| |
| |
| |
‘Gouvernante interne’...
Het zou 'n sprookje geweest zijn, als de héélintiemen niet van den reëelen ondergrond hadden geweten - van de zich herhalende, wonderbaarlijke bofferij met de hóógste nummers in buitenlandsche loterijen en van wat meer daaraan vastzat.
Voor outsiders bleef 't mysterie.
De Kuiten, ongemeen in de buurt bekend als nijvere, oppassende lieden, die sinds jaar en dag handel in boter en kaas dreven - bij drukte tezaam achter de toonbank - de Kuiten met hun renommée van beste Leidsche en zoetemelksche, van boter als room en van versche Hollandsche eieren, deden zonder iemand aanzegging te doen, hun aardigbeklant zaakje aan 'n gepensionneerde weduwe over en... verdwenen.
In den eersten tijd wist niemand waarheen. De buurt begreep 'r geen sikkepit van. Menschen met zès kinderen en een op komst, die stil gingen leven - wiè die nog 'n paar weken geleden om 'n ons roomboter kwam, had 't kunnen vermoeden! De Kuiten leken zoo volmaakt weg, als menschlijkerwijs denkbaar is, toen na vele maanden 't eene gerucht 't andere volgde. De juffrouw uit de turfnering-aan-de-overzij had gehoord dat ze op de Keizersgracht 'n eigen huis bewoonden - de kruidenier-naastan, die ze toch deksels goed kende, deed 'r 'n eed op,
| |
| |
dat-ie ze in 'n loge van den Stadsschouwburg had aanschouwd - 'n ander had ze in Café Américain zien binnengaan.
Kortom, 'r was met den glimmenden dikken man, die op de propere toonbank van 't boter-en-kaaswinkeltje, jarenlang met 't groote mes onsjes Leidsche en zoetemelksche had gesneden, en met de schrale stroeve vrouw, wier houten schep de kluitjes boter, zonder 'n schijn van overwicht uit de vaatjes stak, een geheimnis geschied.
In de eerste periode na de bofferij, in welker finesses wij ons niet verder te verdiepen hebben, leefden de Kuiten 'n weinig onplezierig. De overgang was te brusk. Maar de wetenschap dat ze 't soliede konden doen èn de hartelijkheid der nieuwe omgeving, het onaantastbaar respect dat elk léég hoofd met 'n vòlle beurs dwingt, gepaard aan 't accomodatieen assimilatie-vermogen van 'n normaal mensch, deden hen spoedig de aangename kalmte en gebarenzekerheid van gracht-bewoners accepteeren. 't Vlotte den heer Kuit eerder dan mevrouw. Want 'n man, zoolang-ie z'n mond houdt - wie is wijzer dan 'n zwijger? - is al dadelijk door de snit van z'n kleeding, de punting van z'n boord, de helderheid zijner manchetten, de verzorgdheid van z'n baard, 'n volkomen heer, terwijl 'n vrouw, hoe duur van dure kleedij, hoed, kapsel, door 'n niet te verklaren ietsje, het onzegbare dat den artiest van den maker onderscheidt, het aroom van haar verleden (c.q. Leidsche en boterkluiten) behoudt. De meest gedecideerde last, de waarlijke plaag van 't nieuw huis, werden de kinderen. Het zevende - achter de toonbank op komst - accomodeerde zich onmiddellijk, omdat de beschavings-toestand van 'n zuigeling meer met flesch en luier dan met eene deftige
| |
| |
gracht harmonieert. De vier dochters, Jansie, Keetje, Mina, Hendrika en de twee zoons, Willem en Piet, varleerend van tien tot twee jaar, te zeer behept met de allures, de gesprek-methode, het savoir-vivre der allen goeden toon missende achterbuurt-straat, waar ze geravot, geknikkerd, gesnoept, gedrensd hadden, aanvaardden de nieuwe situatie van 't nieuwe huis en de nieuwe kleeren met bedenkelijken tegenstand. Binnenskamers kon 't 'r mee door - al keken de meiden raar - buiten moest 't met geweld bedwongen worden. Ook die ergernissen weken. Jansie en Willem werden naar een particuliere school gezonden - voor de vijf anderen kwam 'n kindermeid.
En het peil van hun aller leven steeg... Met woorden is zulk eene heffing niet aan te duiden. Er is eene Keplersche wet voor planeten en sterren, een theorie der atomen-groepeering, een argumenteerbare eindgrens van menschelijk weten, eene bepaling der zwaartekracht en affiniteit, een chemisch bacteriënproces, een redelijke maat van natuurkracht en storing, eene systematiseering van het zichtbare en onzienlijke des levens - èn er is een ongeschreven, hoewel superbe wisselgang der stands-cirkelwerking, die in iedere familie één of wel een réeks voorvaderen en voormoederen met werkhanden en schootsvel gedoogt. De oergrootvader achter een kar met sinaasappelen - de grootpa achter de toonbank - de vader rentenierend, met 'n bedarende napraat over de appelenkar in z'n sfeer - de zoon: advocaat, doctor, lid van Provinciale Staten of Kamer - waarom zou eene dergelijke uitbotting, mits in het aureool van welvaart en specie, niet in de lijn der schoonste cultuur liggen?
De Kuiten, ter Keizersgracht ontpoppend, schakelden in de rij.
| |
| |
Zij bewogen opwaarts. Van dal naar bergtop.
Gelijk het in héél-oude families andersom pleegt te golven.
Jàren na deze onmisbare inleiding - de zuigeling was al 'n kerel van vier - verlekkerde zich de heer Kuit aan den van derden afgeneusden inval, om voor de kinderen eene Fransche gouvernante te nemen.
In déze evolutie zijner familie leerden we hem op 'n badplaatsje kennen. Ze hadden de tochtigste, duurste villa aan den zee-boulevard gehuurd, werden op thees bij lang-geen-toeschietelijke menschen gevraagd, bewogen zich met de terughouding van gezeten burgers, die niet verlangend zijn ‘nieuwe kennissen’ te garen.
's Morgens vroeg wandelden de jonge Kuit-jes, door de Fransche gouvernante begeleid, naar het strand, keurig, niet opzichtig gekleed - Jansie, Keetje, Mina, Hendrika voorop, de jongens achteraan met de Demoiselle. Meneer, mevrouw, later bij de hand, passeerden ons huis tegen tien uur - hij gesoigneerd, vet, gezond, met den beursstap van 'n aanzienlijk provinciaal kantoorheer, die 'r 'n twintigtal klerken op nahoudt - zij, gezet, stroef, stijf, met 'n ontevreden trekking om den mond en 'n à jour gewerkte modeblouse, die meer liet vermoeden dan wenschelijk was. Terwijl de Fransche gouvernante met de kinderen op 't strand was, namen mijnheer en mevrouw 'n bad, bain-mixte. 's Middags, bij niet te warm weer, wandelden ze zonder kinderen of toerden de omstreken af. Eerst nà 't middagmaal, als ze dat thuis namen, mocht Demoiselle met de meisjes en jongens 'n half uurtje binnenkomen.
Dan zat mevrouw gereserveerd in 'r stoel, koeltjes
| |
| |
knikkend, opmerking makend over 'n das die in kreukels hing, critisch pratend over Jansie's haar, Keetje's bottines, Mina's handen. Willem's nagels. Meneer 'n beetje meer joviaal, met moeite z'n gezonde grappigheid bedwingend bij mevrouw's onvermurwbare oogen, stoeide met de jongens, voor zoover de beschaving 't toeliet.
Plat van accent, met 'r Fransch vechtend, als 'n boer op 'n begrafenis met z'n hoogen hoed, zich overigens volstrekt niet geneerend, òmdàt ze betaalde, controleerde mevrouw de opvoeding van 'r kinderen.
‘....Maddemoizelle, Willèm a mains sales - ça doit pas.’ Ze bedoelde dat Willem vuile nagels had, maar omdat ze op de verfransching van nagel niet komen kon, 't vitterig verschil tusschen ongle en oncle al meer last had gegeven, en Demoiselle genoeg gezond verstand bezat, om te weten dat nagel en hand één waren, duidde ze de rest aan, door Willem's smerigen jongenspoot tusschen duim en wijsvinger te vatten, en met 'n vrijen vinger de bezwarende rouwranden te indikeeren.
‘Je l'ai dit trois fois,’ verweerde zich de gouvernante tegen de vernietigende oogknipperingen van mevrouw; ‘Je lui ai dit trois fois, de se laver les mains. C'est de sa propre faute. Il fait ce que bon lui semble. Il a été désobéissant toute la journée. Madame le connait un petit peu’....
‘Ça doit pas,’ herhaalde mevrouw bot, de eruptie van 't snel-aanvloeiend Fransch uit den mond van 't meisje met kalme zekerheid domineerend: ‘Ça doit pas. Woilà tout’.... Met 'n ‘Woilà tout’ coupeerde ze alles.
Terugleunend in 'r stoel, de beringde handen vouwend, bespon ze 'n opmerking over 'n slependen veter uit Hendrika's bottine. Doch niet in staat dezelve officiëel te formuleeren, 'r aanloop met 'n
| |
| |
nieuwe oogknippering nemend, wees ze 't ongeval met 'n nekbuiging aan, en zeide: ‘Et ça doit pas!’
‘Je le regrette fort, madame,’ sprak de Fransche juffrouw, vriendelijk bukkend om den veter te knoopen: ‘C'est pas de ma faute. Ça peut arriver, sans qu'on ne le sache. Je suppose qu'en descendant l'escalier, le petit malheur’....
‘Ça doit pas. Woilà tout?’, viel mevrouw haar in de rede.
Meneer, die wel 'n duit in 't zakje had willen doen, zag tegen de Fransche zins-construeering op, hield z'n mond.
En de gouvernante zweeg.
Ze was 'n stil-bleek meisje, met aangenaam-voornaam gelaat en 'n krachtigen kleinen mond, die meer geschikt scheen bevelen te geven, dan over kindernagels of 'n veter hard gevallen te worden. Zonderlinge tegenstelling met de Kuiten, die gepraedestineerd waren òpwaarts te gaan, van het dal naar den bergtop - bevond zich de Demoiselle in de neergaande linie van 'n patriciërs-geslacht, dat gedurende generaties de weelde van den kommando-toon had gekend, nu zóózeer aan lager wal stuiptrok, dat het voortreffelijk Fransch en de goede manieren den neurasthenischen nazaten tot 'n bestaansmiddel werd. Mama leefde van wat Demoiselle en 'r zusters inbrachten. 't Was 'n familie-gepeuter van pijnigende zorgjes, kwelling, vernedering geworden. De moeder, dame in 'r doen en laten, had nog de meest hechte herinnering aan 'n beter-geconditionneerde jeugd - de dochters, enkel met de ras-kwaliteiten van 'n eertijds bekroond nest, zakten zonder diep-gevoeld leed van de laatste glooiing in het dal. De een, getrouwd met 'n aannemer, die 't niet kon bolwerken, was in 't geworstel voor vier kinderen al zoo verdaan, dat 'r gelaat de snijdende kerven van 'n geknauwde
| |
| |
burgerjuffrouw droeg - de tweede, coupeuse bij 'n modiste, vree vier jaar met 'n kantoorklerk, die zestig gulden per maand verdiende - de derde, na vergeefsch getob om 'n akte als onderwijzeres te halen, had op de advertentie der Kuiten geschreven, was gouvernante interne geworden.
De cirkelgang der cultuur bracht tezaam - de bergtop-waarts strevende familie, welke in eerbare onsjes zoetemelksche en roomboter had gekruimeld - de verfossielde, wier laatste geleding in de massa brood-zoekers oploste.
Ongetwijfeld, nòòit zou de heer Kuit, na nòg twintig jaar accomodatie en assimilatie, in eene mésalliance met 'n spruit van den-gefailleerden-aannemerstak toestemmen....
Op 'n dag, ten tijde van ons vluchtig samentreffen met de familie, had eene noodlottige uitbarsting plaats.
Mevrouw Kuit was jarig. Om 't feest aangenaam, in stands-verhouding te vieren, had meneer 'n naburigen jardin de plaisir afgehuurd. Met 'n twaalftal victoria's en jan-pleiziers, werden de gasten anderhalf uur ver vervoerd. De Kuiten onthaalden op afternoon-tea, en tegen zes uur was voor de ouderen een kostelijk maal in de overdekte serre aangerecht. De ongeveer dertig kinderen aten afzonderlijk met de gouvernante interne en de kindermeiden der andere families.
Er werd, tegen àlle pogingen in, door de Haagsche dames en heeren 'n Fransch gesproken, dat den onlittérairsten kok zou hebben doen rillen. De vrouw van den schatrijken bezitter eener tabaksplantage, zei met den prettigsten glimlach, dat ze hoopte vóór vannacht douze heures thuis te zijn - de ega van 'n diamant-flonkerenden ex-porteur in geslachte
| |
| |
varkens, die elk woord met 'n sj begon, alsof ze in sjelei cadanseerde, betituleerde 't ding waarvan ze den naam niet wist met sjose. 't Was sjose voor, sjose na.
‘Garsjon, donnez-moi sjette sjose’ - ‘Mesjeu, passe moi la sjose, sievoeplè’. Er bestond geen olie-en-azijnstel, geen vischvork, geen versche ananas, geen tandenstoker. Er was de Sjose. In dien sjosetrant, met af en toe 't verheffinkje van 'n café-chantant-expressie, als ‘rigolo’, ‘galette’, ‘coccu’, ‘je m'en fiche’ etc; uitdrukkingen die 'n Franschman zich niet zou veroorloven, maar bij kwalijk-sprekenden gemeengoed zijn geworden, hortte 't opgewekt gesprek.
Kort voor 't middagmaal, bij de apéritiefs, door de vrouw van den exporteur als ‘imperatief’ geslurpt, werd de gezellige atmosfeer, ten koste der gouvernante-interne, aanmerkelijk vertroebeld. Of 't 'n betreurenswaardig nawee van 'r nog niet heelemaal ingesluimerde familie-trots was - òf 'n oogenblik baloorigheid over 't aan moeten zitten met de brooddronken dienstmeiden - op zeker oogenblik van Franschen bok en Hollandsche sjose, antwoordde ze op 'n vraag van mevrouw in zeer zuiver Hollandsch.
‘Qu's-que wous diet?’, vroeg mevrouw Kuit rood van verslagenheid.
‘Ik zeg,’ zei 't voornaam gezichtje: ‘dat er voor de ‘kinderen al gedèkt is’.
‘Comprend pas,’ sprak mevrouw, zóo ijzig-strak van gelaat, dat 't 'n stilte in de gesprek-drukte gaf: ‘Comprend pas. Woilà tout!’
‘Qu'est-ce elle sjante?’, vroeg de vrouw van den exporteur.
‘U vraagt of er voor de kinderen gedekt is,’ hernam de degeneratie eener generatie: ‘en ik zeg, dàt er voor gezorgd is.’
| |
| |
‘Comprend pas,’ vijandigde mevrouw, opstuttend van verontwaardiging.
Toen, op haar beurt bloedrood van ingehouden drift, zoo snel pratend, dat 't als in één zin van 'r lippen kwam, snibbigde de demoiselle:
‘Faut-il dire ça trois fois? Une table est réservée, pour les enfants et une pour nous. Seulement le propriétaire veut savoir à quelle heure nous allons commencer et s'il doit servir en même temps!’
‘C'est bon. Allez,’ repliceerde mevrouw uit de hoogte.
Uit 'r humeur ging 't meisje. Blijkbaar met opzet, antwoordde ze den heelen tijd voor 't eten, aan ieder die 'r in geradbraakt Fransch wat vroeg, in òngewoon Hollandsch.
De heer Kuit was 'r beduusd van.
‘As 'k,’ redeneerde hij bij 't dessert, toen de wijn de tongen zóó los had gemaakt, dat ze niet meer in fransche montuur waren te houden: ‘as 'k voor me kinderen d'r opvoeding, waaran 'k duizenden bestee, 'n fransche gouvernante neem, dan mot die in frànsch weten te àntwòòrden! Sakkrenom!’
‘Sjest 'n hollandaise,’ zei de bediamanteerde dame.
‘Elle peut aller. Woilà tout,’ stroefde mevrouw: ‘Als 'k op Fransch huur, mot 't Fransch wezen.’
‘Da's margarine in plaats van natuurboter,’ begon meneer te betoogen - dan verward-struikelend over 't hatelijk parabool, dat den aanwezigen intimi het beeld van zindelijk-gerijde vaatjes en kleurige Edammers, door de fluiden der pousse, deed her-schouwen, mede gehitst door een schichtige vonk in de oogen van haar, bij wie eens de étincelle voor hèm was ontwaakt, wrevelde-ie snel: ....‘'t is ongehoord! 't Is bedrog! As je wèl is 'n ènkele keer, 'n hòògst-enkele keer met je vrouw Hollandsch praat, om niet door
| |
| |
je gouvernante beluisterd te worden, ben je met wat misschien 'n geheim is an zoo een overgeleverd! Ze gaat 'r morgen uit’...
‘Kom!’ glimlachte mevrouw supérieur: ‘... ik had 'r door - en allang - 'r accent leek me zoo bèzònder, zoo hoe zal 'k 't zeggen, zoo belge. 't Begroot mijn niemendal’ - en in 't Fransch vervolgend, omdat 'n kellner met chartreuse in den kring draaide, zei ze nog eens: ‘Elle peut àller, àller! Woilà!’
Twee uur later reden de victoria's en de jan-pleziers, met de vroolijk-zingende kinderen, door 't donker-angstige Bosch.
De Française wàs door mevrouw al in 't Hollandsch apart genomen.
6 Jan. 1906. |
|