw.... hij slaapt....’
De vrouw van den bankier boog zich over haar zoontje, stond stil, de lucht opsnuivend.
.... ‘Wie heeft odeur gebruikt?’
‘Wie?.... niemand.’
‘Ik ruik 't.
‘Heusch....’
‘Je haar glimt, Trinette....’
‘.... Heusch....’
Nu werd mevrouw driftig.
.... ‘Toen 'k laatst binnenkwam maakte je gekheid met meneer.... nu steel je odeur en sta je me voor te liegen....’
‘'k Heb geen....’
.... ‘Hou je mond, brutale meid.... 'k Heb genoeg van je.... Maandag kun je wegblijven!....’
| |
| |
‘Goed....’
‘'k Zal 't an je oom zeggen....’
‘Dat kan 'k zelf wel.... 't Hing me toch al de keel uit, altijd met dat nare kind rond te loopen....’
Madame verwaardigde zich niet de weerbarstige bonne verder te antwoorden.
Trinette bleef opgewonden achter. Tranen van spijt stonden in haar oogen. 't Kon haar niks schelen. Ze zou wel 'n anderen dienst vinden.
In de keuken wachtte Cristine haar lachend.
‘Heb 'k 't je niet voorspeld?’
‘Hou je mond, ouwe draak!’
‘Al die tegenwoordige boojen....’
‘Al die tegenwoordige boojen....’ Trinette bootste 't neusgeluid na.... ‘jou zou meneer zeker niet onder je kin strijken!’
‘Je bent 'n kleine serpent!’
‘Jij.... 'n.... 'n.... 'n trompet!’
.... ‘Sacrée canaille!’
Toen eindigde Trinette met een veelzeggend ‘Stik!’.... en draaide haar den rug toe.
Om acht uur kwam ze thuis, met 'n gevoel alsof ze zou beginnen te huilen. Maar Frans zat in de kamer. Bij 't gezicht van tante had ze geen moed om 't nu te zeggen. Ze zou wachten tot Maandagmorgen. Er lag toch nog altijd een Zondag tusschen.
Frans kon maar 'n paar oogenblikken blijven. Om half tien trad hij op, daarna nòg eens om half elf. Hij was even komen aanwippen, om te vragen of men morgenavond kwam kijken. Tante had geen lust.... Ze had er genoeg van om met Florent en Trinette samen kermis te houden.
‘'k Zou 't zoo graag zien,’ merkte 't meisje op.
‘Laat ze dan alleen gaan,’ zei Frans.
Tante dacht na.
‘Nee,’ bromde Florent:.... ‘dat hoort niet....’
| |
| |
‘Ben jij soms jaloersch?’, vroeg Frans, donker kijkend.
‘'t Hoort niet, zeg ik!....’
‘Je heb 'r in geen geval mee te maken.... 'k vraag 't an tante, niet an jou.’
Tante Adrienne was bij dien kleinen woordenstrijd van kleur verschoten. Pas had ze met Florent vrede gesloten.
.... ‘Nonsens,’ zei ze.... ‘Waarom zou eigenlijk 'n neef niet met z'n nicht uitgaan.... Jullie bent allebei oud en wijs genoeg,’
‘Goed, 'k zal d'r om acht uur komen halen.... Hoe laat thuis, zeg?’
‘Vóór twaalf, Frans.’
Florent schudde 't groote hoofd, floot onverschillig 'n straatdeuntje.
Frans ging vroolijk heen.
‘Je hebt 't verlejen Zondag niet willen hebben,’ gromde Florent, toen hij met Adrienne alleen was.
Ze zweeg.
Den volgenden morgen - Zondag - kwam 'n lange brief uit Rochefort, geschreven door pastoor Barnier. Ieder maakte 't wel, alleen had Minette een poot gebroken. Zijn nieuwe voerman had de kar te zwaar geladen. Er kwamen veel vreemdelingen. Fontan was naar Brussel vertrokken, zonder iemand goejendag te zeggen. Romaine dicteerde hem den brief.... Of Trinette goed haar kousen stopte?.... Of ze lekker at bij Greiner?.... Of ze veel aan haar dacht?.... Ze bad iederen avond.... had de eerste dagen veel gehuild.... Of ze overkwam als ze geld opgespaard had? Ze verlangde zoo naar haar....
Trinette zoende den brief, stak hem in haar borst. Die goede, brave Romaine!....
De dag kroop om. Jules lag nog te bed, geheel beter, erg lastig; knorrig dat hij niet op mocht staan. Mad. Greiner was bits, Cristine bromde onverstaanbare hatelijkheden.
Tegen zes uur kwam bezoek. In de gang ontmoette
| |
| |
Trinette 'n heer met 'n geslepen gezicht en een aardige jonge dame.
De heer zei:
‘Ei, ei, de kleine zangeres,’ en keek haar na. 't Was Averino.
‘Wat 'n bleeke,’.... dacht Trinette.
In de keuken kwam de order dat ze even moest meehelpen. Ongeduldig gehoorzaamde 't meisje. Als 't diner niet bijtijds afgeloopen was, zou ze de plaat wel poetsen. 't Kwam er nu toch niet meer op aan.
Eindelijk werd haar 't weekgeld uitbetaald.... Als ze lust had kon ze nog 'n week als noodhulp blijven, tot mevrouw 'n andere meid gehuurd had. Cristine bracht die boodschap over.
.... ‘Als 't goed is, zou je hier wachten tot mevrouw bij je komt....’
De keukenklok stond op kwart voor achten.
‘Nee,’ zei Trinette. Ze brandde van ongeduld, streek 't geld op, holde naar huis.
Frans vloekte. Of ze niet op haar tijd had kunnen passen..... Altijd 't zelfde met vrouwen.
‘'k Heb Janneke meegebracht, anders mot je den heelen avond bij Bonnat zitten.... Kom tegen tien uur als 'k voor de tweede maal optree.... tot zoolang mag hij je vrijer zijn....’
Ze gingen op weg. Weer was er 'n vroolijke drukte in de heele stad. 't Wemelde overal van voetgangers, vooral op 't kermisterrein.
't Maakte denzelfden indruk op 't meisje.
‘Frans.... wat bè-je stil!’
Werkelijk sprak hij weinig. ‘'k Wor altijd zenuwachtig als 't m'n tijd is,’ zei hij geeuwend.... ‘onzin.... je hebt gelijk.... 'k moet m'r overheenzetten.... Wil j's gooien?’ Ze stonden voor 'n tent, waar met 'n pijl naar een genummerde, draaiende schijf geworpen werd.
Eerst wierp ze er over.... toen raakte 't.
| |
| |
‘Nummer drie en veertig.... Bravo!.... 'n glazen karaf.’
Kleurend van pret nam ze 't gewonnen voorwerp aan. Frans geeuwde weer, nerveus.
.... ‘Dag Trini.... tot straks.... loop 'n paar maal de kermis op en neer, hier zijn twee vrijkaarten....’
Achter 'n tent zoende hij haar. Janneke keek sullig toe.
‘Cristi, Janneke.... willen w'r 's in?’
't Was bij 'n reusachtigen draaimolen door stoom gedreven. Paarden, leeuwen, tijgers holden voorbij, 'n glimmering van koperen stangen, 'n weerlichten van gaspitten, 'n rood gewriemel van geborduurde zittingen. Giegelende jongens, stoeiend met gillende meiden hielden zich aan de nekken der beesten vast. Hoog wuifden de rokken, hijgend de boezems. Oogen fonkelden van levenslust, uitgelatenheid. 'n Orgel brulde harde tonen, de machine stampte, floot. Langzaam bedaarde de beweging.... de draaimolen hield stil.
‘Kom Janneke!’....
Ze klommen er in. Trinette op een leeuw. Janneke op 'n tijger. De molen vulde zich. Overal vroolijk gelach.
De bel klinkt. Vooruit!
Cristi! Ze houdt zich angstig vast. Alles begint te draaien. De leeuw stampt op en neer. Hou op! Hou op! Ze wil eruit. Ze wordt duizelig. Janneke! Eindelijk went ze er an. De nieuwsgierige kijkers op straat dwarrelen. Ze herkent gezichten. Daar staat Gonne. Dat is zijn baard en zijn flambard. Weg is-ie! Nog eens. Nu ziet-ie haar. Beleefd neemt-ie z'n hoed af. Cristi, hoe grappig!.... Bonjour! Weg is-ie. Kijk daar hè-j'm weer. Hij lacht, hij wenkt. Bonjour! Bonjour!
Als ze uitstapt komt hij naar haar toe.
‘'k Heb je dadelijk herkend....’
‘Ik ook....’
‘Ben je heelemaal alleen op de kermis?’
‘Nee.... met.... Waar is-ie....? Janneke! Janneke!’....
| |
| |
Janneke is spoorloos verdwenen. Gonne helpt zoeken, maar de knaap is niet te vinden; waarschijnlijk staat hij ergens droomerig te gapen bij 'n stoommachine.
‘Ga dan met mij zoover mee....’
‘Nee, me neef wacht me om tien uur bij Bonnat.’
‘'n Ouwe of 'n jonge neef?’
‘'n Jonge....’
‘Hum....’
‘Hoe laat is 't nou?’
‘Half tien.... Wil je nog een half uurtje rondloopen, dan ga ik mee naar Bonnat?’....
‘Als Frans ons ziet....’
‘Gekheid.... je kunt toch niet alleen hier blijven?’
't Laatste argument geeft den doorslag.
Hij steekt vertrouwelijk z'n arm door den hare, dat z'n witte hand met de schitterende brillant warm op haar mouw rust. Of ze wat wil gebruiken? Nee, niet daar.... Da's niet chic genoeg. Nee hier durft ze niet binnen.... 't Ziet er zoo rijk uit. Hij lacht, trekt haar mee in 'n deftig-rijk geornementeerde kraam, waar dames en heeren zitten. In een der appartementen zijn ze heel alleen. Dikke gobelins dienen als wandversiering. 'n Smaakvolle draperie bedekt den ingang, laat 't vertrekje in 'n warm halfdonker. Gonne zit over haar. Zijn voet rust op den hare onder tafel.
‘Wat zul je nemen, Trinette?’
‘Pataten....’
Hij lacht, brengt haar aan 't verstand dat die hier niet te krijgen zijn.
‘IJs?’
Ja, dat is er. Een sorbet wordt opgedragen. Gonne drinkt 'n glas champagne.
‘Da's heel ander ijs,’ zegt ze verrast. Ze vindt 't heerlijk met 'n smaak heelemaal verschillend van 'tgeen ze eergister gegeten heeft.
Gonne vat haar eene hand.
| |
| |
‘Ga niet naar je neef, Trinette.... Ik hou van je....’
‘Meneer Gonne!’....
‘Vin je 't niet prettig bij me?’
Ja. Ja.... Ze zou wel altijd in zoo'n omgeving willen zijn.... Ze voelt zich als 'n dame, neemt coquette airtjes aan.... Gonne ziet er zoo gesoigneerd uit met zijn witte nagels, z'n glanzend gebit.... D'r is toch 'n groot onderscheid tusschen hem en Frans....
Door de draperie wordt 'n hoofd gestoken.
‘Pardon.... Tiens, Armand!’....
‘Emile.... Kom binnen!’
Een heer gevolgd door 'n dame treedt in 't appartement.
‘Ik stoor niet?’
‘Volstrekt niet.... Mag ik je voorstellen, Emile Souple.... Trinette Pascal....’
Souple maakt 'n losse buiging, dan wijst hij op de jonge dame achter hem:
‘Ma femme.... Mariette....’
Trinette heeft in éen oogopslag de nieuwe kennissen opgenomen. Souple draagt een flambard. Hij heeft 'n langwerpig gezicht met 'n groote snor en puntbaard. Zijn voorkomen is vriendelijk, iets droefgeestigs om de lippen.
Mariette is een schoonheid. Bleeke, geaccentueerde trekken, zwarte oogen, zwart, welig haar, zwarte wimpers en kleine snoezig-roode oortjes. Ze draagt 'n grooten gelen hoed met veeren, 'n bloedkoralen ketting om 't blanke halsje en 'n wit kleedje, half tule, half kant, dat haar mooi lichaam nog voordeeliger doet uitkomen.
Souple zet zich naast Trinette, Mariette naast Gonne.
‘Wat drink je?’ vraagt Souple aan zijn dame. Mariette proeft uit Gonne's glas.
‘Tiens.... champagne.... Geef m'ook 'n glas.’
‘'k Weet beter,’ zegt Gonne: ‘laat ons 'n flesch samen nemen.’
Trinette wil liever heengaan.
‘Nee, nee,’ zegt Gonne, haar handje streelend.... ‘Je hebt nog 'n ruim kwartier.’
| |
| |
‘Elle est jolie,’ fluistert Mariette, zoo hard dat Trinette 't verstaat.
Paf! de kurk vliegt omhoog. De champagne bruist in de glazen. Men stoot aan. Trinette amuseert zich kostelijk, 't vocht gloeit haar door 't bloed. Souple presenteert cigaretten. Mariette steekt er een op.
‘Kom,’ zegt Souple.
Trinette neemt er ook een. Ze schatert van pret, spuwt kleine rookwolkjes weg, tot ze zich verslikt en Gonne haar proestend van 't lachen op den rug klopt.
Nu beginnen Souple en Armand een gesprek. Waarom Gonne niet eens bij hem op is komen loopen?.... Hij heeft 'm in geen maand gezien. Of hij morgen kan?.... Hij wou 'm de schets van 'n nieuwe schilderij toonen.... 'n subliem idee.... De smart troost zoekend in 't woud.... Mariette poseert.... Gonne kent 't mooie lichaam.... Hij heeft 'n magnifiek lichteffect verkregen.... 't Vleesch kleurt prachtig op den achtergrond.... Geen banaliteiten.... Hij hoopt klaar te zijn voor de September-tentoonstelling in den Cercle.
Gonne vertelt van z'n reis in de Ardennen.... Hij verveelt zich de heele week.... 'n kleine compositie.... maakwerk waarmee hij duizend franc verdient.... Hij haat 't kleine werk.... 'n Artist moest nooit voor geld hoeven te werken.
Mariette luistert onverschillig. Ze kent die gesprekken.
Souple wil 'n tweede flesch bestellen, maar Armand staat op. Hij wil niet dat Trinette te laat komt. Ze kijkt 'm dankbaar aan.
Souple en Mariette blijven zitten. Gonne heeft weer den arm van 't meisje genomen, drukt dien tegen zich an. Hij wil haar nu niet terughouden, maar ze moet hem komen opzoeken Rue de Trèves.
Daar is Bonnat.... Hij zal even mee naar binnen gaan.... vraagt om 'n zoentje. Ze weigert niet. De champagne jaagt koortsachtig door 't bloed. Net als Frans omhelst-ie
| |
| |
haar achter 'n tent, lang, heel lang, dat de haren van z'n snorretje haar pijn doen.
'n Ontzaglijke volksmenigte staat voor Bonnat. De voorstelling gaat beginnen. 'n Clown spreekt volk toe. Soms gaat er 'n luid gelach op. Naast elkander de artisten van 't gezelschap. Frans is er niet bij. Twee vrouwelijke trekken sterk de aandacht van 't meisje. Ze zijn prachtig in rose en blauwe pakjes met pappig-dikke, bloote armen en beenen in vleeschkleurige tricots. Ze zien er vermoeid uit. Na den clown neemt Bonnat zelf 't woord. 't Is 'n reusachtige kerel, in 'n zwart tricot. Met z'n monsterachtige armen, houdt hij 'n scheepsroeper vast, waardoor hij de prijzen der plaatsen brult: ‘.... Eerste rang.... een frank! Tweede, vijftig centimen.... derde, twintig! En avant!.... Laatste voorstelling!.... De beroemde worstelaar Fratelli treedt op!.... Honderd franken, wie 'm overwint.... Honderd franken! En avant!’....
Hij zwijgt. Onmiddellijk valt de muziek in, schel, doordringend. De clown slaat met 'n rotting op de zinken platen, waarop de prijzen vermeld staan.
‘En avant!.... En avant!....’
'n Donkere stroom golft de trap op.
Men verdringt zich voor het bureau.
‘En avant! En avant!’....
Het inwendige der tent is flauw verlicht. Om de vierkante arena, loopen banken amphitheatersgewijze. De eerste zijn met vuil, verschoten fluweel bedekt, de achterste verdwijnen in de donkere gaping der ruimte. Trinette zit vooraan. Ze heeft Gonne verzocht niet bij haar te komen. Nu staat hij aan de overzij, lacht haar toe.
De tent vult zich. 't Duurt geen tien minuten of alle banken zijn met lichamen bezaaid. De voorste gezichten helder verlicht, bovenaan 'n grauwe onduidelijke, bewegelijke klomp.
De tent van Bonnat valt 't meisje erg tegen. Ze had zich iets vaags gedroomd, iets moois, iets verblindends. Ze begrijpt
| |
| |
niet wat men in dat bruine vertrapte zand zal doen. Gonne zit nu met 'n schetsboek en 'n potlood.
Er gonst 'n groote ontevredenheid in 't theater.
Ongeduldige uitroepingen worden gehoord.
Voeten schuifelen. Het wachten verveelt de menigte.
Buiten speelt de muziek door.
De groote trom dreunt.
Boven alles uit klinkt de stem van den directeur en 't geraas dat de clown maakt door met de rotting op de platen te slaan.
‘En avant! En avant!’...,
Op zij van de tent het jammerend gegil van 'n Russische slee, aan de andere zij 't kermend lawaai van 'n draaimolen.
Door de deuren blijven menschen binnenstroomen.
Boven is geen plaats meer.
Een man met een Duitsch accent, schreeuwt dat men op moet schuiven... men zit veel te wijd uit.
Er komt 'n woordenwisseling, vuisten worden gebald, schorre stemmen brullen verward dooreen.
Eindelijk wordt het gas opgedraaid.
De kakelbonte menigte schiet uit 't donker naar voren. Een plotselinge stilte. Men kijkt nieuwsgierig. De muzikanten kruipen op 'n krakende stellage tusschen de deuren. Bonnat verschijnt, houdt 'n kleine toespraak, verzoekt om gunst en recommandatie en de muziek valt in.
Drie kunstenmakers in gore vleeschachtige pakken, met 'n gordel van dof rood. Ze rollen gewichten aan en een gooien en opvangen volgt. Trinette knippert telkens met de oogleden. Hoe is 't mogelijk!
Dan komt een van de rose juffrouwen met pap-armen, die ze buiten gezien heeft. 't Mensch ziet er van dichtbij afstootend leelijk uit, dikke, lebberige vormen, fletse grijze oogen.
Toch gaat Trinette op in bewondering. De vrouw doet mirakels met haar gebit, neemt gewichten op, eindigt met
| |
| |
'n stoel rond te dragen waarop 'n wanhopig mager mannetje zit.
De tent dreigt in te storten onder den wervelwind van bravo's. De grond dreunt.
'n Oogenblik pauze. De arena wordt gladgeharkt. De worstelaar zal optreden. Trinette draait onrustig op de bank. Gonne is verdiept in z'n schetsboek.
Weer schatert de muziek.
Alberto Fratelli verschijnt. Enkelen uit 't volk juichen.
Frans heeft ook 'n vleeschkleurig tricot om de gespierde beenen. Z'n bovenlijf is geheel naakt. 'n Leeren riem is om de heupen gesnoerd. Hij is bleek. Trinette durft 'm niet aanzien.... zoo vreemd.... zoo naakt.
Zwaar is de borst gebouwd, met groote spierplooiingen. Z'n armen zijn éen biceps, éen pootige stevigheid. 't Vel glanst van vet, rood door wrijving.
Bonnat volgt hem. Wie zich met Fratelli meten wil?.... Honderd franken!.... honderd franken!
Op een der bovenste banken komt beweging. Men maakt plaats.
'n Dikke ferme jongen ploft in de arena. Hij heeft zich ontkleed, draagt alleen nog z'n broek.
Goeje God!....
Frans neemt 'm bedaard bij de heupen. 't Zand stuift. De jongen wringt zich wanhopig. De oogen van den worstelaar fonkelen. Nu heft hij de tegenpartij met den eenen arm om 't middel. Met den anderen duwt hij woest tegen 't hoofd.... 't lichaam van den dikken jongen zweeft in de lucht, bonst met 'n smak neer in 't zand.
Als 'n tijger springt Frans op zijn prooi, drukt de twee schouders op den grond.
't Volk blijft stil.
Maar 'n paar schreeuwen.
Er gaat 'n vijandige rilling door 't gebouw.
Frans toont te veel zijn kracht.... men zou 'm graag vernederd zien.
| |
| |
Trinette hoorde 'n uitroep achter zich:
‘Oh! Oh!.... il travaille comme un brute!....’
Dat hindert haar. Zij heeft gejuicht. Al haar zenuwen hebben getrild bij de gedachte, dat Frans misschien wel verliezen kon. Trotsch ziet ze hem an. Zou 'm nu kunnen omhelzen.... Hij is zoo knap gebouwd.... Cristi wat 'n armen!
‘Allons, allons!’ schreeuwt Bonnat.
Groote aarzeling.
Alle hoofden kijken nieuwsgierig rond, wie zich nu aan die ijzeren armen zal wagen.
Men mompelt.
Van de andere zij komt beweging.
't Is 'n soldaat, dat ziet men aan de roode strepen op de broek.
't Lichaam is tenger, mager.
Hij lijkt wel 'n kind naast Fratelli.
‘Oho, oho.... un grenadier!’ roept een spotstem. De menigte lacht.
De kleine soldaat kleurt, kijkt kwaadaardig naar de zij, waar geroepen werd, stelt zich in postuur.
Frans gaat op hem toe.
De ander ontwijkt, lenig als 'n kat, bukt bliksemsnel, glipt door tusschen de groote handen van z'n aanvaller.
't Gelach verstomt.
Men krijgt meelijden met den kleinen soldaat. 't Wordt doodstil.
Een benauwende worsteling.
Frans is de sterkste, de ander verbazend vlug, glijdt weg als 'n aal.
In dat magere, tengere lichaam schijnen stalen pezen te worstelen. Frans windt zich op. 't Duurt hem te lang. Wild valt hij uit, grijpt het hoofd van den soldaat, perst het in z'n armen. 't Gelaat van zijn tegenstander wordt paarsblauw.
‘Assez.... Assez!.... Le collier forcé!’ brult 't publiek. Nu gaat de blauwe broek met de roode strepen omhoog.
| |
| |
Frans heeft denzelfden kunstgreep toegepast, maar de ander heeft zich op den buik gewenteld, bliksemsnel.
De twee mannen rollen op den grond, de koppen in 'n heete beroering.
't Zand plakt op de bezweete lichamen, op de nekken.
De borsten hijgen, reutelen.
Telkens en telkens lijkt 't of de twee magere schouders den grond raken en telkens heeft de lenige knaap zich omgekeerd.
Op z'n knieën steunend omvat Frans nog eens 't middel van den soldaat.
Zijn aderen zwellen op, zijn neusvleugels trillen.
Hoog heft hij hem op, smakt hem neer. De ander ploft als 'n zak, maar gelijk verliest Fratelli 't evenwicht, glijdt uit.
Met den sprong van 'n kat vliegt 't tengere ventje op hem toe..., de schouders toucheeren 't zand, éen enkele seconde.
Een uitdrukking van hartstochtelijke woede en ontzetting vlamt in 't oog van den gevallen worstelaar.
Donderend gejuich barst los.
Het onmeedoogend publiek schimpt luid op den reus.
‘Vive l'armée!’
‘Vivent les guides!’
Tierende stemmen joelen door elkander.
Sommigen trekken partij voor Fratelli, honderden kelen overstemmen hen. ‘Il a touché!.... Il n'a pas touché!....’
‘Godverdoom il a touché!....’
‘Espèce d'idiot!....’
‘Merde!....’
Een nijdige opwinding over al de gezichten.
Met 'n blik van doffe woestheid, 't oog van 'n wild beest kijkt Frans rond. De kleine soldaat veegt 't zand van de huid, ademt zwaar, half gewurgd, begrijpt zelf z'n overwinning niet.
Verbluft komt Bonnat binnenstormen.
Hij gelooft het niet.
| |
| |
‘Ja! Ja! Ja!’, brult en schreeuwt men van alle kanten.
Met gebalde vuisten gaat Frans heen.
Trinette zit bleek als 'n doode.
‘De honderd frank!.... 't Geld!’, tiert men.
Bonnat wenkt den kleinen soldaat. Nog eenige oogenblikken houdt het gejoel aan, tot de muziek zich weer hooren laat en de voorstelling voortgezet wordt.
Trinette heeft er genoeg van. Ze sluipt naar buiten zóo ontdaan dat ze Gonne vergeet te groeten. Achter de tent gluurt ze door een reet in 'n verlichte ruimte. Bonnat en Frans hebben ruzie, bijna huilend blijft ze op en neer loopen, wel 'n half uur lang.
De lichten worden gedoofd.
Eindelijk komt hij buiten, bleek, ontdaan. Ze durft hem niet anspreken. Zwijgend gaan ze naast elkander. Dan meent ze 'm te moeten troosten:
‘Frans....’
Hij zwijgt.
‘Jij bent toch sterker..., 'n ongeluk....’
Hij bijt zich op de lippen.
‘Zeg nou wat Frans....’
‘Nom de Domme!.... als 'k 'm hier had....’
‘Wees niet zoo driftig....’
‘Nom de Domme!.... zoo'n aap.... 'k breek 'm....’
‘Je heb den ander toch overwonnen....’
‘Bonnat houdt m't geld af.... 'k ben m'n naam kwijt.... Nom de Domme!.... Nom de Domme!....’
't Was afschuwelijk zijn woede aan te zien.... Hij ging zich verdrinken!.... Ze hadden 'm uitgelachen.... Nooit trad-ie meer op.... Tien van zulke jongens kon-ie wurgen.... 't Publiek.... Canaille!.... Honden. Bonnat 'n schurk!.... D'r stond niks van boeten in 't contract.... Morgen zou-ie Bonnat doodslaan....
‘Frans, Frans!’
Smeekend klemde ze zich aan hem vast, bevend vam medelijden.
| |
| |
Toen verviel hij in 'n wanhopig stilzwijgen,'t hoofd gebogen, zonder veerkracht, 't meisje vergetend.
Zenuwachtig stapte ze naast hem.... Zonder spreken legden ze den weg af. In de donkere Avenue Cortenbergh leunde hij plotseling tegen 'n boom.
‘.... Frans!’
Hij snikte als 'n kind, hartverscheurend, 't Dee haar pijn.
‘Frans, huil niet!’ Ze drong zich tegen hem an, trok z'n hoofd omlaag. Lang bleven ze zoo.
‘Kom, Trini.’ Hij maakte zich los. Zijn gewone natuur kwam weer boven.... Ze had gelijk. Hij zou 't zich niet antrekken. Als Bonnat 't geld af hield, zou-ie weigeren verder op te treden. 't Was 'n ongeluk, anders niks. En hij wandelde met haar voort, z'n arm om haar heen.
Op z'n geweldige hartstochtelijkheid volgde 'n weekheid, 'n matheid.
Nee nog niet naar huis!
't Was zoo vroeg.... nog 'n klein endje om, langs de pannenbakkerij.
Op 't nauwe paadje liepen ze dicht tegen elkander.
Aan hun voeten lag de vierkante geul, 'n eind verder de rood-gloeiende oven, die altijd gestookt werd.
Door de reten was vlammend vuur zichtbaar.
De hemel licht gekleurd.
‘Kom hier zitten, Trini....’
Zoel was de lucht, bezwangerd met vreemde geuren.
Sterren glommen.
Zacht suisde de wind door de struiken, spookachtige geluidjes, rhythmisch geschuifel.
‘Hou je van me, Trini?’....
Ze vlijde zich tegen hem an, liet zich zoenen, overal, op den mond, op de oogen, op den hals. Toen werd hij hartstochtelijk.
Ze verweerde zich niet.
'n Doodelijke rust lag om hen.
Toen ze opstonden, weende ze met hevige nokken.
| |
| |
‘Kom.... kom, Trini!’
‘O God! O God!’....
‘'k Zal je trouwen.... waarachtig!’
‘O God! O God....’
|
|