| |
| |
| |
Het geheim van Zadelman & Co.
Zadelman & Co. is een firma-naam dien ik zoomaar voor de vuist weg èn handig fantaseer. Ik zeg ‘zoo-maar’, omdat ik misschien Zadelbom & Co. of Wadelman & Co, óf Radelvan & Co. hadde kunnen prefereeren. Doch ik heb een koppige bui en verkies om redenen van klank en motieven van ziening èn om andere rare bewogenheden, die héélemaal geen gezond verstand kunnen verdragen, mijn handiger fantastischen naam Zadelman & Co. Ik herhaal handig, daar - 't wordt langzaam tijd de ontdekking van derden te beargumenteeren - in het algemeen én in het bijzonder, de Falkland-productie, de vruchtbaarheid eens auteurs, z'n malle overdaad van literatuur-dit en literatuur-dat, als een handigheidje, meer niet, moet beoordeeld worden. Schrijven is handigheid, een makkelijk métier, een kneuig zit op aap en geef pootjes. Erger: schrijven van romans, novellen, drama's etc., zoo ongegeneerd en ongemanierd véél, als sommigen het aandurven, is een beleediging voor de wáárlijke auteurs die eens in 't jaar of eens in de twee-jaar hun echt en gevoelig littérair zieltje in 't publiek te luchten hangen. Het gaat zoo maar niet aan om quasi met gemak te produceeren. Dat is uit den tijd. Dat deden ouderen.
| |
| |
Dat mochten dóóien. Wij modernen verlangen matigheid en 'n kwast die er nù kwasterig op los auteurt, die uit fatsoen máár 'n drie boeken 's jaars bundelt en dan nog niet weet hoe z'n voorraad op te ruimen, een dergelijk scribent, brekend met alle regelen van 't zachtjes-an-systeem, is geen auteur, is geen man met inspiratie, hoogstens een faiseur, een maker, een handig fabrikant. Laten we het erkennen. En te gereeder, omdat het inderdaad niet moeilijk is de lezers te verschalken, noch een ding te componeeren. Ja, de handigheid wordt ten slotte zóó stuitend en pervers, dat je er toe neigt de nìetsproduceerenden en hevig-critiseerenden als de schrijvers van den tijd te accepteeren. Bij een zwijgend man vermoedt je altijd schoone gedachten. En de dwaas die voortdurend spreekt heeft je ten slotte geen grein meer te zeggen. In 's hemelsnaam laten we de clowns die Lope-de-Vegaasch doen steenigen en ontzag kweeken voor de zwijgers en kwakkelende auteurs, die tenminste niet hàndig zijn, die handeloos zijn, die òn-handig zijn, die hun gesoigneerde handen als stramme balletjes gesloten houden, laten we eensgezind en solide van oordeel, diversen en speciaal Samuel Falkland aan de kaak stellen, ontmaskeren, schaamteloos-naakt bloot leggen. Kan niet een ieder, burger of burgeres, mits voorzien van een tien-cents-fleschje inkt, een schrijfcahier en 'n pen, datgeen verrichten wat nu een handige snaak uit z'n mouw schudt? Wat drommel, een gewone Falkland is zeven zijdjes schrift, een drama is er máár zeventig of tachtig, een roman twee- of driehonderd! Enkel berekening, overleg, routine, slappe gewoonte. Als er maar een commis-voyageur in je leeft, leeft er een handig
auteur in je. De eerste de beste kakelende journalist bezit meerder en van huis-uit supérieur vermogen. Ze moesten te duivel.....
| |
| |
Evenwel op deze zooveelste alinea warm loopend, zelfs met een tintje edele verontwaardiging die in vloekwaardig vloektempo dreigt te versnellen, bemerk ik dat Zadelman & Co. op den achtergrond is geraakt en dat de gewone routine mij er uit redden moet en den lezer er in.........
Zadelman & Co. stond achter de toonbank groene zeep te wegen. Falkland zegt stond en nièt stondén. Aan Zadelman & Co. was geen andere pluralis dan het Co., 't welk als sieraad diende. Toen Zadelman zich vestigde als kruidenier, na vele jaren kruideniersknechtschap, lei hij een ganschen nacht te doezelen over de krulletters die op z'n winkelruit zouden komen. Noch Piet Zadelman, noch P. Zadelman deed hem iets. Ook z'n gewezen patroon had 'n Co. achter z'n naam, zònder 'n reëelen Co. gehad. Waarom zou hij niet Co-en? Co-en op z'n ruit, op de zakjes, 't kaaspapier? 't Co. hing als een meteoorstaart, blauwvlijmend-glanzend achter je naam. 't Co. stampte de zakelijkheid in je záák. 't Co. toeterde door de straat, raak en pootig. Daarenboven - en zulks is geen fatale mop of inventie Falkland-zijds - heette z'n meisje Co, had-ie in boven-aangeduiden doezelnacht het visioen zijns toekomstigen levens, hij, Zadelman en zij, Co - hij, in den winkel, zij, in de achterkamer - hij verkoopend, zij kokend - hij (vóor) wegend, zij (achter) wikkend - hij het hoofd, zij, het hart der negotieeringen - telkens zes werkdagen lang en de zevende een dag van net-gekleed gewandel, een zitje in De Kroon en 's avonds, als de week vèle onsjes en pondjes gebaard had, een entreetje bij Flora òf na zooveel bloedloozen arbeid een hevig bloedend drama...
Het werd dus - verzuimde argumenten hoop ik als het gegeven er toe leidt over een jaar of zoo,
| |
| |
nader te collectionneeren - het werd dus Zadelman mèt de Co. en op 't moment dat Falkland hem aan uwe leesgraagheid voorstelt, woog Zadelman & Co. groene zeep, comtemplatief lijvige kluiten op 't grauw papier meppend. Z'n gebaar was afwezig. Dat wil zeggen de groene zeep was buiten hem om. Schier somber van handbewegen gaf hij overwicht, aanschouwde de sterke daling der bascule èn... mepte bij. Daarna, starend in de diepte onder de toonbank, waar blokjes spek, soda, zout en straks-gemelde groene-zeep-voorraden schimden, stàrend naar de schaduwen en zwartgalligheden (daar benee), starend zonder iets van vorm of qualiteit in z'n melk-grijze oogen vàst te houden, zakte hij slap-spierloos op den rand der sectie grutterswaren, de groene-zeep-schep in de eene en leegte in de andere hand. Terwijl, bijna dreigend, 'r koper-verwonderinkjes uitkijvend, wachtte de schaal met den groene-zeep-kwak, die nimmer zóo làng en zóo zwaar aan die zij gerust had.
Knerste, zanikend-kierend, alsof er zand vergruisd werd, de achterdeur.
Bedrukt, het druilig kamergezichtje, boven den wollen doek, den mond zorgvol vertrokken, kwam zij 't winkeltje binnen, keek 'm schuw voorbij, vroeg sullig:
‘Nou?’....
Hij zei niks, staarde intensiever omlaag.
Toen wreef ze tam de handen, rul van 't harde wasschen en schrobben en met lippen die aarzlend de woordjes proefden vóor ze ze zeien, praatte ze zeurig-klagend:
‘.... Toe dan.... Met zitte kom-ie niet verder.... En sèkuur weet-ie 't niet - nee 't blijft gisse - en as 't dan mot - dan mòt 't - of jij daar nou zit - of jij daar nou zit...’ Ze eindigde drenzend, verveeld door z'n hanglen.
| |
| |
Nog zwéég-ie.
En nu sterker de handen bewrijvend, angstigerbenieuwd, half naar 'm toe draaiend, vroeg ze opnieuw.
‘Het-ie na 't papier gekeke?’
Nee, knikte die langzaam.
‘Dan is 't inbeelding geweest,’ redeneerde zij snel van praatklankjes: dan wou-die maar is vissche.
Dan het-ie geen vermoedes - dan had-ie net zoo goed kenne zegge mooi weer vandaag of geef is 'n onsie kaas’....
‘Kles maar niet!’ -, zei hij stug, plots nijdig ophurkend en de zeepschep in de kluit op de schaal stekend - de bascule had nou làng genoeg uit 'r verband gelegen -: ‘hij het vierkant gevraagd: Zijn de kinders ziek? Da's duidelijk, wat?’....
‘En toen?’, aarzelde ze.
‘En toen! En toen! En toen!’, keef Zadelman & Co., nijdig de zeep behakkend: ‘En toen! Niks en toen! 'k Ben toch niet doof of gek! Verkouen, zei ik. En toen zei hij: O! -, maar 'n O met zóó'n valsche lach da'k 'm wel wat na z'n kop had wille smijte’....
Pootig smakte hij het grauw papier om de zeep, klom òp de toonbank, greep van de bovenste plank een pakje stijfsel, kwam weer omlaag, ordende boodschappen in de hengselmand.
Zij, huilerig, bang voor de gevolgen, de miserabele gevolgen as 't uitlekte, as de politie 'r achter ging zitten, poogde nog te beweren.
‘.... We moste toch voorzichtig zijn, Piet - ze lappe je zoo gauw 'r bij, Piet - as de een 'r praat van maakt, praat de ander na....’
‘Jawel. Dat wète we al. Vertel liever wat nieuws’, beet hij haar toe en zonder verder 'n woord te zeggen, smeet-ie de hengselmand om z'n arm, stapte dofploffend 't winkeltje uit, 't vòlle winkeltje, 't win- | |
| |
keltje dat zuchtte en snikte van benauwde vòlheid.
Juffrouw Zadelman stond een poosje op dezelfde plek waarop ze gestaan had.
Toen, met kleine onthutsingen op het gelaat van vale zorggroefjes, deed ze 'n paar pasjes - ze liep op haar wollen kousen - naar de winkeldeur, stak het hoofd náást het bordje Blookers Cacao, dat op den deurpost in 't aankomend avondschemeren glimmerde, keek 'ns rechts het grachtje af, toen nòg 'ns links, en daarna, kat-voorzichtig van gebaar tipte ze 't puntje van het bordje Margarine op, dat in den deurhoek hing. Haar oogenlijn schoot als een schichtige lichtstraal er over, er ònder en - met òpschrikkend van een bovenbuur die de neventrap afholderdebolde flapte ze het bordje, het onnoozel bordje Margarine weder neer, dat het van den schok aan 't touwtje te bengelen begon.
Net bijtijds.
De juffrouw uit 't bovenhuis, van tweehoog, bonsde de huisdeur dicht, een boodschappenmandje in de hand.
‘Dag juffrouw’.
‘Dag juffrouw’.
‘Geef u mijn is 'n ons zoetemelksche en 'n half ons leverworst’.
‘Ja juffrouw’....
‘Je mag 't licht wel haast opsteke - 't wordt donker’....
‘Nou - ik ken wel op de tast snijje - daar wen je an’....
‘Koosie nog niet beter?’
Daar had je 't al wèer. In geen dagen waren de menschen zòò belangstellend geweest. Toch maar lief doen.
‘Nee, Koosie is nog niet beter!’
‘En Hendrik, leit die ook nog in bed?’
‘Ja, die houen we ook nog maar warm.’
| |
| |
‘En wat zeit de dokter? Hij was d'r van morrege weer, hè?’
‘Ja, de dokter die was d'r - maar niks geen ongerustheid, zeit-ie - 'n zware verkoudheid - hebbe wij groote menschen zoo dikkels, maar kinderen benne gevoelig’....
Het groote kaasmes hompte op en neer, gladde kaasschijfjes schavend, dan 'r is uitschietend met 'n schokje, dan enkel rooie vertkrulletjes draaiend. 't Was niet makkelijk.
De juffrouw-van-boven keek toe op 'r gemak, 't boodschappenmandje gesteund op 'r heup die wel 'n zuil had kunnen dragen.
‘Ze legge nou toch anders wel láng voor 'n verkouwenheid,’ praatte ze saaiig-belangstellend òm wat te zeggen, heelemaal zonder bedoeling, laat staan zonder 'n tintje hatelijkheid.
Maar op juffrouw Zadelman werkte 't als 'n klap. Ze kreeg 'n kop als 'n boei. 't Bloed schoot 'r tot achter d'r ooren en nijdig 't kaasmes doordeukend dat de plank 'r 'n knauw van kreeg, zei ze valsch:
‘En wáárom zou 'n verkouwenheid niet lang duren? Ik ben wel is drie maande verkouwen geweest - Is dat klesse!’....
't Láátste had ze moeten denken, niet zeggen, althans, de juffrouw-van-boven, zette 'n breed verbazingsgezicht, d'r mond geulde open, d'r neus scheen naar voòr te spichten, d'r spraak was wèg. Dat duurde een klein eeuwigheidje. Maar tòèn had ze haar qui-vive hervonden, kwam ze ráák los èn gemeen.
‘Is dat klesse’ - herzei ze: ‘wie klest 'r - jij of ik? Wel God, mensch, jij ben niet goed. Mot jij 'n klant afsnauwe as-die belangstelling naar je zieke kinderen het? Dàg hoor - ik ben van je kaas niet gediend!’... Met gebelgde haast, trok
| |
| |
ze de deur open, 't mandje tegen d'r heup. D'r waren meer kruideniers op de gracht. Wat zei je me dáar van? Klesse tegen 'n klànt!...
Juffrouw Zadelman veegde de kaaskruimels bijeen, schoof de plakjes tezaam, hurkte op de soda-ton en nu in het aanzwellend avondgeschemer, ondersteboven door de láátste insinuaties, de toespelingen van buren en klanten, die allemaal en herhaaldelijk over de kinderen spraken, met iets in d'r stem van vijandschap en wantrouwen, nu eventjes alléén na 't geroes van den dag, 't getob met Koosie en Hendrik, die 'r haast den heelen nacht hadden wakker gehouen met 'r geroep en 'r gevraag om wàter, nu bijna eenzaam in het stikkensvolle kruidenierswinkeltje met z'n gepuil van vakken, doozen, tobben, z'n geglim van flesschen en schaduwgapingen rondom in alle hoeken, lei ze d'r schort voor d'r hoofd en snikte ingehouden, bàng voor de politie, bàng voor d'r klanten, bang, òverbang door de aansluipingen van gevaren die ze òveral zag, òveral voelde. D'r schort werd nat, d'r vingers woelden in de heete oogkassen, d'r adem stiet tegen 't stijfselharde goed. Ze had zoo wel 'n uur willen grienen, om de dreigende ellende, de drukking van 't geheim, 't vreeselijk geheim, dat Piet voor den rechter zou brengen als ze 'r achter kwamen....
Pieng, zei de winkelschel.
De meid van mevrouw Van Dalen.
‘Dag juffrouw - geef 'r is gauw 'n pond natuurboter - wel mensch zit je te huile? Ruzie gehad? Nee! - Zijn de kinders dan erger?’
‘Ach nee, zoo maar,’ nasnikte juffrouw Zadelman: ‘ik voel me belabberd’...
Praatte het dienstmeisje over ditjes en datjes - en toen liep de winkel vol met andere klanten....
| |
| |
Doch in haar bed, afgetobd, slapeloos, zàg juffrouw Zadelman het nog, het bordje Margarine, dat precies paste op een strook wit papier, een strook met zwarte lugubere letters....
Besmettelijke ziekte Roodvonk.
En Zadelman en Co., die het er òver gehangen had, wetend dat z'n zaakje verloopen zou, als de strook voor iedereen zichtbaar hing, zàg het, zàg het, zàg het nog weken aaneen in z'n slaap, tot het van onder het margarine-bordje verwijderd kon worden, omdat Hendrik beterde en Koosie stierf.
22 Maart 1902. |
|