| |
| |
| |
Rembrandt-bijdrage...
Zij 't met schroom, ook ik moet getuigen - helaas, in de achterhoede.
Kind van m'n tijd, minnaar van kunsten, hoe zoude ik zwijgen?
Was de fuif in de Amsterdamsche straten, 't schor geschreeuw van feestdronken lieden, van kroeg naar kroeg zwaaiend, de keien behossend - 't getoeter van kinderen als bij 'n voorjaarsmarkt - 't gegil en gejoel in 't geschemer van Kalverstraat en Nieuwendijk - was die lompe, Hollandsche vreugde, geluid van 'n volk dat niet weet wáárom en voor wàt, dat 'n halven dag of 'n avond vrij-af, met losbandige kelen en hakken beklinkt - was 't geen aanstuwing tot bepeinzing van 'n grooten Eenzame?
Nu 't opgestampt stof uit de straten weer rust, de maskerade-pakjes alree besprongen door mot, de comité's slapjes na-vergaderen voor liquidatie en décharge, de Rembrandtuitstallingen heen-vloden, de harten weer kloppen in 't lauw gedoe van den dag - nu besluipt ons 'n leegte, als na 'n dure bruiloft, die weken in genotrijke voorbereiding hield, om na den uitbundigen feestnacht weeë gaping te geven.
| |
| |
Mogen we eenige opbeuring in de vertroostende gedachte vinden, dat de generatie van 2006, bij de viering des vier honderdsten geboortedag, in de nationale geestdrift van gister 'n voortreffelijk materiaal kan vinden, om 't nog eens over te doen....
Te midden van 't feestgedruisch, me beijverend 'n duit in 't zakje te sliepen voor genoemde generatie, evenwel bevreesd, me bij zooveel wetenschappelijke Rembrandttoelichters in 't gedrang te begeven, bracht 'k 'n avondje bij een der grootste schilders door.
'n Los daarheen geworpen woord jakkerde me tot 'n cultuur-historische onderzoeking, bestemd voor de Oorkonden van dr. Hofstede de Groot, helaas door den ernst der studie te vertraagd opgeleverd, om tijdig bij Nijhoff 't licht te zien.
Bij den schijn der lamp, die z'n brilleglazen in gouden kwijning zette, zat de geestige oude heer. Het zilverwit van haar en baard ketste vonkjes - de blauwe aeren van z'n smalle handen donkerden teer van vertakking. Z'n oogen lachten.
‘Denk u niet?’, vroeg 'k aarzelend, bevreesd de sereene stemming van die dagen te besmetten: ‘dat er iets potsierlijks in ligt, iets ongemeen-dichterlijks, iets over 't fantastische heen, dat men nu, na zooveel gemoedelijke eeuwen, niet alleen Rembrandt's leven veridealiseert, maar tot zelfs om elk van z'n kleine, huishoudelijke misères 'n nimbus stelt?’
De oude, beminnelijke schilder neep glimlachend de lippen, antwoordde niet dadelijk. Een weinig driester vervolgde ik:
‘Of zou Saskia nooit ànders gekeken hebben, dan in haar schoonen schijn?’
‘Bijvoorbeeld?’, interrumpeerde de wonderlijklevenslustige grijsaard.
| |
| |
‘Bijvoorbeeld,’ hernam 'k: ‘als Rembrandt 'n onvergenoegde opmerking maakte over aardappels zonder zout, of stijf geworden pataten?’....
‘Mis!’, lachte de gastheer, en z'n wenkbrauwen schoven bijna te zaam van ingehouden pret: ‘glad mis, hoor!’
Bedeesd dreef m'n lepeltje 'n opstandig blaadje naar den porceleinen wand van de thee-kom. 'r Rumoerde zulk 'n joelende spot in z'n oogen, zulk 'n gesputter van voor-de-mal-houderijtjes, dat 'k met groeiende schaamte de ingeving om ook het dagelijksch leven van Rembrandt in ontnuchtering te aanschouwen, betreurde.
‘Waarom mis?’, zeide 'k nauwelijks opkijkend: ‘.... waarom is 'r tusschen die twee, gelijk in elk uitnemend huwelijk, geen bezwaar over 'n stijven aardappel geweest?’....
‘Omdat,’ viel de gastheer me thans smakelijklachend in de rede: ‘omdat Rembrandt nóóit 'n aardappel gegeten kan hebben.’
‘Wel zeker,’ hield ik staande.
‘Onmogelijk!’, lachte de oude schilder: ‘'r wàren nog geen aarpels in die dagen in ons land! Je ben 'r naast, meneer!’
Het begrip aardappel, blommig of gebakken, gepureerd of verslaad, zat 'r bij mij zoo ingeworteld in, mede zoo vast aan het wezen van 'n schilder-die-niet-te-eten-heeft (na de verkooping van z'n boeltje), dat 'k Hollandsch-stevig 't hoofd schudde.
‘Rembrandt heeft natuurlijk wèl aardappelen gegeten,’ sprak 'k - en 'n parsing (gelijk Vondel zegt) van vaderlandsche getallen, om en om 1606, doorschokte m'n hoofd - 't gappen der Spaansche zilvervloot in de baai van Matanzas in 't onvergeetlijk jaar 1628 - de vrede van Munster in 1648 - de dood van Jacob Cats in 1660 - de
| |
| |
vierdaagsche zeeslag in 1666 - enz. enz. - oók Rembrandt's sterfjaar - oók de bloeiperiode van Koningin Elisabeth met Shakespeare en den befaamden aardappelimporteur Drake, wiens naam een Nederlandsch Hoogere-Burgerscholier nimmer vergeten kan....
‘Nee, meneer,’ herhaalde de geniale schilder: ‘'t is letterlijk onmogelijk!’....
't Verschil in meening, op zulk 'n schijnbaar onschuldige wijze ontstaan, woekerde dagen lang als schimmel in de voorraadschuur mijner gedachten. Te deksel, om reis fatsoenlijk te vloeken - nog gansch maagdelijk van Rembrandt-meening in 't openbaar - geen feestelijk proza beklonken - geen dichtmaat verschalkt - geen studie in status nascens voor reserve - heelemaal niets in den oceaan van Rembrandt-enthousiasme - en de eerste maal, waarlijk de eerste, dat je gematigd den weg trachtte te bestappen, 'n aardappelblunder in tegenwoordigheid van 'n vorstelijk schilder!
Dat kon zoo maar niet. Het moest niet alleen voor de eigen voldoening, ook voor den aardappeletenden tijdgenoot onderzocht worden. Met andere woorden, het verband tusschen stof en lichaam in aanmerking genomen: heeft het bloei-tijdperk van letteren en kunst, in 't begin der zeventiende eeuw, 't zónder gekookte, gebakken, gepofte, gestoofde, gesmoorde of warm-gehouden aardappelen gekund?
Wij, drie eeuwen later produceerend, wij, geweldige arme epische, lyrische, impressionistische, naturalistische, idealistische schrijvers, schilders, artisten-in-elke-richting, die, vroeger of nu, knollen van aardappelen in volksgaarkeukens ter vetsaus doopten, gestampten pot van aardappelen met kool of zoetgeworden winteraardappelen bij 'n juffrouw in de
| |
| |
Pijp schrokten, glazige aardappelen in restaurants te slikken kregen, later voortdurend - dat was de kneep van 't vermoeden - met onze huisvrouwen overhoop lagen, of overhoop konden raken, wen we midden in 'n brok arbeid zaten, en hardnekkig de waarschuwing folterde, dat de aardappelen reeds waren afgegoten - wij scheppers van dezen tijd, die tusschen aardappel en kunst een verwantschap plegen waar te nemen, soms in den aardappel een Symbool ontdekken, wij begrijpen nauwelijks 't verleden zònder aardappel.
Het is niet om mee te gekken.
Ons heel volksbestaan is aan den aardappel (met 'n kommetje vet), aan haring en eenigermate aan jenever verknocht.
't Laatste, als onaesthetische zaak verwaarloozend, schoon het aan de feestviering van heden een niet te loochenen cachet schonk, verklaren we met beslistheid, dat Rembrandt haring gegeten moet hebben - gekaakten haring. Immers Willem Beukelszoon van Biervliet, helaas te vroeg (in 1397) overleden, zoutte, kaakte, - en zoo de Historie zich niet vergist: het eerste groote haringnet werd in 1416 te Hoorn gebreid.
Vervolledigen we deze wetenschappelijke mededeelingen met de onweerlegbare feiten, dat in den aanvang der zeventiende eeuw Enkhuizen en Vlaardingen machtige zetels van haringvangst waren, dan mogen we als 'n axioma vaststellen, dat Rembrandt van Rijn reeds op de Leidsche universiteit (± 1620), haring gegeten kan hebben.
Met den aardappel begeeft de cultuur-historische onderzoeker zich op gewaagder, doch daarom te prikkelender terrein. Hoe zeer de soort Solanum tuberosum, jammen, muisjes, blauwputten, hetzij van zandbodem of kleigrond, tot deze landen schijnt
| |
| |
te behooren, zij is hierheen van Chili, Peru, Ecuador of Mexico verdwaald. Kort na 1565 moet 'n slavenhandelaar Hawkins Zeeuwsche jammen in Ierland geïmporteerd hebben. In ongeveer 1590 werden muisjes in Frankrijk gepoot. De poging van Walter Raleigh, die ze voor de tweede maal naar Ierland vervoerde, voorbijgaand, komen we aan de gelukte van Drake, wiens tafel in 1596 blauwputten bij hoeveelheden kende. In 1663 denkt men in Engeland aan den aardappel als middel tegen den hongersnood. Er zijn meer jaartallen te noemen, data van aanplanting in Duitschland, Frankrijk, Italië, enz.
Oppervlakkig-beschouwd lijkt het een twijfelachtige zaak, of de man, die van 1606 tot 1690 leefde, al of niet aardappelen at.
De hier boven met zorg en studie gekozen cijfers, die reeds van de Solanum tuberosum vóór Rembrandt's geboortejaar spreken, laten evenwel niet alleen ruimte open voor de onderstelling, dat Rembrandt en Saskia, of Rembrandt en Hendrikje Stoffels muisjes en blauwputten gegeten kunnen hebben, zij het dan niet uit Cornelia's spaarpot - maar daarenboven wint de aardappel-hypothese aan kracht door Rembrandt's verblijf in Engeland, 't welk door meerderen bedocumenteerd wordt.
Aardappelen, hoogst-waarschijnlijk luxe-artikel of zeldzame versnapering, in die vréémde tijden, zullen wel geen kost voor de behuizing op de Rozengracht zijn geweest. De Breestraat móét aardappel-schillen gekend hebben. Waar de smaak in ongemeene meubelen, kunstvoorwerpen, rariteiten, kostbaarheden, zich op de wijze uitte als de inventarislijst aan latere geslachten verhaalt, kon ook de keuken in voorname gerechten behagen scheppen. Wie durft betwisten, dat onder de collectie ‘mineralen, versteende zaken,
| |
| |
horens, schelpen, zeegewassen, reptielen’ enz., hebbende gediend voor 'n stil leven, zich geen aardappel als curiosum bevond?
Drie eeuwen schakelen een afstand. Hoe dichter nevel ons van eene generatie, eene periode, eene gemeenschap scheidt - hoe onwerkelijker het leven, 't onnoozelst gebaar, de gezondste verhouding!
De tijdgenooten van den reus hadden 't normaal recht 'm 'n strop om den nek te leggen, 'm te kwellen, op te jagen, 'm z'n liefste voorwerpen uit 't huis te rukken, 'm met vuil te werpen om z'n ongeoorloofdheden - wij, de wij van 1906, schrijven dikke boeken, benoemen eere-doctors, geven 'n verrukkings-schreeuw bij 't hervinden van 'n verloren-geraakt stuk, doorpluizen levens-bijzonderheidjes.
We zijn dankbaarder, blij-gezinder tegenover 't verleden - misschien kwaadaardiger in 't heden.
Omdat 't eerste waarlijk aangenamer is, en we, om op het onderwerp terug te komen, van hedendaagsche kunstenaars positief weten dat ze veel verplichting aan aardappelen hadden, hebben, zullen behouden, blijft het voor cultuur-historische onderzoekers van belang en waarde 't punt dat ik aanroerde nader te ontleden.
In het doen van 'n groot man heeft elke uiterlijke kleinigheid beteekenis. De Engelsche artisten, gewend aan koebeesten van aardappels, de Fransche aan pommes frites, de Belgische aan pataten, de Duitsche aan Kartoffel-salat - de Hollanders besprak 'k zooeven - moeten aan den Aardappel te danken hebben.
Aangezien de kringloop der stof geschiedt, en het tegen alle logica strijdt een dermate integreerend deel van 'n nationaal bestaan als doelloos of invloedloos te negeeren.
| |
| |
Een jaar later of vroeger geboren beduidt niets in de wereldorde - het matig of bovenmatig gebruik van den Aardappel, als reagens van emotie, veel.
Alles aan, in, om, rond Rembrandt, is doorploegd, betast, her-rekend, psychologisch ontleed, ontrafeld.
Ik zou van den Aardappel willen weten.
Was er geen aardappelmesje ten dage van den publieken verkoop?
Niets, niemendal aangaande de Solanum tuberosum?
Meerderen met mij hebben in deze Rembrandtroes gezwegen, waar het voor ieder vaderlander plicht was te getuigen.
Als we straks - nù kan 't geen jaar meer duren - het ijzer is heet, smeden volgt dra - het huis in de Jodenbreestraat restaureeren - 't heerlijk inrichten - schoon-oude meubelen - koper - wandversiering - etsen - schilderijen - zullen we, toe aan de keuken van die dagen, waar Saskia haring (die wàs er, verg. historische aanteekening) in mootjes snee, broodnoodig voor of tegen den Aardappel moeten zijn. 'n Middenweg is 'r niet. 'n Middenweg kàn er in 'n land van aardappelen niet zijn. Ja, 'n middenweg is daarom zoo misdadig, omdat we eenmaal bezig de gewijde woning te herstellen, de vrouwenhand er in aanduidend, tegenover de buitenlanders, die het Rembrandt-huis zullen bezichtigen, en die zeker van aardappelen dato 1565, 1590, 1596, (Drake) vernamen, geen illusiestorende bokken kunnen schieten.
Moge deze kleine studie de aandacht der vorschers in Nederland en daarbuiten trekken. Moge zij met statistische gegevens verrijkt worden. In de tegenwoordige omstandigheden - het Rembrandthuis is al gekocht - wachten we prijsvragen van
| |
| |
een wetenschappelijk genootschap of een academisch proefschrift: ‘At Rembrandt van Rijn Solanum tuberosum? Zoo ja, in welke periode van zijn leven? Ten tijde van Saskia of van Hendrickje?’
Aug. '06. |
|