| |
| |
| |
De dasspeld.
Bierhuis-klucht in een bedrijfje.
Dramatische personen: |
De mooie man. |
Martha, kellnerin. |
Anna, kellnerin. |
De waard. |
(Eene kleinere bier-knijp in Amsterdam. Na sluitingstijd. Bij het buffet brandt een vleermuis. De waard leest een vettig krantje. Anna is bezig de tafels te wrijven. Martha zit met den mooien man te praten.)
| |
Eerste tooneel.
(Een welverzorgd quasi-heer met zeldzaam kleurig vest, blauw-doorstreept overhemd, zwaar-zijden das, groote nickelen manchetknoopen, glanzenden horloge-ketting. Zijn massieve blonde snor is fameus geborsteld. Na elken slok wijn raken de handen in beweging om de snoruiteinden gespitst te houden)
.... Je glas is leeg, Marthaatje.
(Een smalle, bleeke vrouw, met koper-
| |
| |
rood haar, kleinen mond, fijnen neus, witte handen. Haar oogen, vermoeid in de rosse wimpers, schrikken op)
.... Nee, niet bijschenken!
(zachtjes, bang voor den waard)
.... Liever niet....
(Een dikbuikige, norsche kerel, paarssproetig van gelaat, met neerdruipende snor)
.... Wat zeit ze?
(nijdig-verwonderd de krant vouwend)
Wiè heeft geen dorst?
Zij, hahaha! Ik vind 't best! 'k Heb je vooruit gewaarschuwd, dat 'k niet meer as 'n daalder bij me heb. Betalen kan 'k toch niet, hahaha!
(lachend)
Jawel. Dàt hoor 'k zoo dikwijls, hahaha! De klanten die 'r drukte over maken dat ze geen geld bij zich hebben, vertrouw ìk 't meest. En as je heusch niemeer as 'n daalder heb, hahaha, laat je je doekspeld achter.
(Een zwarte vrouw, verveeld-slaperig naar het tafeltje gaand)
Nog 'n flesch Mosel? Natuurlijk. 'r Is geen glas meer in.
(luidruchtig)
Nòg een? - Nòg 'n Mosel? - Ik vind 't grandioos! Daar heb je m'n beurs. Je mag 'r àlles uithalen! Alles, behalve m'n scheerkaart. Daar!
(den inhoud natellend)
.... Een gulden zeven en vijftig....
Jawel! Niemand steekt bankpapier in z'n beurs!
Op me eerewoord, 'k heb geen sikkepit meer!
| |
| |
Daar waag ik 't op.
(af).
| |
Tweede tooneel.
Je mot boffen! Wààr 'k kom heb 'k crediet....
Crediet! Daar mot je hèm voor hebben! Nog geen duit.
Laat me je dasspeld is kijken.
Marthaatje, 'k heb in m'n leven zóóveel vrouwtjes gezien, ken zoo de stréékjes.... Uit m'n das haal ik 'm niet.
(over de tafel heen het hoofd naar hem buigend)
Is 't 'n roos of 'n diamant?
(die mee staat te kijken)
'n Diamant, uil!
Hoe zie je dat? 'k Heb 'r niks geen verstand van.
'n Roos is van achtér dicht en 'n diamant open. Net als jouw mond. Da's 't verschil.
(zoent haar plotseling op de lippen).
(hem verwoed 'n duw gevend)
Ben je gek! Lap dat nog is!
(grof lachend)
Kan 't 'r bij vier flesschen Mosel niet op overschieten?
(zich de lippen afvegend)
Daar doe je mijn toch geen plezier mee, lamme kerel!
(beleedigd)
'k Zit er van te kijken! 'n Kellnerin, die vies van 'n zoen is! Wat doe je op de vlakte?
As 'k 't niet voor me kind dee, versleet 'k hier geen voetstap.
Wat 'n fatsoen op den laten nacht!
As 't je niet bevalt, ruk dan uit!
| |
| |
| |
Derde tooneel.
(met 'n nieuwe flesch)
Wat mot dat? Wat mankeert jóú vanavond?
Ik stap op. Daar heb 'k genoeg van. De eene flesch na de andere - en 'n kwaje bek omdat 'k 'n aardigheidje uithaal!
(strijkt driftig z'n snorren).
(kwaadaardig)
Ga zitten jij - schei uit met je kunsten!
(tot den man)
Je mot niet zoo precies kijken. Ze is nog geen week in 't vak.
(trekt de flesch open).
Drink 't maar af. En da's je laatste. Langer durf 'k niet voor de politie.
(gaat opnieuw achter 't buffet, leest luisterend z'n krant).
Kijk nou niet langer boos! Daar! Nou krijg je 'm in je hànden. Dat heb 'k nog met nièmand gedaan.
(geeft haar de dasspeld)
Wat zou je dáarvoor wel doen, als je zoo'n steen kreeg?
Hahaha! Dat kan je makkelijk zeggen!
(mee kijkend)
Hij is prachtig! Die het 'n paar bankies gekost.
(met de speld naar 't buffet gaand)
Kijk is meneer.
(den steen bewonderend)
Hij mag 'r wezen. Ik had 'm dadelijk in de gaten. 'k Geef 'r vijftig gulden voor.
Kom! 'k Wil 'r je heele inventaris niet voor hebben!
Niet met 'n dozijn van jullie.
| |
| |
Vrouwtjes genoeg op de wereld! Geef 'm maar weer terug.
(probeerend de speld in de das te steken)
Daar heb je 't gedonderjaag. Heb je geen spiegel hier? Nee? Steek jij 'm 'r in, Marthaatje-met-je-parelmoeren oogen.
Da's sterk, ben jij zoo bang?
Nee.
(zachtjes)
Jij houdt je handen niet thuis....
Dan niet. Dan zullen we 't dingetje zoo lang op tafel leggen.
(wrijft met z'n zakdoek over de tafel)
Natte kringen doen 'r geen goed an. Zoo.
Ben je klaar, Anna? Ga dan. Voor je de deur open doet, let je op of 'r geen diender in de buurt is.
Dat hoef je geen twee keer te zeggen.
(neemt hoed en mantel van den kapstok)
.... Kwart over tweeën. 't Is welletjes.
(luistert bij de deur)
Niemand.
(opstaand)
Vooruit!
(sluit de deur)
Schenk 'ns in, Martha. 't Hoeft geen uur te duren.
(achter 't buffet).
| |
Vierde tooneel.
Laat mij 't doen. Jij heb 'r de slag niet van. Prosit.
Prosit.
(geeuwt, zet 't glas neer).
Da's héél gezellig. Ben jij zoo vroolijk?
(aarzelend omkijkend)
Altijd.
| |
| |
Zou jij niet 'n héél klein tikkie van me kunnen houen?
(valsch-vroolijk)
Ik hou al 'n gróót tikkie van je.
(haar hand grijpend)
Ik heb in geen jaren zulk prachtig haar gezien.
Wat je zegt!
(trekt de hand terug).
Als 'k jou zou vragen, met me te trouwen. Marthaatje, wat zou jij dan antwoorden?
(diep-geeuwend)
Dan zou ik...
.... Dáar versta 'k geen woord van. Geeuw in je vrijen tijd.
(na-geeuwend)
.... In me vrijen tijd.... 'k Heb geen vrijen tijd.... 'k Wou dat je vlugger dronk....
(omkijkend naar den waard die achter z'n krant ingeslapen is, dan stugger)
.... 'k Lust de vuiligheid niet.
Hij snurkt. Geneer je maar niet. Ik lust 't net zoo min. Als 'k me hier in de schuld - vèrdrink, is 't voor jouw oogen, jouw haar....
't Is goed. Méér gehoord. As je me 'n plezier wilt doen, schiet op.
Ik mot me kind, as 'k thuis kom, van me buurvrouw weghalen! Bij half drie. Ik had motten wéten.
Heb jij waarachtig 'n kind? Ja? Of is 't een foefie?
(zij zwijgt nijdig, kijkt vlug naar den waard, giet haar glas over den grond)
Toe maar! Mot 'k een gulden zeven en vijftig betalen, om de blommetjes water te geven?
(Een stilte)
Ben jij getrouwd?
(zij haalt de schouders op)
Waar zit je man?
(hard)
Die zit niet - die leit.
Uitgestapt?
(zij knikt)
Lang gelejen?
| |
| |
Me zorg! Hij had me al in de steek gelaten.
(na een langere stilte)
Drink nog is.
(zij legt de hand over 't glas)
As je 'm niet wegtrekt, giet 'k 't in je mouw.
Je kan bijschenken zooveel je wil - ik drink geen slòk.
(een stilte)
Zit me niet zoo an te kijken.
(geeuwt)
Ik zal blij zijn, as 'k me kind weer bij me voel. 't Is hier om 't te besterven.
(nijdigjes)
Hou je me daarvoor drie uur an de praat?
(weer lief)
Jij ben vanmorgen met je verkeerde been uit bed gestapt, Marthaatje. Ik zit te smachten - jij vertrekt geen gezicht.
As je toch ziet, dat 'k van moeheid omval, dat 'k hunker om weg te zijn, wat wil je dan?
(stort voor de tweede maal 't glas over den grond)
(kwaadaardig)
't Is goed. 'k Ben 'r ingevlogen. En mot ik nou vijf flesschen betalen?
'n Bocht, dat niet te zuipen is! Azijn en water. M'n heele maag is van streek. Bah!
(giet eveneens z'n glas over den grond).
Vergift. 'k Betaal geen cent meer as een-zeven-en-vijftig. 'k Heb 't vooruit gezegd. Geef 'n glas water. 'k Ben 'r ziek van.
Ik heb je niks opgedrongen.
(Terwijl zij naar de waterkraan van 't buffet gaat, neemt hij aarzelend de dasspeld, steekt die in de binnenvoering van zijn hoed, zet den hoed op 't hoofd, strijkt 'n lucifer voor z'n sigaar af. De waard wordt door 't geraas van 't water wakker).
(naar de klok kijkend)
't Wordt tijd.
| |
| |
'k Geloof dat je die wijn zelf maakt.
Als je anmerkingen heb, kom je wèl vroeg na de vijfde flesch.
(water drinkend)
Ze draait me voor de maag. Daar leit 't geld.
't Drinkgeld zal je bedoelen. 't Is wat laat voor grappies. Vijfflesschen - tien gulden....
(lacherig)
.... 'k Heb geen cent meer bij me, dan wat je uitgeteld ziet....
(wantrouwig)
Nou! Mot 't nòg later worden?
Morgen ken je de rest krijgen....
Morgen? Van iemand die voor 't eerst hier komt? Ik denk 'r niet an.
(zich voor de deur plaatsend)
.... De centen! Of 'n fatsoenlijk pand....
(tast naar z'n das, zoekt snel de tafel af, kijkt 'r onder, vraagt driftig)
.... Waar is me speld?....
(zoekt verschrikt op tafel, bevoelt de zittingen der stoelen, den grond, kruipt op handen en knieën)
.... Ik zie 'r niet.
(quasi-heftig)
Da's gemeen! Dat laat ik niet loopen! Daar komt politie an te pas! 't Laatst lag-ie op tafel!
Dan mot-ie 'r nòg leggen!
(driftig)
Hier wordt niet gestolen!
(in huilen uitbarstend)
.... Ik ben 'r niet an geweest! Hij lee naast 't glas.
Dat làg-ie! Daar net nog! 'n Diamant van over de zeshonderd gulden! Ik haal politie.
Denk jij dat ik.... Dat ik.... 'k
| |
| |
Doe 'n eed bij de gezondheid van m'n kind!....
(woest)
.... 'r Wordt hier niet gestolen....
Ik beschuldig niemand. Ik zeg alleen dat de speld vòrt is!....
(kwaadaardig achterdochtig tot Martha)
.... Steekt-ie niet in je rok? Kijk is! Nee beter! Haal je zakken uit!
(Zij doet 't huilend)
Je ziet toch dat zij 'm niet heeft! En ik ben niet van achter 't buffet geweest!
Denk jij dat ik zoo gek ben, me 'r op die manier tusschen te laten nemen? Ik haal de politie!
Dat doe je. Daar stà ik op.
(grimmig de deur openend)
Binnen 'n minuut ben 'k terug!
(slaat heftig de deur toe).
| |
| |
Zesde tooneel.
(loopt snel de Warmoesstraat uit, kijkt op den Dam bij 'n lantaarn naar 't blauwe geflonker in z'n hoed, glimlacht, praat hardop)
.... Daar heb je je handig tusschen uit gedraaid! Netjes geflikt!....
(Neuriënd gaat hij verder. De klok slaat drie).
14 April 1906. |
|