Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)
(1912)–Herman Heijermans– Auteursrecht onbekend
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||
Don Leandro Fernandez de Moresco
| ||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||
in de tweede en aan alle romantische theaterdirecteuren in de derde plaats. | ||||||||||||||||||||
Nadere toelichting.Don Leandro Fernandez de Moresco werd den dertienden November 1207 n.C. in Sevilla geboren. Zijn broeder Gonzalo Martinez (de Moresco) viel in den strijd tegen de Moren, zijn vader Manuel Pedro (de Moresco) moet echter een hoogen ouderdom bereikt hebben. Zoo verhaalt men van zijn stiefneef Gomes Perez (de dito dito), dat hij bij een val van het paard.... Maar hier moet ik de nadere toelichting afbreken. Ik zou te buitensporig detailleeren en onder ons gezegd, komen nòch Gonzalo Martines, nóch Gomes Perez, nóch Manuel Pedro direct in mijne tragedie voor. Als ik toch even hun namen citeer, geschiedt zulks om den lezer te overtuigen dat ik de stof deugdelijk en met gebruikmaking van veel historische bronnen heb bestudeerd en niet over een nacht ijs wandel. | ||||||||||||||||||||
Plaats der handeling.Het woord ijs glipt uit de pen. Immers mijn treurspel speelt in Spanje, dat ik wel nimmer bezocht heb doch vrij nauwkeurig vermeen te kennen door Fiore della Neve's Eene Liefde in het Zuiden, die er ook nooit geweest is. Enkele momenten heb ik tusschen Spanje en ItaliëGa naar voetnoot1) geaarzeld. Maar Fiore gaf den doorslag. Het geleek mij buitengewoon ongepast het treurspel in ons land te verplaatsen. Want ofschoon de romantische lijnen geenszins eenheid van plaats, tijd, handeling voor- | ||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||
schrijven ik derhalve o.m. dichterlijk-vrij Bajadoz (zie noot 2) in Madrid laat geboren worden, terwijl hij overigens van Hollandsche ouders was, zelfs in zijn jeugd behandeld met unicaGa naar voetnoot1) - gevoelde ik zekeren schroom mijn geboorte-grond een zoodanig bloederig treurspel aan te wrijven. En aan de andere zijde achtte ik het tegen alle regelen der romantiek, der dramatische actie en 't spaansch vuur, dat me rood doet zien, vijf bedrijven zònder doorstoken individu te laten voorbijgaan. Wie tegen de komende, waarlijk zeer gruwelijke gebeurtenissen opziet, moet hier de lectuur onderbreken en nièt naar den schouwburg gaan, als hij eerstdaags op de aanplakzuilen Don Leandro Fernandez de Moresco, eene tragi-comedia, aangekondigd ziet. De ook maar zwàkjes aangelegde kunstzinnige lezer zal voor het overige klaar als een klontje begrijpen, dat in ons nat en larmoyant klimaat van parapluies, gerstebier en gestampte potten, hevige menschen met dolken, guitaren, degens en gewroken eeren, een weinig misplaatst zijn en dat (hetgeen de deur dicht doet), een passievol treurspel in de door ons zoo vurig verlangde romantische, idealistische, sfeer nièt geschieden kan met die miserabele kleffe, duffe Hollandsche namen, als daar zijn: Van Sparwijk, beheerend kerkvoogd der Nederlandsch Hervormde gemeente, Wouter, knecht bij Van Sparwijk, Dientje, dienstbode bij Van Sparwijk, enz....Ga naar voetnoot2) | ||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||
Bijlage A.Alvorens alsnu mijn concept, met eenige (het zij bescheiden gezegd) taalschoonheden te publiceeren, wensch ik eene Bijlage A in te lasschen, daar ik vrees dat er straks geen plaats voor aan het slot (volgens usance) zal zijn - en deze Bijlage een te integreerend deel van mijn romantische visie vormt. Don Leandro Fernandez de Moresco dan, zoon van Manuel Pedro (de dito dito) èn van Dona Quaresma Isabella (de dito dito), wier naam wel degelijk in mijn stuk voorkomt, heeft een zeer bijzonder, schijnbaar onontleedbaar karakter. Zien wij hem (in zoover de plaatsruimte het toelaat) eenerzijds in volle bloeddorstigheid voor ons verschijnen, huiveringwekkender dan Musolino, wreeder dan Caligula, opbruisender dan welke u bekende historisch-beruchte figuur ook, anderzijds nemen wij eene bijna vrouwelijke teerheid en maagdelijken schroom in hem waar. Zijn karakter is gecompliceerder dan dat van BertieGa naar voetnoot1), nobeler dan dat van Ruy-Blas, peinzender dan dat van Hamlet. Ja, er ware een Boekdeel over te schrijven. In dit bestek zie ik geen kans de zielefinesses mijns helds aan te duiden. Wat zijn gestalte betreft, heb ik hem mij voorgesteld a) zwart (van wege de romantiek en Spanje - b) schoon en welgevormd (natuurlijk!) - c) zijn schitterend kostuum met zwier dragend en meester op alle wapens (uit den tijd van 1207 n.C.) - d) met een baard en een snor, ook wenkbrauwen, alles zwart.Ga naar voetnoot2). | ||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||
Wenk voor de acteurs.Mijn treurspel nu is zoo stevig, wat de Franschen noemen gecharpenteerd, de actie er in is dermate spannend, de bewogenheden zoo álgemeen-menschlijk, verheffend en ideaal-toevoerend, dat ik feitelijk geen spel van de vertooners verlang. In zooverre heb ik tevens rekening gehouden met het gebrek aan spelers in ons land. De eenige eischen die ik stel zijn onwezenlijkheid, Spaanscherigheid, het opvullen der kuitenGa naar voetnoot1),, het hoorbaar hijgen als er iets heusch's gebeurt, het voortdurend houden van de hand aan het zwaard opdat de mantille goed uit sta enz. Dan wensch ik veel licht, maanlicht, sterrenlicht bliksemlicht (in III dondert het). Don Leandro Fernandez de Moresco in het bijzonder moet fel verlicht worden als hij van bloed druipt. En thans het treurspel. | ||||||||||||||||||||
Dramatis personae.
| ||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
Intermezzo,dienend om den Auteur even te doen ademhappen en om hem gelegenheid te geven het dramatisch personeel, waarvan niet ééntje gemist kan worden - hoe zou de tragedie anders goedgebouwd kunnen zijn? - te overzien. Inderdaad men gevoelt deernis met andere stukken, als men eene zoo glanzende naam-collectie overstaart. Het oog wil ook wat hebben. En voor het oor zijn mijn zoo welluidende namen Don Diego, Don Manuel Pedro, Alvar Garcia etc. etc. eene ware verlustiging, | ||||||||||||||||||||
Eerste bedrijf.In dit eerste bedrijf komt Don Leandro Fernandez de Moresco, geboren den 13den November 1207 - let op het ongelukscijfer! - na de Moren bevochten te hebben met zijn broeder Gonzalo Martinez de Moresco, die gedood werden met zijn stiefneef Gomes Perez op zijn kasteel in de buurt van Sevilla terug. Met zijn aanstaande zwagers (immers getrouwd is hij nog niet), Don Diego de Valancia, Don Alfonso | ||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||
de la Monia, Don Juan de Patino, Don Sanchez de Calavera, Don Juan de Valladolid - o het geluk heerlijke klanken te hooren! - en met Don Pero Gonzalez de Ansa (den trovatore) drinkt hij een schuimenden beker Spaanschen wijn. Don Jeronimo de Ribera, de schildknaap van Don Pedro de la Monia zingt verheugd een lied. ‘Los enamorados
Non me querrán ver
Por el mi pecado:
Pues, amor, de grado
Dáme allegrya’.Ga naar voetnoot1)
De avond daalt. De zon neigt ter kimme. Eene zoete vreugde bedekt de omgeving. Don Leandro, Don Alfonso, Don Juan, Don Sanchez, Don Pero en Don Jeronimo zitten namelijk in een prieel, niet binnenshuis. Plotseling komt een ruiter aangerend (áchter de coulissen - een paard op de planken, acht ik namelijk om de mooglijke gevolgen onaesthetisch). Het is Gomez Perez, Don Leandro Fernandez de Moreso's stiefneef - spoedig gevolgd door Don Pedro de la Monia, Inquisitor, en door eene cavalcade van dames (de paarden blijven onzichtbaar), zijnde Dona Quaresma Isabella de Moresco (Don Leandro Fernandez de Moresco's móéder) en zijn aanstaande zwageressen Dona Clara de Calavera, Donna Ana, Donna Lucia, Donna Ines, voorts Serafina met haar vriendinnetje Flora. Het gezelschap, in schitterende kleedij, bestaat thans uit welgeteld zeventien personen, terwijl zich op den achtergrond, om het acteeren der hoofdfiguren niet te hinderen, vervolgens de kamerdienaren Gonzalo, Pero, Gomez Luis, Sanchez en de verlaten wees Libia verzamelen. Immers de laatste zal zich binnen enkele weken | ||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||
in het huwelijk begeven met Gonzalo, den kamerdienaar van Don Leandro Fernandez de Moresco. De avond daalt intenser (alle bovenhersen uit). Reeds heeft zich een deel van het gezelschap ter ruste begeven. Don Leandro Fernandez de Moresco mijmert een wijle met gefronste wenkbrauwen. Don Hipolito, buurman van de overzij, die juist in zijn tuinen wandelt, bespiedt den held van mijn stuk en begint argwanend te vragen hoe het staat met de gezondheid van Donna Violante, zijn geliefde. Het is alsof een bliksemschicht door het brein van Don Leandro Fernandez de Moresco schiet. Reeds den geheelen avond, terwijl àl de zooeven genoemde dramatis personae hem trachten op te vroolijken, heeft hij zich verwonderd over Donna Violante's afwezigheid. Moest zij niet de eerste zijn om hem te verwelkomen na zijn overwinning op de Moren? Don Hipolito, die reeds lang tot in het waanzinnige op Violante verliefd was, fluistert thans Don Leandro Fernandez de Moresco toe, dat Dona Quaresma Isabella de Moresco, afgaande op het valsch gerucht dat Don Leandro in den strijd gevallen was - de opmerkzame lezer zal zich herinneren dat wèl de andere zoon Gonzalo Martinez de Moresco sneuvelde - aan Donna Violante die haar zoons aangemoedigd had tegen de Moren op te trekken, de deur ontzeide, hetgeen Donna Violante wanhopig in de armen dreef van Don Pero Gonzalez de Ansa. Op dit oogenblik - het is geheel duister geworden, treedt de moeder Donna Quaresma Isabella de Moresco, voorafgegaan door den kwispelstaartenden Bajadoz in het prieel. ‘O snoode moeder die mijn lief verstiet!’, zegt Don Leandro Fernandez de Moresco hevig verbolgen, en in climax vraagt hij: ‘Hebt gij de poort uws' huis' gesloten?’ Donna | ||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||
Quaresma Isabella de Moresco, evenwel vermeenend dat hij bedoelde of zij gewoon met het oog op inbraken etc. de deuren van het kasteel geïnspecteerd heeft, roept glimlachend: ‘Voorwaar, mijn zoon!’ En deze uitroep, schijnbaar sarrend, drijft plotseling het zuidelijk bloed naar het verhitte brein van den krijgsman, wiens karakter ik kortelijk beschreef. Hij trekt in woedeontstoken (geenszins met voorbedachten rade) zijn dolk, stoot toe. Een rauwe gil weerklinkt. Bloed verft de handen, het kuras, het aangezicht van den moeder-moordenaar. Ontzet springt hij op zijn ros (àchter de coulissen) geeft het edele dier de sporen, rent heen in het nachtlijk duister, terwijl de bloeddruppels langs de teugels glijden....
S. FALKLAND.
Om den lezer echter niet in het Onzekere te laten, daar de mogelijkheid bestaat, dat ik met het oog op de ingewikkelde situaties, eerst over een jaar of zoo vervolg, meld ik voorloopig dat Bajadoz en nièt de moeder getroffen wordt. |
|