| |
| |
| |
Herr Doctor Falkland.
Het was morgen, althans tien uur.
Vroeg bij de hand - we zijn tijdelijk buiten en buiten pleeg je hinderlijk-matineus te zijn - had 'k m'n schrijftafel gestoft, m'n aschbakje geledigd en meer van die ochtenddingen gedaan, die zèlfs geen hoogleeraar aan zijn vrouw overlaat.
Pijpje-rookend, luisterend, lei 'k m'n krantje te lezen en me te ergeren aan de observatie dat je om rùst te zoeken niet naar ‘buiten’ moet gaan.
Zooveel kindergejenk, kindergekrijsch, klompenspektakel als je buiten in één uur hoort, verneem je in Amsterdam in geen jaar.
Ja, Amsterdam is 'n prettige, rustige stad, vergeleken met het lieve, drukke, kinderbezetene buiten. Maar daarover spin ik niet verder, ofschoon de lust groot is.
Ik lei pijpje-rookend, poogde te lezen. Tuintje links, slepen ze messen - tuintje rechts, raasde het infernaal.
Kinderen blerden, grienden, vochten. Ongeduldig schoot ik de kamer uit, retireerde mij dadelijk.
De stevige boerenmeid die 't stoepje dweilde, was in gesprek met een gezet, imponeerend heer, een heer met bakkebaarden, een heer met 'n gouden lorgnet.
| |
| |
Het kort moment dat m'n kamerdeur open en dicht klapte was voldoende om 'm gànschelijk te zien en de woorden te hooren: ‘Ist Herr Doctor Falkland zu Hause?’
De boerenmeid, die natuurlijk geen Duitsch verstaat, plapperde 't een of ander en 't schichtig komen en verdwijnen van m'n hemdsmouwen waarnemend, riep ze galmerig de gang in: ‘meneer, daar is 'n heer om u te spreken!’
Kwaadaardig bleef 'k in de kamer.
Toen slofte ze aan en voor de twééde maal, maar nu beslister, drensde ze door den deurkier: ‘Daar is 'n héér, meneer!’ ....
De kamerdeur vlamde grimmig open.
M'n wijsvinger wenkte haar dreigend, m'n oogen snauwden haar toe.
U zult zoo zeggen dat een dermate onschoon, onwijsgeerig gebaar in contrast is met de voorstelling die gij u niet alleen van 'n auteur maar méér nog van z'n verhouding tot dienstbare huisgenooten maakt of gemaakt hebt.
Maar wanneer gij in Falkland's plaats, bijna daaglijks uw schel ziet beschellen door aller-onmogelijkste lieden, die u vooral persoonlijk moeten spreken en u dan persoonlijk met den onbeschrijflijksten nonsens lastig vallen, met een ontwerp-drama, met 't verzoek van een operatekst, met een idee voor 'n roman, novelle of ‘Falklandje’, met aanzoek om dit of dat varieerend van handteekening tot kalf-achtig snobisme - groote goden: wiè had óóit Falkland-snobs gedacht! - wanneer ge te midden van sérieus-bedoeld werk herhaaldelijk gestoord, opgehouden, moe-gebabbeld wordt, dan neemt ge resolute maatregelen en kauwt der meid het lesje voor: ‘voor niemand thuis - iedereen naar m'n vrouw zenden.’
| |
| |
Dat hèlpt.
'n Vrouw is eene voortreffelijke secretaris.
Alleen om die reden zou je trouwen. En 'n vrouw is véél geduldiger tegenover aankomende dichters, menschen-met-inteekenlijsten, opinie-vragers etc.
Wanneer dus je maatregelen goed genomen zijn, je desniettegenstaande er herhaaldelijk tòch invliegt, is het verschoonbaar en verklaarbaar, als je eenigszins brieschend van aangezicht tot aangezicht tegenover de stevige noodhulp-boerenmeid staat, die lessen en àlles vergeet en je in 't bijzijn van den bezoeker toeschreeuwt dat 'r 'n heer is om je te spreken.
‘Stommerik,’ zeide ik: ‘je wéét dat 'k niet thuis ben.’
Zij fixeerde me bête, zweeg.
‘Hoe heet-ie?’, snauwde ik.
‘Weet 'k niet, meneer!’
‘Vraag 't dan!’
Ik hoorde haar naar de huisdeur sjokken, alsmede een brok gesprek.
‘Hoe of u hiet?’
‘Wáás?’, vroeg de Duitscher.
‘Uw naam!’, herhaalde de boerenmeid.
‘Ach ja so!’, sprak de Duitscher. Er kwam eenig gefrommel en de meid klompte de gang terug, overreikte een kaartje: S. Pagel, Kleist-str. 16, Berlin W.
Bezoek uit Berlijn. Sakker, sakker, hoe groeide je reputatie, nou Duitsche kranten zoo ijverig je feuilletons overnamen.
‘Ga na m'n vrouw boven,’ zei ik milder: ‘waarschuw 'r en laat den meneer voor.’
Het huis werd bedrijvig. Deuren gingen open en toe - de trap kraakte. Mooi zoo: de secretaris kwam benee.
‘D'r is 'n Duitscher uit Berlijn,’ expliceerde ik zachtjes: ‘vraag wat-ie wil’....
| |
| |
M'n vrouw statigde door het gedweild portaaltje - ik trok m'n boord aan, m'n dasje, m'n jasje.
'n Auteur moet het décorum in acht nemen.
Je kunt als òpkomend schrijver de lui en allerlaatst bùitenlandsche lui, die je bùiten bezoeken niet in je hemmetje ontvangen. Het staat niet.
Kiekjes van Edmond Rostand bijvoorbeeld - ik neem Rostand omdat diè de laatste prent der Littéraire Aglaja vertegenwoordigt - vertoonen Edmond Rostand te paard, Edmond Rostand in de verandah van z'n villa, Edmond Rostand op de fiets, Edmond Rostand zwaar-peinzend voor z'n studeertafel met een achtergrond van folianten en boekstapels, Edmond Rostand in 'n tilbury, Edmond Rostand op z'n morgenwandeling. Zooals de kiekjes van Rostand zijn, zoo zijn de kiekjes van de heele beroemde-wereld.
Nimmer zag 'k 'n groot man gephotographeerd in z'n hemmetje, terwijl ik vermeen dat niemand lekker werkt met 'n Prince-of-Wales-boord en 'n overhemd aan.
Het gezond verstand geeft je 't beeld van 'n auteur in z'n werkkamer, zoo ongegeneerd mogelijk, met sloffen, 'n eindje pijp, 'n hemmetje (meestal vuil,) aschrommel etc.
En kiekjes presenteeren doorloopend erg gesoigneerde heeren, die uit d'r oogen kijken alsof ze zoowaar inspiratie gevoelen.
Dat is onder ons gezegd màl.
Als iemand 'n kiekje van je neemt, kijk je schapig, met buitenissige oogen - als je heuschelijk wérkt kijk je enkel, voor geen kip zichtbaar, naar je papier: ik althans herinner me niet ooit met 'n beroemde-mannen-gelaat voor m'n tafel gezeten te hebben, behalve.... maar dàt komt.
| |
| |
Nog terwijl ik m'n das strikte, kwam m'n trouwe secretaris:
‘.... Samuel, hij moet je persoonlijk over zàken spreken’....
‘Over zàken?’....
‘Hij kon 't mij niet zeggen. Hij wordt gestuurd door 'n theater-directeur uit Berlijn.... 'n Heele nette vent, hoor!.... Nee, zóo zit je das niet goed - zòo kan je 'm niet ontvangen’....
Haastig knoopte m'n vrouw-secretaris de das, lichtte tegelijk in: ‘hij is'n vriend van Sudermann - je weet wel de gróóte schrijver - hij praat over literatuur, nou! - Toe, doe je pijpenrommel weg! .... Wat is dat leuk, hé, dat je bezoekers uit het buitenland krijgt! Zal 'k 'm binnenlaten?’ ....
‘Ga je gang,’ zei ik, nederzittend in den armstoel en haastig wat papieren slordig over de tafel verspreidend.
Artistieke nonchalance en papier-rommel behoort bij 't vak.
M'n vrouw liet den Duitschen literator, den vriend van Duitsche theater-directeuren, den specialen vriend van Hermann Sudermann binnen en Falkland verrast in zijn arbeid neeg naar de deurzij.
‘Gehorsamer Diener,’ of zoo iets zeide de Duitscher. Ik herhaal of zoo iets, daar ik beter Hollandsch dan Duitsch schrijf en liefst in geen verkwikkeling van ingezonden stukken om Duitsche taalfouten of zinbouw geraak.
‘Gehorsamer Diener,’ antwoordde Falkland en beleefdelijk wenkend, gracieus van gebaar - m'n hemel, welk een verantwoordelijkheid om Holland's literaire eer tegenover mogelijk interviewend Duitschland op te houden! - wees hij den leunstoel.
De vriend van Sudermann zette zich vriendelijkglimlachend.
| |
| |
Hij was een forsch gebouwde man met net geplakt haar, prachtige zwarte bakkebaarden, veel zwarte pluishaartjes over de jukken, zwarte wenkbrauwen, een zwart gekleed kostuum, een zwarte das, een schitterend wit overhemd met gouden knoopjes en een gouden lorgnet. Waarlijk hij sloeg den weinig mondainen Falkland dood.
‘Ein Berliner Theater-director,’ glimlacherde de bezoeker, z'n lorgnet verduwend: ‘hat mir Ihre Adresse aufgegeben, Herr Doctor’....
Ik boog met welwillendheidsglimlach.
‘Wirklich, Herr Doctor, Ihr Namen ist schon in Deutschland bekannt. Ihre Skizzen im Berliner Tageblatt, im Hamburgischer Correspondent und in andere Zeitungen habe ich mit grosser Interesse gelesen. Sie sind noch jung nicht wahr?’....
Ik neeg en voor 't eerst van m'n leven voelde ik iets van beroemde-mannen-gewichtigheid.
Je voelt 't niet bepaald met opzet, maar zóó sterk zijn je beenen nóoit of 'n bezoek uit héelemaal Berlijn geeft iets van Edmond-Rostand-te-paard aan je auteursgelaat.
Waarschijnlijk een reflex.
Als ik Ibsen of Zola was en 'n troepje Engelsche toeristen me aanschouwde, werd 'k missshien tòch geschikt voor 'n kiekje met boord en inspiratie.
De vreemdeling zweeg een wijle, bekeek me met loftuitende oogen.
Ik tuurde diepzinnig naar het kruideniersboekje dat op mijn tafel verzeild lei (dikwijls schrijf 'k boodschappen in).
‘..... Herr Neumann-Hofer, der bekannte Berliner Director ist einer meiner speziellen Freunde,’ hernam de vreemdeling: ‘und Sudermann, Hermann Suderman, besuche ich regelmässig’....
| |
| |
‘Ach so,’ zeide ik met m'n mooist accent: ‘und weshalb?’....
Hij knikte, wreef z'n lorgnet, beploos de zwarte bakkebaarden, bestaarde me opnieuw, alsof hij zùlk een opmerkelijk auteursgelaat wilde memoreeren. Toen zeide hij ernstig:
‘.... Herr Doctor Falkland - trinken Sie Rheinwein?’,...
‘Rheinwein?’, haperde ik, een weinig verbaasd. Bij een buitenlandsch interview verwacht je véel, maar niet speciaal dàt.
‘Herr Neumann-Hofer und mein Freund Sudermann trinken regelmässig Rheinwein - darf ich Ihnen meine Offerte machen?’
Plots zakte alle gewichtigheid naar m'n sloffen.
De Duitsche vriend van Sudermann, de literator die zich in naam van een Berlijnsch theater-directeur had laten aandienen metamorphoseerde. Een wijnreiziger was in de plaats gekomen.
‘Wir Holländer trinken kein Wein,’ zei ik pootig.
‘Kein Wein? Kein Wein?’, herhaalde hij goedig: ‘aber Herr Doctor Falkland - mein Freund Sudermann trinkt regelmässig Rheinwein.... Trinken Sie vielleicht Rothwein?’....
‘Nein,’ antwoordde 'k ongeduldiger: ‘wir trinken Holländisch-gerste’....
‘Wàas?’, zei hij.
‘Holländisch gerste,’ zei ik bot.
Het getier der kinderen, rechts, die bezig waren 'n hond te dresseeren, doortierde lustig mijn kamer.
‘Sie wohnen hier rècht hübsch,’ glimlacherde de bezoeker rondom lorgnettend: ‘wenn Sie in Amsterdam zurück sind, trinken Sie doch wòhl Rheinwein?’
‘Nein’.... Plezierig bleef-ie zitten.
‘Meinen Sie nicht, Herr Doctor, dass Rheinwein Imspiration gibt?’....
| |
| |
‘Nein,’ gromde ik.
Z'n oogen keken valsch-lievig achter de glanzingen der lorgnetglazen.
‘Mein Freund Sudermann trinkt auch Rothwein,’ begon-ie weer.
Ik stond beleefd op.
‘Freut mich - aber ich brauche kein Wein’....
Glimlacherend stond ook hij op.
‘Aber, Herr Doctor, wenn Sie, ein sò bekannter Auteur, Besuch bekommen - was präsentiren Sie dann? .... Präsentiren Sie dann kein Glas guten Rheinwein?’....’
‘Nein,’ zei ik strak: ‘dann präsentireich Spausswasser’....
‘Spausswasser,’ zei hij, nadenkend: ‘was ist das?’
‘Spausswasser ist Spausswasser,’ snauwde ik uit m'n humeur, wijd de deur openend.
Schouderschokkend liep-ie de gang door. Bij de huisdeur werd-ie nogmaals poeslievig.
‘.... Adieu, Herr Doctor!.... Ich werde mir erlauben unsren Catalog einzuschicken’....
Een moment later zat Herr Doctor Falkland weer in z'n hemmetje. |
|