| |
| |
| |
Henri keer terug.
Tot uw diep-bedroefde familie...
Ge staat in een verkeerd teeken.
Keer terug! Henri. Henri de Vries.
Ja, mijn vriend, mijn dierbare en zéér toegenegen kunstbroeder, de tijd lijkt gekomen om U in het publiek - dat uw èn mijn terrein is - de vrindschappelijke waarschuwing te herhalen, die ik u voor maanden reeds vertrouwelijk gaf.
De laatste nachten heb 'k een weinig zwaarhoofdig geslapen.
Half wakker, half droomend, doorwroegde me zeker gewetensgewriemel.
Alle ondeugden en bezwaarlijke daden mijns levens schimden als norsche fantomen, drongen te hoop, klitten tezaam, slierden in eindlooze, wrevelige reeks.
Vermoeid en mismoedig òf onmachtig tot slaap, wreken snoodheden zich.
Gegapte appelen worden hideuze pompoenen, gemoerde centen uit moeder's vertrouwlijke beurs luiden alarm, dreunend en grommend in 't bintengeweld van 'n toren.
Mijn vriend, ik ben niet zuiver op de graat.
De wormstekigheden mijns gemoeds zijn ontelbaar.
Zoowaar, af en toe, schoon niet aandringend
| |
| |
genoeg om mijzelven een zwelger-in-verdorvenheid te heeten, zwom op mijn gelaat de glimlach eens adders, bewoog 'k met 'n bedriegelijk masker, was de duivel in mij.
Nu 't er uit is, nu de zetter de gruwlijke biecht gespatieerd heeft, en tot gretig aanvaarde belooning 't binnenmeertje mijner ziel rimploos in ruste loddert, nu gevoel 'k me sterk U, kunstbroeder, de hand tot redding toe te steken.
Henri keer terug.
't Heb aan u een schuld te boeten. In mijn spartlende, fel-roode, karmijn-spettende droom-bezoekingen, zag ik u als een mijner vele, rampzalige slachtoffers, hoorde 'k uwe klagende weemoedige stem als Ansing Arend, uw hartstochtlijke kreten als Jan.
Als een dreigende, verwoede - alhoewel bevleeschde - geest, grauwe stofwolken uit den grond mokerend, dorre blaren met 't heesch gerucht van heviggefolterden opdwerrelend, grimdet gij op mij toe.
De aderen aan uwe slapen puilden als brandweerslangen, uw oogen kolden, uw neusgaten snoven, sputterden als die des Nijlpaards in Artis na 'n tukje onder de baren.
Nimmer had ik u zoo veelbewogen gezien.
Ge boogt over mijn hulploos, aan 't kussen geklonken hoofd - uw adem, schroeiend als de smoring van een blakerenden haard (waarop de wind staat), sloeg builende bladders in mijn kermend aangezichtsvel.
Welopgevoed kind eener welgeordende samenleving, zoudt gij zulks in de beschaafde werklijkheid niet gedaan hebben - uw fantoom, los van kuische windselen, ontstemd en benard, ademde er verstikkend op los.
Vergeefs poogde 'k de oogen te schutten, de als
| |
| |
een rollade omkrullende tong te bevrijden, de haarddampingen te weren - vergeefs - vergeefs - mijn angst-doorhuiverde haren staken als naalden in 't kussen - het koude zweet, wrikte met zetjes over wangen en kin.
De dienstbode, die om acht uur kwam porren, ontzette me. Ik kòn nog niet opstaan. Gebroken mijmerde ik voort onder 't dek en pinkte - ook een man en auteur heeft sentiment - een traan weg.
Immers de stem van mijn geweten sprak en zeide overtuigend: ‘Falkland - die man is je offer - je heb dien man verjongejand’.
Helaas!
Hier helpt geen chicaneerende ontschuldiging. De wreede dood van een vliegenzwerm op 't berucht papier, 't krijschend gegil van 'n rat in de val, 't geworstel eener muis onder den klauw eens gebelgden katers, 't slijmrig gestuip des palings, 't te pletter grijpen van den mol, 't besproeien met sublimaat der bacteriën, 't levend te kokend water werpen van garnalen - 't is alles martling èn gemeen, doch misschien te verdedigen.
Een vrouw die haar man vergiftigt om een ander te bezitten - het is gruwzaam, evenwel algemeenmenschlijk en geschikt voor een drama.
De broeder die zijn broeder doodt, uit hebzucht, de grijsaard die een maagd huwt in hartstocht, de dochter die haar moeder Pruisisch blauw voert om te erven - wee en nog eens wee - vloek over dit geslacht - je rilt en beeft en schreit er bij...
De historie is er vol van.
Sluipmoord, listen, lagen, bloedschande en flacons venena, vullen de bladzijden der wereldgeschiedenis, waarlijk met bloed geschreven. Het geweten der menschheid is een luguber ding. Elke schrede
| |
| |
voorwaarts ging over lijken. Elke ontdekking baarde leed...
Men - de ontzaglijke mèn die de doorsnee-humaniteit vertegenwoordigt - men ver-giftigde, veraccijnsde, ver-achtte, ver-afschuwde, ver-kankerde, ver-armde, ver-bande, ver-basterde, ver-beestelijkte, ver-liederlijkte, ver-beuzelde, ver-bijsterde, ver-bitterde, ver-blindde, ver-bloedde, ver-brijzelde, verdacht, ver-deelde, ver-delgde, ver-dierf, ver-doemde, ver-drukte, ver-foeide, ver-franschte, ver-gramde, ver-guisde, ver-hoonde, ver-slaafde, ver-spilde, versukkelde, ver-trad, ver-vloekte, ver-weekelijkte, verwoestte - wee, slechts een póver staal, zooveel mogelijk alphabetisch gehouden, van de schenddaden menschen en voorwerpen aangedaan! - men vergruwelde, ver-liet, ver-molmde, ver-wilderde, men bebroeide de geraffineerdste schunnigheden, alleen dàt niet, omdat men het misschien nog niet kende, 't vlijmendst-belagende... het verjonge-jannen.
Dat heb ik op mijn geweten.
'k Heb een man, een begaafde, in de opkomst van zijn talent ver-jonge-jand, zijn voelen verjonge-jand, zijn denken ver-jonge-jand, zijn belangstelling voor kunst ver-jonge-jand, zijn toekomst ver-jonge-jand.
Het maakt mij down. Het drukt me als 'n niet te dragen ballast....
Henri keer terug!
Henri keer terug! Toen 'k in het Handelsblad nog geen twee jaar geleden het dramaatje In de jonge Jan, in vier achtereenvolgende feuilletons publiceerde, kon niemand vermoeden, dat 'k 'n snelwerkend vergift gewrocht had.
Henri, toen op 'n vacantiereis in Duitschland, las 't, haalde de schouders op, vond 't machtig on- | |
| |
geschikt. 'k Maak hem daar geen verwijt van. Als hij 't monologen-spel van zich àf had getrapt, ware hij thans gelukkiger, ik onbezorgder.
Hij nam, hij speelde, hij overwon.
En het was góéd. Ik zeg goed - meer nièt. Overdreven loftuitingen zijn verkeerd, niet van mijn gading.
Henri speelde. Hij verheugde zich in een serie Jonge-Jannen, kreeg uitverkochte zalen, ruimte van beweging en 't aangenaam welbehagen van 'n man zonder beertjes. Eind van 't seizoen werd 't geval bedenkelijk: Henri wilde reizen, bekeek België, smeedde plannen voor Duitschland, moest en zou naar Engeland. Daar is-ie op 't oogenblik. Alle bladen, de deftigste, de lorrigste, hebben 'm geprezen, hèm en Falkland. Ja, 'k ben niet vergeten. Men dee zeer lief voor de vier feuilletons van 't Handelsblad. Men roemde den auteur met kittelende tuiting: ‘.... In its way the new one-act drama of Mr. Falkland is a masterpiece’ (Globe) - ‘it is a work of grim power - it stamps its author as an accomplished artist’ (Times) - ‘The play is worthy of all praise’ (Daily News). Ofschoon het den schijn aanneemt, alsof 'k met van geluk-drillende citaatjes te dezer ongeoorloofde plaatse géúr, waag 'k 't er op. Wij kalme, boersche, ook wel gezonde Hollanders, verslikken 'n vies-wrang smaakje, wanneer we heuschernstige bladen van een zoo èrnstig land als Engeland, een ‘verdienstelijk’ drama in één bedrijf met bolle gebaren zien bewierrooken. Lak, dear Sirs! Kouwe drukte, dear Sirs! Uw tooneel staat in sòmmige opzichten laag, dear Sirs, uw tooneelbeoordeelaren in verhouding lager, dear Sirs: gij bezit een schat, den wonder-schoonen Elisabeth-cyclus, waarbij andere landen 't afleggen, een schat, die ge voorloopig niet behoeft te versjaggeren tegen 't internationaal modern gedoetje. Het kunstzinnig gekweel van eenige
| |
| |
uwer ontevreden critici, het keel-kroppig geroep om ‘modern art’, moet ge niet tè serieus nemen. Shakespeare èn draken - wat wilt ge meer, dear Sirs? Schroeft 'n Falkland niet op! Hij, dit tot zijn onvergankelijke eer, laat zich door nièmand te grazen nemen, niet met lof, niet met blaam. Hij kent z'n plaats in z'n tijd, heeft den glimlach eens adders, daar de duivel....
Henri keer terug!....
Als vertooner der zeven rollen in De jonge Jan hebt ge een Engelsche pers verkregen, zóó bewonderend, zóó ophemelend, zóó lyrisch-dronken, zóó vernietigend voor Engelsche tooneelspelers, dat uw opgewonden oogen waarschijnlijk een cancan sloegen in de feesthal uws hoofds. Gij waart de eenige niet. De meeste uwer landgenooten, dierbare vriend, verknuffelden in nationalen trots, aten zich eene indigestie aan 't Spaansch enthousiasme der Hollandsche dagblad-correspondenten. Een dier hyper-begeesterden, in delirium van kunstzaligheid, pende met vètte letters boven zijn proza: Henri de Vries te Londen - Succes in Engeland - Schitterende aanbiedingen - Plannen - Een week in Nederland - Een De Vries-hulde... Aan 't slot van dien glorierijken speech, die zelfs een beroepsinbreker verlegen zou maken, zingt de kunst-zalige:
‘Als artist behaalde hij hier een veel mooiere overwinning, dan een veldheer op het slagveld. Hier te lande zou men een kunstenaar, die in het buitenland den roem der nationale kunst zoo hoog hield als De Vries het onze kunst hier deed, een feestelijke ontvangst of huldiging niet onthouden. Kan er daarom ook in ons land inderhaast niet iets worden georganiseerd, een feestmaaltijd of zoo, om in de week, dat De
| |
| |
Vries in ons land zal vertoeven, hem naar verdienste te huldigen voor het ongemeen schitterende succes alhier verworven...?’
Henri keer terug! Dat ge in het Engelsch zeven rollen afgedraaid hebt - vergeeft de onaesthetische en van betrekkelijk respect getuigende beeldkeus! - heeft mij als auteur-van-het-geval niet weinig verbaasd. Ik nòch andren zouden het u nadoen. Het is ganschelijk bijzonder en stemt ons plechtig. Maar, mijn beminde broeder in de kunst, op z'n zàchtst gesproken - zoo dadelijk zeg ik hàrds - is 't phonographisch inpompen eener àndere taal een droevig trucje dat met tooneelspeelkunst zooveel gemeen heeft als 't biesje op een vrouwenrok met het wezen eener vrouwenziel. De kunstzalige dagbladcorrespondent van hierboven smeekte U eene ‘huldiging’ niet te onthouden. Afgestapt aan het Amstel-Hotel te dezer stede, is die huldiging in gebreke gebleven. Het is nòg niet te laat. Opgehitst door uw nachtelijk fantoom, wensch ik, de auteur, U eene dosis contravergift tegen uwe ver-jonge-janning toe te dienen. Ge hebt, zegt men, in Londen, een manicure, een pédicure - sta mij toe u eene kunst-kuur te doen ondergaan. Gij, waarde vriend, toondet inderdaad talent. Als hij ijverig werkt onder artistieke regie, kan hij láter eene plaats innemen, zeiden wij onder mekaar. Hij is 'n man van bekwaamheid die leiding noodig heeft. Eene schoone Creatie, een den avond beheerschende rol, zag nièmand van u. Ge reiktet niet aan de knieën van Louis Bouwmeester. Uwe begaafdheid openbaarde zich in kleinere rollen, onder leiding. Ge vertolktet cynische kerels, viveurs, deedt weinig moeite voor waardiger schepping. Temperament: wie zocht het in u? Toen, mijn vriend, zagen wij het Monologen-spel en mekander beknikkend, bevonden wij dat uw kern
| |
| |
sappiger was dan de ruige schaal deed vermoeden.
Hij hééft temperament, spraken wij verrast - als hij verkiest te studeeren, toegewijd te studeeren, onder hardhandige regie te studeeren, belooft hij een dergenen te worden aan wie de ruïne op het vaderlandsch tooneel behoefte heeft.
De dooden - de Haspelsen, Albregt -, de nog levenden, Rosier, Veltman -, de helaas oùder wordende gróóten zijn nièt vervangen.
De eminente vrouwen evenmin.
Er is verwachting, uitkijken. Soms schijnt iemand 'n pionier, 'n belofte-vaandrig - 't heel aspect onzer tooneel-speelkunst gelijkt op architectuur uit de Pijp, stijlloos, begriploos, fantasieloos.
De burgerij ontwend te vergelijken, den toets missend, voorgelicht door stijllooze geweldenaars, aanvaardt quasi-eenvoud met bezield handgeklap, koopt prentbriefkaarten met vroeg-bedorven artistenfacies, amuseert zich.
Wij, dom, klein bendetje, kennen het verval, laten ons geen kouwe aardappelen voor citroenen verkoopen, tellen den stoet tooneelspelers af, blij als iemand belooft, blij als een vlammetje den sintelhoop belekt, blij met de verwachting dat vroeg of laat de kundige, nièt alleen op moderne vleugeltjes drijvende, regisseur zal optreden, die vele natuurtalentvolle, verwaarloosde, te vroeg over het paard getilde jonge menschen tot ontwikkeling, bezieling, schoonheid zal opzweepen.
Gij waart één der lekkende vlammetjes, voornoemd, Henri de Vries, dien ik vergiftigd heb, tot in de nieren ver-jonge-jand.
Welke kunst-uithoek wint er bij, of gij ergens in Engeland voort-jonge-jant.
Hièr had ge de helft van uw vak en de heele ziel uwer kunst te leeren.
| |
| |
Ginder hebt gij geen recht als een Prins te poseeren, daar niemand van ons uw breed, hartstochtlijk, princelijk geluid vernam.
Eén zwaluw is nog geen lente.
Een Jonge Jan geen toekomst-droom.
Al kijkt het heele Hollandsche volk met glinsterende oogen naar den stralenkrans van Perslawaai en Ponden-verdienste, al rumoert uw hééle vàlschevriendenkring met ontzag om u heen: ik, de ándre man van den ‘Brand in De Jonge Jan’, ik die het tooneel en u, mijn kunstbroeder, een weinig kèn, ik weet en spreek het vrijmoedig uit, dat gij, één der belovende Hollandsche jongere acteurs, hoe langer hoe steviger in Engelsche modder zakt, dat nòg zoo drié maanden Engelsche of andere jongejanning een verschijnsel van u zal maken met veel geraas doch weinig wol, een verschijnsel waarvan wij onlekker zullen rillen.
De waarheid is hard, mijn vriend - ik zelf heb haar dikwerf vernomen.
Uw vrienden zullen zeggen: die Falkland is een smakker.
Ik wàs een smakker, mijn waarde, toen 'k toeliet, dat De jonge Jan U een fatale, miserabele, nièts-met-kunst-te-maken-hebbende manie werd.
Henri keer terug.
Tot uw diepbedroefde familie...
Ik houd u een eerlijken spiegel voor, tracht u te ontgiftigen, als het niet te láát is.
S. Falkland.
18 Maart 1905.
P.S. 'k Heb in Engeland pràchtig spel gezien, spel van stijl en schoonheid. Ga eens rondkijken vóór ge terugkeert. 't Spel voor mijn dramaatje is 'r kinderpraat bij. |
|