| |
| |
| |
Kwelling.
Een dialoog.
Dramatis Personae. |
Hij. |
Zij. |
(Het tooneel verbeeldt een in zonlicht glanzende serre. Langs den achtergrond fleurig-bloeiende palmen en heesters.)
(voor een dames-schrijf-bureau, laat den penhouder vallen, kijkt voor zich heen, draait zich langzaam naar hem toe)....
(in een rieten tuinstoel, ontvouwt de handen, luistert)
.... Waarom hou je op? Je schrijft niet meer....
Zit je niet te veel in de zon?
Zal 'k je stoel toch maar niet liever 'n beetje verplaatsen?
Nee. Nee. 'k Vind die warmte heerlijk. - Laat me maar stil zoo. - En schrijf......
(herneemt den penhouder, blijft voor zich uitstaren).
| |
| |
(zich bedwingend)
.... 'k Ben al bezig.
(schrijft even in stilte, werpt gejaagd de pen neer).
Ik kan niet. Ik stik.
(stoot een deur in den glaswand open, blijft er hijgend voor staan. Hij beweegt niet. Met moeite 'r snikken bedwingend, gaat ze op hem toe, schuift een tabouret bij, grijpt z'n hand, die hij zonder verweer in de hare laat).
Laten we nu eens uitspreken - heelemaal uitspreken....
(z'n hand loslatend).
Over.... 'k Dacht.... Terwijl 'k m'n brief schreef, kreeg 'k zoo'n wanhopig gevoel, was 't of jij in gedachten zat, in gedachten, die....
Geloof je, dat 't 'r ièts toe doet, of m'n gedachten al of niet opgewekt zijn? 'k Wil ook wel lachen, als 'k je 'r mee plezier. 't Moet prachtig weer zijn. 'k Heb de vogels in geen tijd zoo tekeer hooren gaan.
Om door iedereen nagekeken te worden? Nee.
We kunnen toch in den tuin?
Dan zien de buren me. Nee.
(lachend)
'k Heb vandaag geen lust beklaagd te worden. Neem niet zooveel notitie van me. Da's niet de goeie manier. Hoe minder je....
(zij barst in snikken uit)
... Nou. Waar dient dat voor? Als je met huilen blinde oogen ziende kon maken, had 'k làng weer 't gebruik van die dingen gekregen.
Uitsprak? Wat kom je telkens op 't zelfde neer! Ik - ik heb, meen 'k, voorgoed uitgepraat - met àlles.
| |
| |
(dof).
Alleen niet met mij.
(een weinig onrustig)
.... Met jou nièt? Als je denkt, dat ik.... dat ik.... Praat jij dan. Niewaar?
Zul je niet boos zijn?
(hij schudt lachend 't hoofd).
Beloof je dat vast?
(hij knikt).
Zoo eerlijk als je maar iets beloven kan?
(glimlachend twee vingers opstekend).
Wil je dat 'k 'r bij zweer -
(bitter)
- bij den Almachtige?
(z'n hand omlaag trekkend, di vurig kussend).
Nee. Dat hoeft niet. Als je maar belooft, innig belooft, dat je geen rancune zal houen. Niet om alles in de wereld, zou 'k je met 'n kleinigheid willen hinderen - dat begrijp je - dat voel je. Zoolang 'r niet over gesproken is, blijft 'r iets tusschen ons...
(een stilte).
(aarzelend).
Goed.... Als je, wanneer ik je op de een of andere manier pijn doe - misschien làch je 'r om - me waarschuwt, dat 'k m'n mond moet houen.... Ja?
(hij knikt).
Zie je, toen je oogen nog zoo gezond waren als de mijne, keek je wel eens naar andere vrouwen - God gaf dat je 't vandaag nòg kon! - en als ik dan knorde, zooals iedere vrouw, niewaar, daarvoor zijn we vrouwen! - dan zoende je me in m'n humeur....
.... Je vertelde me alles. Je had niet één enkel geheim. Dat dacht 'k tenminste - tot kort voor je ziekte. - Als je, háár had gezien, kon je van mij geen woord velen - als je met háár had gepraat, was je stil - als zij kwam, dee je vroolijk - als we met z'n drieën waren, dorst je 'r niet an te kijken.... Wil 'k liever?....
| |
| |
Nooit, nooit heb 'k 'r 'n syllabe over gezegd - omdat zij m'n vriendin was. En jìj zei geen woord. 't Was de eerste keer, dat we over zóó iets zwegen - dat ik huilde als jij 't niet zag.
(staat op, schuift z'n stoel 'n weinig uit de zonnebranding weg).
Zoo zit je beter. 't Is daar te warm.
(zit weer op de tabouret, zwijgt even)
... Op 'n avond - in Augustus - haast twee jaar geleden - zaten jullie hier, in de schemering - weet je nog? - en toen ik binnen kwam -
(zeer aarzelend)
verbeeldde 'k me, verbeeldde ik me....
... Dat je haar hand los liet....
... Dat heb je je nièt verbeeld. 'k Liét 'r hand los. Zij was beter dan ik. Ik had de kleine, kleine schuld. Ik. Zij niet. Als je dat noù nog kwalijk neemt in m'n toestand van vandaag, moet je dat zelf weten.
Als 'k 't kwalijk genomen had, zou 'k 'r toen over los gekomen zijn. Tóén. Je hoort 't nu voor 't eerst. Zij, m'n intieme vriendin - jij, m'n man - dat kòn niet - dat was onbestaanbaar - daar waren jullie te goed voor. Ik zou me geschaamd hebben iets te zeggen.
(zacht).
Ik flirte - zij niet.
'k Ben nog niet uitgepraat. Of?...
(hij schudt 't hoofd)
... Toen 't ongeluk gebeurd was, 't vreeselijke, hebben we gedaan wat we konden - zij en ik - zij en ik - zij meer dan ik...
Niet waar. Nee, niet waar. Ze heeft meegeholpen je te verplegen - ze was haast niet van de vloer - ze bewoog zoo bezorgd als ik, huilde - als ik. Wij twee - ja, wij sàmen - hadden 'n èchte vriendin aan 'r, 'n troost, 'n steun, om op je knieën voor
| |
| |
te danken. En toch, toch...
(met drift)
... heb 'k oogenblikken van haat gehad, haat als ze snikte, haat als ze bleek door 't huis ging, haat als ze voorlas, haat als ze je hielp - aan je óógen...
(houdt verschrikt, de opstuimiging der herinnering onderbrekend, in)
... Zoo slecht was 'k, zoo ontoerekenbaar-wreed, zoo gemeen - 'k biecht eerlijk
(een stilte)
... Ben je boos? - Heusch niet?...
(haar hand nemend)
... 'k Weet niet wat ik daarop, op zoo'n uitval, antwoorden moet. Was jij, jij domme gans, nòg jaloersch op 'n aan z'n stoel, z'n kamer, z'n handen en voeten gebonden, als 'n kind zoo onmachtig man? - Zeg je niks? - Foei. Hoe kon je... J'aloersch...
... Nòg? - Nòg? - Jaloersch op 'n blinde en 'n vriendin die in geen zes maanden hier is geweest? Waarom martel je jezelf zoo? Waarom doe je 't mij? Weet je geen beter troost dan zulke absurde, absurde gesprekken? Moet 'k in m'n donker, m'n vervloekt donker, zonder houvast aan iets of iemand, nòg op de pijnbank? Laat me dan liever alleen, alleen met m'n gedachten, alleen met m'n rust!
(is zenuwbevend opgestaan, kreunt in z'n stoel terug).
(de handen wringend).
Als 'k zoo gesproken heb, is 't omdat 'k zielsveel van je hou. - Heb 'k je een dag, een uur, 'n oogenblik aan jezelf overgelaten? - Heb 'k iets meer van buiten gezien dan jij? - Meer geslapen dan jij? - Meer geleefd dan jij? - Meer vrede gehad dan jij? - M'n eenig doel, m'n eenige hoop, was je naar omstandigheden 'n beetje geluk te bezorgen, wat afleiding, wat kleine vreugden. Zij - nee, in geen zès maanden is ze hier geweest, 'k weet 't. Maar wáárom is ze
| |
| |
zoo ineens, zoo plotseling, zoo onverwacht op reis gegaan? Waarom niet één brief?...
(dof).
Omdat - omdat ìk toch niet meer lézen kan, domme meid....
Had ik ze niet voor kunnen lezen?
Waarom schreef ze dan niet?
(moeilijk over 'r aarzeling heen).
Zie je, lieve, lieve vent, ik zou God zoo danken, als je niets voor me verborgen hield, als 'k 't heerlijk, vertrouwelijk gevoel had, dat ik alleen voor je bestond, ik alleen in je hoofd leefde, ik alleen - als in de jaren toen je uren geduldig wachtte om me enkel te zien...
(vriendelijk-hartelijk).
Heb 'k niet alle reden van dankbaarheid, kind - àlle, àlle reden voor 'n oppassing waarvoor 'k geen woorden kan vinden?.... Als 'k de toppen van je vingers kus, zie ik je blond haar met de scheiding in 't midden, en je bruine oogen, en je neus, en je mond, en je kin, en de kleine moedervlek bij je hals. Ik ben je zoo dankbaar voor je toegewijdheid, je geduld, je oneindige tact tegenover mijn buien van prikkelbaarheid, dat 'k 't geen minuut buiten je zou kùnnen stellen -
(een stilte).
- Zijn we uitgepraat?
Iets heb 'k nog verzwegen.
(hulpeloos-geïrriteerd).
Heeft 't niet lang genoeg geduurd? Hebt je 'r lust in 't te rekken? Zeg op! Zeg op!
Als 'k je 'r zóó mee ontstem - liever niet.
(driftig).
Zeg op - nou wil ìk 't!
(aarzelend, dan snel).
Ik vind 't zoo ellendig, zoo.... Maar 't móét - 't móét. Van-
| |
| |
morgen heb je 't nog gedaan - gister - eergister - elken dag - soms twee-, driemaal....
.... 'r Portret verlegd....
'k Smeek je, zeg dat niet. Je maakt 'r me zoo angstig mee, zoo afschuwelijk angstig.
.... Dien avond, toen hiernaast de haard brandde, toen 'k je de krant had voorgelezen, en voor m'n bureautje toevallig de portretten van vrienden en kennissen bekeek, nam jij ze een voor een in je handen, vroeg wie 't was.... Bij dat van haar, boog je 'n hoekje om
(een stilte)
.... Bij die van je vader en moeder niet - Ook niet bij 't mijne.
(glimlachend).
Dat moet 'k onbewust hebben gedaan - of 'n toeval.
(smartelijk)
.... Ik lei háár portret - mèt 't hoekje - onder de andere in de la. Den volgenden morgen lei 't boven - iederen dag op 'n andere plek - iederen dag verschoven. Nog gister, nog vandaag. - Dat is alles.
(na een stilte).
Misschien bèn 'k 'r aan geweest. - Als je dàt zoo vreeselijk ontrust, neem 't dan weg verscheur 't. Dan hoef je niet meer te controleeren.
En dan....
(hartstochtelijk....)
O, ik zou 't kunnen uitschreeuwen! Die kleinigheid heeft me zoo wanhopig gemaakt - vóor ik den moed had 'r over te praten! Als je stil zit, niet praat, niet beweegt - als je glimlacht, nadenkend ben, mijmert - als je iets liefs zegt, iets teers, iets innigs, verbeeld ik me, dat je háár voor je ziet - niet mij....
(koortsachtig)
.... En als!... En als!
| |
| |
Heb 'k niet één vrijheid meer? De vrijheid van herinnering aan dit, aan dat! Je maakt me krankzinnig - je maakt me gek, met dat opdringen van dingen die niet bestaan, die niet bestaan hebben, die niet bestaan zullen! Snuffel de la met portretten na, smijt ze weg, let op elk van m'n gebaren, op elke stilte, op elk zwijgen, maar wroet niet in hersens - die afgebeuld zijn!
(hartstochtelijk).
Als 'k de macht had te wéten wat 'r in je omgaat!
Heb je die vroeger gehad, toen ik zàg?
Waarom kwel je je dan nu - nu ik hulpeloos ben?
Omdat 'k zoo vurig hoopte, dat je dóór je hulpeloosheid alleen voor mij zou zijn.
(smeekend).
Zeg me dan - ik hou zooveel van je - zeg me dan, dat je enkel mij voor je ziet, als je 'n uur van tevredenheid heb. - Dan zou je me zoo gelukkig maken.
Altijd. -
(leunt achterover)
- En laat me nu alleen. Ik ben moe.
(hem kussend).
Niet boos? Nee? - Ik heb toch alleen jóú.
(verlaat aarzelend de serre).
(zit met gesloten oogen, staat tastend op, gaat op de la van het bureautje toe, bevoelt de hoeken der portretten, neemt er een, drukt er de lippen op, verscheurt het)
.... Ik weet 't tòch, tòch.
(weer binnentredend, verrast).
Ik dacht, dat je....
| |
| |
(glimlachend)
.... Hier zijn de snippers, Ben ik nú niet van jou?
(angstig-starend neemt zij ze aan. Hij, blijft in z'n stoel glimlachen).
Doek.
Juli '06. |
|