| |
| |
| |
Duncan en Kees.
Om met de deur in huis te vallen: 'k ga iets minder aangenaams beweren over Isadora Duncan, de ontzaglijke Danseres, die ik nièt heb zien dansen, niet zàl zien dansen.
En juist, mijne geachten, òmdat 'k niet tot de kuische kunst-schare behoorde, die genoot, gouteerde, applaudisseerde, de Kunstenares ‘zeer bijzonder’ vond, omdat 'k haar enkel ken van de verlokkende portretten in sigarenwinkels en van Café Américain, waar ze dezer dagen, na 't Caecilia-concert, 'n grocje dronk, omdat 'k harer kunst, waar de kunstrubrieken vol van stonden, vreemd ben gebleven, en van dansen geen sikkepit verstand heb, meen 'k 't gedocumenteerdst recht te hebben over haar te schrijven.
Als jùllie allemaal praat over tooneel en litteratuur, mag ik 't over den Dans. En over Kees.
In het algemeen geloof 'k, dat Holland geen klimaat heeft voor bloote beenen, dat tricot-wollen ondergoed niet onpractisch uit de lucht komt vallen en dat Kees geen báántje had. Doch, al dadelijk op dit thema doorgaand, vrees 'k de bezonkenphilosophische gedachten te moeten verwaarloozen of verzaken, die 'k vóór alles wilde uitspreken. 't Rammelt nog een weinig in m'n hoofd. Het is
| |
| |
een weinig moeilijker dan 'k 't me voor had gesteld over Gebarenrythmus te betoogen, als je dag en nacht in 't schoone Bergland-der-letteren doolt.
Làng vóór 'k, geachten, kunst-maniak werd, danste 'k. We leerden, à zooveel 't uur, walsen, polka's, mazurka's - we hadden avondjes die gesteven boorden kostten - avondjes van rok en snoezig avondtoilet. Zeer kort bleef 't een passie - zéér kort - want op den hartstocht van trippelen en maat-houdend zwieren pleegt in de kringen van dansers verliefderigheid te volgen en als die er goed is (van weerskanten) is de aardigheid er af.
Dansen helpt 'n jongen aan 'n meisje en 'n meisje aan 'n jongen.
Alleen daarom, meen 'k, is dit overigens zonderling lichaamsgedoe reçu gebleven. Eenmaal getrouwd dansen de menschen niet meer. Het zij zonder hatelijkheid gezegd. Man en vrouw, toch allicht in 't bezit van 'n piano, man en vrouw, mét de vrijheid van avondjes en leege Zondagen, bezondigen zich er niet meer aan, tenzij op 'n ander mans bruiloft of koperen fuif. En dan nog hort 't. Althans met de èigen vrouw of man. Men zou dus a priori kunnen vaststellen, dat de Dans een afwijking van jeugdigen en ongetrouwden is, niet een zaak die de Bezadigdheid siert.
Ook eischt Hij, bij bruiloften en feesten, eene bepaalde hoeveelheid opwekking (advocaat, boerenjongens of wijn van Ferwerda), zonder welke 't niet wil. Absoluut-nuchtere menschen, die bijv. 's morgens elf uur of 's avonds tegen bedtijd, gracieus, in den stijl, 'n kwartiertje walsen, ken 'k niet. En àls ze er zijn, zullen zij den schijn van zekere brooddronkenheid wekken.
| |
| |
Ten tijde der Passie, bij den dansmeester, geef je je over, zonder vraag, aarzeling, bezinnen. Rijper van jaren (èn getrouwd), meer in de periode van over alles te peinzen, en 't verlangen te wéten, voel je den Dans als een huiveringwekkende gaping in je verstand.
Voorwaar, 't heeft geen motief. Dansen de verrukten, de begeesterden, die bij Duncan lyrisch werden en Kees lieten zitten, dansen die zélf zoo gretig, zoo driftig? Mon Dieu, de allerbesten verstaan het nauwelijks, behoorlijk-van-houding 'n café binnen te komen, binnen te loopen, en ze smijten dichterlijke kolommen in de pers, alsof ze hun voeten niet stil kunnen houden! En dat bij een kunsttak die nu eens iéder leeren kan, ieder. Hoe geschiedt het, vraag je jezelf af - dat duizenden families zich ‘in 't bezit verheugen’ van 'n sonnetten-dichter, 'n novellen-schrijver, 'n schilder, 'n pianist, en dat er zoo weinige bogen op 'n Danser of Danseres? Ziet hier nu - en overweegt! - eene kunst voor uitsluitend het lichaam, als geen andere, eene kunst die te elker plaatse bloeit, een kunst die geen stand of opvoeding of eruditie vergt - en die braak blijft.
Persoonlijk zou 'k willen schilderen, componeeren, beeldhouwen, bouwmeester zijn. Het verderflijke van kunst in het algemeen is, dat zij als 'n sirene lokt en veel brave burgermenschen, die 'n lief broodje in 'n fatsoenlijk, gezeten bestaan zouden kunnen verdienen, te grazen neemt. Ik zou van alles willen - alleen dansen bepaaldelijk niet. Zwaarlijvigheid heeft daarin niet uitsluitend mee te spreken. Want de Dans is ongetwijfeld eenigszins vreemdsoortig in zich zelven. Voor 'n mensch die niet in de stemming is, noch opwekking (voornoemd) heeft genoten, neemt 'n danser of danseres onver- | |
| |
antwoordelijke houdingen aan, strijdig met alle common sense en met de eenvoudigste visie van 't normale. Vooral in Holland. Afgezien van het niet-onernstige des tijds, is deze streek geen dansvlakte. Wij zijn een zelfgenoegzaam volk, met en gros genomen, zelfgenoegzame, stille, meerendeels deftige burgers. Wij kleeden ons donker. Wij stappen wel-overwogen, onder de suggestie onzer buren. Vreugde in het openbare leven gedijt niet zonder 'n borrel. We praten niet luid in de koffiehuizen en als iemand hàrd-op lacht, kijken we om. We zijn ingetogen en strak. We zijn ieder voor zich 'n ik van de beurs, 'n ik uit den winkelstand, 'n ik van dit of dat. We willen geen aandacht trekken.
Hoe zou dit alles, dit prijzenswaardig-nationale met Dans kunnen overeenstemmen? Gapen we niet als we 'n 14den Juli in Parijs zijn, en daar de menigte, de vrouwen vóóral, als losgebroken furiae zien cancaneeren? Als we ons ernstige mannen voor den geest halen - Kuyper, Treub, Diepenbrock, Van Deyssel, Coenen, Kloos, Israëls, Maris - om 'r luk-raak wat te noemen, kunnen we dat - in 'n danspose? Zit 'r aan 't dansgebaar, de danshouding, de ideeënlooze oog-uitdrukking, niet iets van suprême onwezenlijkheid? Verhoogt 't? Verlaagt 't? Is 'r, om 'n afgrijselijk ding te zeggen, ook maar één dier, viervoetig, bevleugeld, kruipend of zwemmend, dat van natuur-uit dànst? Ciel, welk een afgrond van gedachten....
De vegetariërs vergissen zich, als ze theoretiseeren dat de mensch geen bloeddorstig diertje is. 'n Mensch is 'n complex van allerlei intelligente streekjes. 't Koude natuur-voer warmt-ie op 'n petroleumstel en den vogel in de luchten achterhaalt-ie met 'n buks. Dat zijn geen angeleerde verderfelijkheden,
| |
| |
maar logische bewegingen van het vernuft dat niet per abuis in 'n hersenkas gedijde. Ongeveer in dien zelfden kwieken drang onderleien we reeds in verre eeuwen onze voeten. Noch de stoere Grieken, noch de zeeploegende Phoeniciërs, noch het oude Israël, eenmaal uit de woestijnen, konden er op den duur behagen in vinden, op splinterige kiezels, in glasscherven of in minder smakelijke formaties te trappen. Het ontstaan van schoenen, kousen, beenbekleeding was een ding van noodzakelijkheid. De eksteroogen hebben een historische oorzaak. En - al klinkt 't onpoëtisch, zeer bijzonderlijk in de ooren van schrijvende freules en ethische lelietjes - met den groei der eksteroogen moesten wederom de voetencadans, de kuitenbeweeglijkheid afnemen en degenereeren.
De fout van Isadora Duncan is in de éérste plaats, de grove miskenning van schoenen en bottines, die met de ontwikkeling der menschheid, een natuurwet geworden zijn. Waarlijk, we hebben hier geen warm noch in den aard danslustig land. De bestratingen laten te wenschen over. Zelfs voor 'n fiets met prachtig-gepompte banden. Als 'r geen politie-agent te zien is, leegen drieste dienstmeisjes borden met kouwe aardappelen op de trottoirs. Als 't geregend heeft, hoopt modder in meertjes. Kuilen zijn 'r bij de vleet, puntige keien niet te tellen. Kortom, een elk kan de reeks volmaken: er is geen beschaafd land, waar 't bezwaarlijker is, op dikke zolen en overschoenen te schimpen. Er is niet één reden om bloote voeten te ééren. Aan de zee wonend, zie je er 's zomers, sans badinage, onherkenbare exemplaren. De voorpui en de tegels baden meer dan Hollandsche burgers. In vele plaatsen gaat men zelfs besokt naar bed, bang voor vocht en kouwe voeten. Thuis doen we even- | |
| |
min barrevoets excessen. Eens heb 'k 'n punaise betrapt - op de slaapkamer - en 'n venijnigen pieterman - in zee. Neen, in deze kille, rillerige, weinig-beasphalte, morsige wereldwijk, is het een misdaad, een strafwaardig doen, om propaganda voor weerlooze voeten en kuiten te maken, quasi onder den schijn van... ‘het jonge geslacht te leiden en te leeren zich bevallig te bewegen in de in zoo vele opzichten onbevallige en dringende maatschappij van den tegenwoordig tijd’, gelijk de opsteller der programma's van den Stadsschouwburg, het onder het hoofd ‘Isadora Duncan's kunst’ zoo meer dan voortreffelijk verklaart, terwijl hij een beroep doet op onze ‘fijn besnaarde’ gemoederen, doch onze fijnder besnaarde toonen vergeet. Het is een misdaad het bloote-kuiten-gedans voor te neuriën, met de wetenschap van splinters, uit-stekende
spijkers, spelden, sintels etc. En die misdaad heeft voor volle zalen plaats, zalen met verzorgd-warmvoetige burgers, onder het bedrieglijk geschetter Aesthetica! Want, o, als dat ‘bevallig bewegen’, dat beroep op ‘fijn besnaarde’ gemoederen, door 'n héér met bloote voeten en harige kuiten werd gedoceerd, zou er geen kip in den Stadsschouwburg geweest zijn en Kees desolaat op den dirigeerstoel hebben gezeten! Waarom nu heeft 'n vrouw wèl het recht, tegen onze deugdelijk-voorziene voeten te fulmineeren en zouden we 'n dansenden màn, in die conditie, zich blaren laten dansen? Wat is 'r voor 'n kunst te zeggen, die vóór ze begint kousen en bottines uitschopt, en als ze gedaan heeft, 'r weer haastig van profiteert? Is 't geen schoffeering, geen gruwel, geachten, voor die schennis eener logische natuurwet queue te maken? O, reine kunst en hoon van Paanakker! O, herleving der dans-idylle op een schoongeklopt tapijt! O, ontdekking van 't
| |
| |
menschelijk lichaam en onbevallige, besokte maatschappij! O, dierbare, verheffende kunst, renaissance van peplum en stoof-aandragende suppoosten! O, reine dans en reine aanschouwers! O, arme verlaten Kees!
Dit is Duncan's twééde schuld. Zij, vrouw met bloote voeten en 'n náákter verstand, zij, groot Weetster van het feit, dat àls ze een vleeschtricotje betrok, 'r geen rumoer om haar Reine Kunst zoude zijn; zij grootèr Begrijpster der zekerheid, dat een volledig Ballet, als zij, in dèze kuische maatschappij, onbestaanbaar ware; zij, nóg grooter Besefster der waarheid, hoe zij, zij danseuse, alleen, buiten verband van het Drama, de prachtigste parodie is van-hoe-het-zou-zijn, als er niet zulk een anarchistische herrie en janboel was onder de zusteren Muziek, Dans, Woord. Kleur, Lijn, die uit één lijf stammen en tezaam vereend de heerlijkheid der overleden Klassieke Tragedie vormden; zij, Doorvoelster van het geheim van 'r succes bij het groote publiek, dat van het innerlijk-schoone op een afstand pleegt te blijven; zij, Crême eener perverse verfijning in 'n maatschappij die voorloopig andere, gezonder eischen heeft dan ‘bevallig bewegen’ van joffers ten dans; zij, gevierde, bewierookte, buitenlandsche Dansdame (voor eene Hollandsche, in dit uitnemend vertoon, maakte niemand zich óp!); zij bezongene, geroemde, blootvoetige, heeft de verlustiging gehad van Kees, als dirigent. Kees: eens de Nederlandsche Opera, Kees, de her-komende Opera, die moet bedelen om centen. Zij, goud wegdragend met 'r voeten - hij, morrelend, mierend, om nòg eens 'n Hollandsch zang-gezelschap te vormen. Zij, vorstin bij de gratie van 'r gemis-aan-tricot - hij, bedelaar door de zotte hardnekkigheid om 'n volk
| |
| |
iets te willen opdringen, wat 'n volk niet slikt - omdat dit uitmuntend volk alleen blieft te bewonderen en te belodderen wat uit het Buitenland aanfladdert.
Met het vele, dure geld, de halve ton, aan twee naakte voeten neergelegd, zou men den genialen Speler Bouwmeester rijkelijk behouden, zou men een mogelijk kunstzinnig Zang-gezelschap op pooten hebben gesteld, zou men.... Laat 'k met de zoumen's eindigen. 't Is wauwelen aan dooveman's ooren. En wurmen tegen het pretentieus. broeikasterig kunstgekerm van 'n tijd zònder fiksche, malsche, geluidblije kunst. Duncan en Kees symboliseeren dat. En elken dag, bij wat nieuwe buitenlandsche charlatannerie, bij nieuwe sterren en nieuwe trucjes, zien we dat symbool onder ander licht.
Italiaansch geschreeuw, import van humbug-model-voorstellingen, Weener opérette's, etc. etc. en 'n lauwe, duffe, kwakkelende belangstelling, met 'n kakel-schreeuwende, imbéciele pretentie, tegenover wat hier den moed heeft te willen. Er is ‘something rotten’, geachten, in de enorme file uwer rijtuigen voor Duncan en - Kees!
Dit laatst intermezzo is uit den toon. Gepaster is het de handen devootlijk te vouwen bij de ‘zeer bijzondere’ voeten-kunst van Isadora - en de uiterst bevallige menschheid, die door haar staat te geboren worden....
November '05 |
|