de eerste, die moeilijk de trrr-suggestie verbrak -: ‘'r wordt gescheld’...
En alsof nu bij allen het fel-klaar moment had uitgeleefd, spraken ze bijna gelijk, met een tintje opgewekte nervositeit.
‘Zou 'r 'n patiënt zijn?’, vroeg mama geheimzinnig, ineens mal-fluistrend, bang voor 'n nieuwsgierige die 'r niet was.
‘'t Is vóór eenen,’ zei Adriaan, z'n horloge bekijkend, haastig den hap erwtjes-en-kreeft kropslikkend.
‘'r Is éénmaal op 't knoppie gedrukt,’ zei Marie.
‘'t Is 'n patiënt,’ glimlachte papa: ‘hoor maar.’
Weer luisterden ze, doch thans zonder de straffe gebaarloosheid van straks.
De trap kraakte met zoete deukjes van dikken looper die bestapt wordt. En àchter dat rustig kluk-kluk van iemand die zich niet haast, schuifelde het pantoffel-kuchen der dienstmaagd, die zelf door het verrassend geval verschuchterd geleek. Anders bonsde ze uitbundiger.
Dan nà het trap-deuken, bewoog een deurkruk, scharnierde een deur - neè de deur, de deur van de wachtkamer -, sponsden opnieuw de voeten der maagd, nu iets blij-vlugger over den cocoslooper van de bovengang.
‘Meneer - daar is 'n heer...’
‘In de wachtkamer gelaten?’ -, informeerde Adriaan, vreemder van stem dan straks. Want 'n doctor pleegt er een huiskamer- èn een patiëntenstem op na te houden.
‘Ja, meneer....’
‘Goed, 'k zal je wel schellen....’
‘Eet maar eerst af,’ zei schoonmama.
‘Natuurlijk,’ zei Adriaan. ‘'n Dokter die patiënten dadelijk helpt, doet verkeerd. Je moet niemand in je kaart laten kijken.’