Schetsen. Deel 8 (onder ps. Samuel Falkland)
(1912)–Herman Heijermans– Auteursrecht onbekend
[pagina 29]
| |
Wat in de eiersaus zat...Verleden week Vrijdag was 'k 's morgens bij 'n schilder geweest. We praatten natuurlijk over kùnst - 'n schrijver en 'n schilder zouen 't over niets anders kùnnen hebben. Als die mekaar maar èven zien, uiten ze noeste gedachten, zeer aparte gevoelens. Na 't goeien morgen is 't kùnst. Na 't goeien middag kùnst. Na 't goeien avond kùnst. Onze bijzondere zielen zouden zonder kunst-redeneering, kunstoverpeinzing, kunstdoorwroeting geen half uur vermogen te leven. Kunst is voor ons wat de fopspeen eener zuigelinge is. En iemand die met ons over kunst, liefst in lange epistelen of gesprekken kan nachtbraken is een heel dierbare verwante, een welkom bezoeker in de supérieure geestesfeer die... Etcetera. ‘Wat duivel nog toe!’, vloekte mijn schilder. Hij had me zooeven verteld an welken grooten mijnheer hij 'n paar jaar geleden 'n schilderij had verkocht, liep nijdig z'n atelier rond, voetstampend, kwaadaardig vinger-knippend. ... ‘Wat duivel hóé heet de vent ook weer!’, zei hij nog eens en zijn morgen-slaperig gelaat trok als in toorn. | |
[pagina 30]
| |
Zoowaar, z'n lippen persten zóó grimmig als 'n saamgeknepen citroen die geen sput meer kan sieplen. Ik noemde de namen van 'n paar bekende kunstkoopers. Hij schudde het hoofd. ‘... Da's om uit je vel te springen,’ bralde hij: ‘wel twintigmaal heb 'k met 'm gecorrespondeerd... Zu... Van Bee... Nee!.... Ru...’ Hij liep z'n geheugen te bevloeken. ‘... Stràks zal-die je wel invallen,’ zei ik. ‘... 't Is zoo'n lànge met 'n sik,’ begon hij weer, vinnig de nagels in z'n voorhoofd duwend: ‘Wat duivel! Wat duivel! Heb jij dat óók wel is dat 'n naam die je góéd kent je ontschiet’... ‘Zelden,’ zei ik. ‘En nou wil 'k hem hebben - nou láát 'k me niet dwingen! - Da's te gek - Da's om beroerd van te worden... Van Ruf... Nee! Kom, je ken 'm wel! Je mòt z'n naam gehoord hebben. Hij woont bij Arnhem en draagt sous-pieds en náást z'n lip zit 'n wratje...’ ‘Jawel,’ glimlachte ik. Hij werd nijdig, bestampte den vloer van 't atelier, smeet 'n berg brieven ondersteboven, zocht, verzon.. Toen 'k heenging hàd-ie 'm nog niet.
Onderweg liep ik over 't geval te wijsgeeren. Ja, in je bol gebeurden rare dingen. Soms zag je iemand voor 't eerst en zocht je je memorie-velden af, wáár je 'm vróéger gezien had, véél vroeger, váág-vroeger... Soms in 'n onnoozel óúd levensoogenblikje, druk in gesprek of druk in gedachten klaarde 'n mal kinderdinkske uit je jeugd bizar-scherp naar voren, iets lang-vergetens en schijnbaar zonder indruk verleefd - nu plotsling fel van kleur, contoer, geluid... | |
[pagina 31]
| |
En als je góéd schreef, schreef met de weeldrige liefde van een die zièt en hoòrt, als je schreef in 'n geluksruim zonder grens, stoornis, gebondenheid, als je schreef in de zoete verrukking van eene waarlijke gedrevenheid - dan kwam er bij de her-lezing de vreemde verwondring, bijna de schuwheid hoe je al dat had kùnnen schrijven, uit welke oneindige bron 't gevloeid was, dàt, dàt, waarvan je 'n ondenkbaar moment vroeger niets geformuleerd nòch overwogen had... Ja, onze bol... En wàt in de eiersaus zat... M'n laatste FalklandGa naar voetnoot1) lei tegen vijf uur, nà m'n visite aan den schilder, halfwege gereed. Halfwege drink 'k doorgaans één kop thee. 't Zijn vak-geheimnissen die 't Zaterdagavondpubliek wel niet aangaan en gros, maar en détail zijn er immer eenige kunstverwante zielen die nieuwsgierig zijn òf 'n auteur thee drinkt en zoo meer. Ik dronk 'n kop thee en.... nòg 'n kop thee, thee gezet door onze uitstekende Teun. En m'n vrouw zat aan 't strand - schijnbaar onnoodige bijzonderheid. Ik dronk, stak een nieuwe pijp op, begroef mij opnieuw in het wonderland Literatuur, waarvan deze serie het kuisch-gedweild portiekje is. Dus schrijvend stiet ik op de passage: ‘In de sauskom geelde de eiersaus, zwaar van bobbeling met ernstige krenteoogjes van...’ Hier piekte de fantaseerende pen kribbig in het papier. Het zat vandaag in de lucht. Korzlig bekeek 'k de overzij-daakjes, haastig | |
[pagina 32]
| |
zoekend naar den naam van de dingen die ze in eiersaus doen, bij tarbot of schol... De post gaat om zeven uur vijftien precies. Tijd genoeg als er geen hindernissen komen, geen bezoekers, geen quitanties, geen deprimeerende zaken... En ijvrig woorden te snorren van dingen die in eiersaus zitten, als die dingen je ontglipt zijn - wij gebruiken botersaus: nimmer die dingen - is lastig en gevaarlijk. Nu moge een ànder auteur, bevreesd voor het tikken der klok - onmiddellijk de moeilijkheid vermijden: ik houd mij aan den ernst van acrobaten, die een mislukten toer zoolang herhalen tot-ie gelukt is. En dan het beeld van de ‘krenteoogjes’ wàs begonnen... ‘Teun!’, riep ik door het éénsteensmuurtje dat m'n kamer van de keuken scheidt. Teun klopte, kwam binnen. ‘Teun,’ zei ik, geaffaireerd: ‘hóé heeten die dingen, je weet wel die dingen, die in eiersaus gedaan worden - in èièrsàus (riep ik ongeduldig) bij de visch!’ ‘In eiersaus?’ -, vroeg Teun. Ze is de dochter van een visscher, 'n meid uit duizend, helder en toegewijd. Maar in visschersgezinnen zetten ze visch en aardappelen te gelijk op, maken er 'n gestampten pot van met 'n cent azijn er door. Saus met die dingen 'r in kennen ze niet, natuurlijk niet. ‘Ja, in eiersaus,’ herhaalde ik, ietwat kregel: ‘in eiersaus in de hotels doen ze van die groene dingen zoo groot als krenten. Hoe heeten die dingen?’ Teun keek me onnoozel-lachend an. ‘Nou dan?’, drong ik aan. ‘Gróéne dingen in èiersaus,’ practiseerde Teun, | |
[pagina 33]
| |
thans ernstig en 'r gezicht onder de visscherskap tuurde zoo ingespannen alsof ze d'r catechisatieboekje bestudeerde: ‘gróéne dingen in eiersaus - bedoelt u kappucijners?’ ‘Nee!’, kribde ik, ongerust over den tijd die zoek ging: ‘de dingen die ik bedoel zijn kleiner’... ‘Erretjes toch niet?’... zei ze, starend naar m'n beschreven velletjes. ‘Nee - ga maar weer weg - dànk je,’ zei ik. Opstaand liep 'k de kamer op en neer, m'n boeken snel bekijkend. Géén kookboek! 'n Schrijver moet van àlles hebben - bijbels, geïllustreerde flora's, economische werken, lexicons, prijscouranten... ‘Teun!’, riep ik nòg eens de gang in. ‘Ja, meneer.’ ‘Teun, loop is gáúw naar onze vischvrouw en vraag, hoe die dingen heeten die ze in eiersaus doen! Maar gauw!’ ‘Ja meneer,’ zei Teun ráár kijkend. Wat Falkland telkens uitvoert met dat ge-pen heele middagen en avonden, begrijpt ze in de verste verte niet - en nou in eens die màlle ondervraging over saus.... ‘Bij gekookte visch - hoor!’, riep ik haar na. Wat geruster vervolgde ik het feuilleton, liet het plekje open, waar de naam van die dingen zou komen. Toch, al schrijvend, hanteerde me de verontrusting dat 'k 't zèlf... dat ze zùrig smaakten.... dat we ze láátst nog op 't Badhotel hadden gekregen.... dat ze.... Teun's gezicht smulde toen ze de kamer binnenkwam. Zij hijgde van 't loopen. ‘Nou!’ lachte ze: ‘da's ook stòm van me. Pieterselie zeit ze!’.... | |
[pagina 34]
| |
‘Zoo,’ zei ik kreunend - bij zèssen en als 'k 't niet vóór posttijd wist, zou 'k 'r 'n apart briefje voor de Redactie van 't Handelsblad moeten bijdoen, met duidelijken uitleg van wat 'k bedoelde in de open plekjes en al is zoo'n Redactie beminnelijk en veelwetend: 't is niet goed dermate de hiaten in je bol zwart op wit te geven! - ‘Zoo,’ kreunde ik m'n pijp bekauwend en 't laatst slokje thee slurpend: ‘zóó - nou 't is géén pieterselie. Pieterselie wordt gehakt en mijn dingen, de dingen die ik bedoel zijn rònd’.... ‘Gut -’, zeide Teun. ‘Wacht,’ besloot ik verheugd, denkend aan een dame-kennis, die vlak bij op kamers logeerde en nou zeker te eten zat: ‘ga 't nog is vlùg aan mevrouw S.... vragen!’ ‘Ja meneer!’ ‘Wàt zal je zeggen?’ ‘Hoe die groene dingen hieten die in saus gaan...’ ‘...Bij visch!’ ‘Ja meneer!’ ‘En die zùrig smaken’... ‘Zuùr?’ ‘Ja. - Háást je wat!’ Ik schreef, luisterend naar de deurgeluiden. Knap. 'n Engel van 'n meid In twee minuten was ze terug, lachte wijs. ‘Kompelement van mevrouw en dat 'k most zeggen dat meneer meer verstand het van schrijverij as van de keuken’.... ‘Jawel! Jawel! Die dingen!....’ ‘...En dat mevrouw wel gehoord het van botersaus en van mosterdsaus en van meelsaus’.... ‘Hou je mond maar!’, bromde ik kijflustig. 'n | |
[pagina 35]
| |
Onderwijzersvrouw die nog noóit eiersaus gegeten heeft met die dingen, die zure dingen!... Onbegrijpelijk. 'n Mond vol vegetarisme, drankbestrijding en geen kennis van dingen die ieder beschaafd mensch toch minstens gezien heeft.... ‘'k Heb nog gedacht of 't soms stukkies augurk zijn,’ merkte Teun op: ‘die smaken óók zuur’.... Ik bebeet m'n pijp, pijnigde m'n hersens. Toen goddank, de finale inval - de eindzet. ‘Teunia, meid,’ zei ik lief: ‘loop jij dan nog 'es voor de laatste maal naar den kruidenier en vraag 'm, maar vraag 't préciés, vraag 'm 'n flesschie van die kleine groene dingen die zurig smaken en die in eiersaus gekookt worden. Zeg 'm vooral dat we tarbot eten’... ‘We eten geen tarbot, meneer - we eten klapstuk’.... ‘Jawel!’, zei ik weer òngeduldig: ‘we eten mòrgen tarbot. Hier heb je geld en loop op 'n draf - dan krijg je 'n extra van me’... De buitendeur sloeg dicht. Tien minuten voor half zeven - drie open plekjes in de kopij.... Gelukkig 't geniaal idee van den comestibleshandelaar, die in comestibles en van-alles doet. En zoo'n fleschje van die dingen komt àltijd te pas als je gasten ontvangt die meer van eiersaus-met-die-dingen, dan van gesmolten boter houden. 'k Schreef de slotregels, begon het feuilleton te herlezen en 'n enkle lettergreep duidelijker bij te halen - voor zetters en corrector. Over halfzeven kwam Teun werom, blazend, puffend. 't Fleschje hield ze netjes omwikkeld in 'r stevige werkhanden - de rest van 't geld, oven-warm, telde ze neer. | |
[pagina 36]
| |
‘Dank je,’ zei ik voort-corrigeerend, gerustgesteld door de nabijheid van 't fleschje of 't potje met de dingen. 'k Wikkelde 't papier los, kéék. Nee, dàt was om razend te worden. In plaats van wat ik zocht, had-ie 'n flesch Lea & Perrins met Worcester-saus meegegeven. ‘Teun!’, schreeuwde ik, thans werklijk boosaardig. ‘Ja meneer,’ schrikte ze. ‘Zijn dat die dingen?’ ‘Jà meneer. Hij zei dat dàt voor visch was en dat-ie niks anders had.’ ‘'t Is Lea & Perrins!’, foeterde ik. 'k Had net zoo goed spaansch kunnen spreken. Teun keek me an met óógen.... Lea & Perrins... Hou je stil! De klok wees kwart voor zeven. Zeven uur vijftien lichting. Anders nièt present op Zaterdagavond... Haastig begon 'k 't briefje te lanceeren aan de redactie, 't briefje dat me blameeren zou... ‘Geachte redactie’.... Maar opspringend, riep 'k nòg eens de meid. ‘Teun!’ ‘Ja meneer.’ ‘Wàcht even.’ 'n Nieuwe inval. 'n Schrijver zònder vrouw is geen sikkepit waard. Gloeiend gehaast schreef 'k met potlood 'n kladje aan m'n vrouw, die op het strand zat: ‘Schrijf onmiddellijk hier ònder hoe de dingen heeten die in eiersaus gestoofd worden als je tarbot eet. Spoed! Spoed!’ ‘Zoo Teun,’ hernam ik: ‘nou hol je naar m'n vrouw op 't strand en je wácht op antwoord! Hòllen! Hòllen!’ | |
[pagina 37]
| |
'k Keek haar na, zag 'r rennen, nagegaapt door de visschersbevolking - corrigeerde het slot. Klokslag zeven was ze terug, transpireerend alsof ze 'n paar uur geboend had en uit 'r heete handen kreeg ik 't beduimeld briefje met er ònder de verlossende woorden: ‘Kappers - ezel!’.... Vijf minuten later was no. 305 gepost. |
|