de enkele verklaring dat een domheid in Amsterdam geschiedde, als eenvoudige eenheid-van-plaatsaanduiding noch excuus, noch commentaar behoeft. Onze dienstmaagd dan werd positief ziek, niet slapjes of voorbijgaand, niet gefingeerd of ingebeeld, maar zéér ernstig.
Daar Falkland geen medische verhandeling schrijft en het gros zijner lezers geen medische explicaties wacht, zullen wij gemakshalve èn voor de generaliseering van een geval dat mogelijk en waarschijnlijk eens per maand in deze stad voorkomt, voorkomen kan of zal, de domme ziekte X noemen. Onze dienstmaagd leed dus hevig aan X, lei onder de balken van haar zolderkamertje.
‘Geertje,’ zeide mevrouw belangstellend-binnentredend en zich buigend over de bedsteeplank: ‘Geertje, kind - 't zal voor ons àllen het beste zijn, als je in een ziekenhuis behandeld wordt - vind je niet?’....
‘Ja mevrouw,’ knikte de dienstmaagd.
Ze knikte moe, lusteloos, volkomen begrijpend dat ze een làst was.
In het algemeen is elke zieke meid een last.
De mevrouw weet het, de meid weet het.
In ons geval was de mevrouw búitengewoon lief geweest, had een dokter besteld, had een lekker soepje getrokken.
Dàn nog driemaal per dag drie trappen opsjouwen - heusch je kunt al haast niet meer doen, als jezelf je handen vol hebt met heeren op kamers.
De mevrouw was een weduwe. De beneden-étage had een advocaat in huur, een-hoog vóor woonde een ambtenaar, een-hoog achter een onderwijzeres, twee-hoog vóor een student.
Die allemaal bedienen, narijjen, op de bel letten, laarzen poetsen, koken - twéé vrouwen konden 't