| |
| |
| |
Belangwekkende avonturen van Samuel Falkland als vermomd reporter.
Inleiding.
Nadat ik in de ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’ de lotgevallen genoten had van een reporter die als heuschelijk zeeman verkleed, weken aaneen het zeemansleven te-land bestudeerde en nadat men mij had opmerkzaam gemaakt op de bedrijvigheid eens anderen verslaggevers, die met 'n kruk onder z'n arm veertien dagen of zoo bedelaar was geweest om het hebben en houen van bedelvolk te leeren kennen, gevoelde ik zeer heftig, dat ik niet alleen óok wat behoorde te doen, maar dat daarenboven de eenige wijze om van maatschappelijke ellende op de hoogte te komen, op die manier geschieden moest. Verklee je en studeer - tatoëer je en zie rond - het is de beste, meest populaire en aangename wijze om sociaal te arbeiden. Zoodra mij dit duidelijk was geworden, besloot ik mij eveneens te verkleeden, doch aarzelde. Ik aarzelde in de keus van het beroep dat ik zou aannemen. Maar na er over gepeinsd te hebben of 'k veertien dagen politie-agent, straatreiniger, koetsier, muzikant of kellner zou worden en ik reeds halfweg besloten was 't als schoorsteenveger te on- | |
| |
dernemen (hetgeen evenwel op het jaargetijde en op mijn dik buikje afstuitte) gewerd mij de lumineuze inval, het als vrouw te probeeren. Het zou niet alleen geweldige sensatie maken, maar mijn naam als strijder voor de vrouwenzaak op schielijke wijze vestigen.
| |
Eerste Hoofdstuk.
Dienzelfden dag nog begaf ik mij per bakje naar Professor Théophile. Deze geleerde haarkunstenaar besmeerde mijn borstelig hoofd met eene welriekende zalf en zònder overdrijving - toen 'k weer thuis kwam, was mijn haar reeds zoodanig gegroeid dat ik mij eenigszins gegeneerd gevoelde en nauwelijks durfde uitstappen. Den volgenden morgen had ik zulk weelderig haar, dat de twee vlechten die ik er uit bereidde tot over mijn jacquetje hingen. Toen knipte 'k met leedwezen m'n snor, schoor m'n gelaat, gebruikte 'n doosje poudre-de-riz, wat lippenverf en 'n ijzer om te branden, vulde m'n boezem met kranten en brochures, trok het dienstmeidenpakje aan, dat 'k van mijn schoonmaakster geleend had, zette de muts op m'n lokken, bond een helder wit schort voor en aldus ('k zag er waarlijk nièt onknap ofschoon eenigermate pootig uit) stapte ik naar eene besteedster, die naar koek en boerenkool riekte, snoof, 'n kater bezat en 'n week loon als conditie stelde. Ik vond dit gemeen, noteerde in m'n notitieboekje: ‘Alle besteedsters zijn afzetsters’, accepteerde echter en natuurlijk 'n dienst als kindermeid in 'n gezin met tien kinderen en 'n grootmoeder-met-rhumatiek.
| |
| |
| |
Tweede Hoofdstuk.
Dat wil zeggen: ik had mij nog aan te melden. Mevrouw ondervroeg mij op pénibele wijze, waar ik het laatst gediend had - ik gaf mezelf op - of ik stoppen, mazen, breien, verstelnaaien verstond, of 'k de wasch kon opmaken, netjes lintjes uithalen, of 'k met zuigelingen kon omgaan, goed in m'n linnengoed zat en 'r 'n vrijer op nahield. Tegen het laatste had ze eenige bezwaren. Ik ook. Ik trad in betrekking. 's Morgens moest 'k de kinderen aankleeden. Inderdaad dit is moeilijker dan schrijven. Je haspelt zeer licht die broekjes, rokjes, chemisetjes, korsetjes, jurkjes dooreen. Bij deze bewerking vond 'k 'n nieuw procédé uit: ik knoopte alles stevig vast. Strikken zijn onhandig en onsolide. Tevens bevond ik dat negerkindertjes op beschaafde blanke wurmpjes vóór hebben, dat zij geen kinderjuffrouw van noode hebben. Na een ontbijt van twee dikke boterhammen met margarine hield 'k de kinderen - daar het een regenachtige dag was - binnenshuis bezig, kreeg om twaalf uur wéer twee dikke boterhammen met margarine, moest vervolgens den rhumatischen voet van de rhumatische grootmoeder wrijven, opnieuw de kinderen amuseeren, hetgeen alles met geduld en volharding geschiedde - tot 'k toevallig 'n kistje sigaren van meneer zag staan en uit ergerlijke verveling 'n trekje deed, juist op 't oogenblik dat mevrouw binnenkwam. Op staanden voet wees ze me de deur, naar zij zeide omdat kinderjuffrouwen niet rooken mogen, waartegen ik opponeerde. Eenigszins angstig vraag 'k mezelf af hoe zij 's avonds de knoopen heeft kunnen lospeuteren.
| |
| |
| |
Derde Hoofdstuk.
Hardnekkig als m'n aard is, meldde 'k me denzelfden avond aan als keukenmeid in 'n klein gezin. Mevrouw was ziekelijk en meneer - nou dat vertel 'k straks. 'k Kreeg 'n heel lief kamertje vierhoog onder de dakpannen en de keuken zag op 'n binnenplaats uit. Koken acht 'k niet zeer moeielijk, alleen aardappelen zijn lastiger. Je doet 'r of te veel of te weinig zout in, maakt ze tot moes of kunt ze op je bord niet in tweeën breken. Ook aardappelenkoken is zwaarder dan schrijven. Maar de rest gaat vanzelf. Op m'n woord verzeker ik u dat ik rijstemelk bereidde die te eten was (dit wist ik van vroeger) en biefstuk braadde om van te watertanden. Zelfs heb ik den tweeden dag 'n zalm-mayonaisetje met dorperwtjes, aardappelen (helaas moes) en botersaus opgediend dat de heele familie me razend bedankte. Ze hadden nog nimmer zóó gesmuld. Ik kreeg 'n raar-kleine portie. 't Is niet gezellig, als je 't zelf kookt. Maar 't is eenmaal gewoonte. Bij dien tweeden dag bleef 't tot mijn spijt, want 'k had 'r 'n goeden dienst. Meneer was in één woord een ellendeling. Na het eten kwam-ie z'n handen wasschen in de keuken, streek me onder de kin, schrikte. Ik ook. Zèlfs 'n vróúw die je streelt als je in geen twee dagen geschoren bent, doet je onaangenaam aan. Ik gaf hem een opstopper en hij mij de bons. 'n Kwartier later liep ik op straat. Bij mijzelve maakte ik de opmerking dat als baarden bij vrouwen meer gewoonte waren, een gansche reeks ongelukken zou worden voorkomen.
| |
Vierde Hoofdstuk.
Kellnerin was ik één avond zonder in dienst te treden. Alhoewel deze aanteekening - op waar- | |
| |
heid gebaseerd - paradoxaal lijkt, is de verklaring eenvoudig. De eigenaar van het café-met-damesbediening in de Warmoesstraat engageerde me op m'n goed voorkomen, gaf me bij wijze van vaderlijke welwillendheid een vrijbiljet voor den Stadsschouwburg, waar dien eigensten avond een mooi stuk voor Leden van het Tooneelverbond zou worden gespeeld. Genoemde eigenaar wàs lid. Het stuk heette Een held en gaf onder meer de noodlottige historie van een kellnerin met een kindje en een gaskraan. Het spreekt vanzelf dat ik als kellnerin met eene ontzaglijke belangstelling het lijden mijner beeldschoone collega volgde en na afloop tot 's nachts drie uur (minstens) over het kraantje zat te piekeren. Mijn aanstaande patroon had eveneens gas. Het scheen mij onverantwoordelijk toe mijzelve aan de grilligheden van een kraantje te gaan blootstellen en aan de verdere onzedelijkheden van het vak. Kort en bondig schreef ik een briefkaart naar de Warmoesstraat: ‘Na Een Held gezien te hebben, wensch ik geen kellnerin te worden in eene inrichting mèt gas. Uwe dienstwillige Suze Falkland’......
| |
Vijfde Hoofdstuk.
Maar 'k was wederom broodeloos èn zonder oververtelbare avonturen. Reeds betreurde ik het dat 'k geen schoorsteenveger of vuilnisman geworden was, toen mijn oog viel op 'n advertentie in het ‘Nieuws,’ waarin onmiddellijk een droge min gevraagd werd, vrij kost en inwoning en 'n behoorlijk weekgeld. Ofschoon ik, als kinderloos reporter, van de vereischten aan deze betrekking verbonden, geen scherpe voorstelling had, begaf ik mij echter op het pad. Alras bevond ik mij in een lief intérieur, vader, moeder
| |
| |
zeven kinderen. Het kindje voor wie ik noodig was, was 'n nakomertje. De oudste dochter namelijk schatte ik op achttien. Mama, eenigszins zwak, vroeg mij legio zaken, waaronder eenige onkiesche, die ik kleurende beantwoordde. Men wees mij de logeerkamer en een leven vol verrassingen begon. Dadelijk merkte ik op dat een droge min, tenminste wanneer zij zoo handig met luurtjes omgaat als ik, in naam droog heet, maar in werkelijkheid in minder benijdenswaardige positie verkeert. Dan is het waarlijk een walglijk-moeilijke kunst om al die dingen zóó te spelden dat je geen ongelukken veroorzaakt. En niet het minst onaangenaam is de verplichting die je als droge min op je neemt om telkens van de flesch te proeven, of ze niet te heet is, of ze niet te koud wordt, of de melk niet verzuurt en zoo voorts. Voor een man, in het bijzonder voor een kinderloos reporter, zijn dit ontdekkingen en avonturen die lang niet voor de poes zijn omdat zonder melk 'n kind niet blijft leven en je zonder kinderen geen nieuwe generatie voor de verdediging des vaderlands kunt verwachten. Overigens heeft 'n droge min het beter dan 'n kindermeid, 'n keukenmeid of 'n kellnerin (denk 'ns na over zoo'n lek in de gasleiding), daar zij door vele huisgenooten toegestopt wordt, van alles mag meeproeven en met de familie aan tafel zit. Mijn houding tegenover de allerliefste achttienjarige dochter - chassez la nature! - werd evenwel mijn noodlot. Met de hand op mijn boezem kan ik verzekeren dat ik zelfs als droge min volkomen heer bleef en mij geen vrijpostigheden veroorloofde. Maar gewend als wij mannen zijn om aan onze snorpunten te draaien wanneer wij 't hof maken of de aandacht der schoone op ons willen vestigen, wriemelde ik gansche uren aan de plek waar eens mijn snor op
| |
| |
stond, keek met kalverige oogen, zuchtte, verwaarloosde de luiers, stak de zuigeling met spelden, liet de melk verzuren - en - de rest raadt ge. In die dagen noteerde ik in mijn reportersboek o.m.: ‘Treurig zijn de sociale misstanden die een droge min beletten haar mevrouw's dochter naar het altaar te voeren.’
| |
Zesde Hoofdstuk.
Nadat ik door middel eener annonce in ‘Het Volksdagblad’ een halven dag gebakerd had, doch onmiddellijk m'n congé kreeg omdat men mij op de kraamvisite betrapte op 't ledigen van een glaasje Pommerans - nota bene: je wordt wee van zooveel slappe koffie - en ik intusschen had ontdekt dat de maatschappelijke positie eens bakers zoowel als die eener min veel te wenschen overlaat (niettegenstaande men van bakermat spreekt, welk woord moet afstammen van afgematte of matte baker), opende ik het
| |
Zevende hoofdstuk
mijner curieuze avonturen door het waarnemen gedurende één avond van het postje der juffrouw bij Kras, die de sleutels van zekere inrichtingen beheert. Dien avond verdiende ik slechts vijftien cent. Drie heeren begeerden mijn sleutel en drie maal vijf is vijftien. Ze zijn niet scheutig. Van 'n dubbeltje vragen ze vijf cent weerom. En dan nog moet je oppassen dat ze je niet bedriegen. De laatste probeerde 'n knoopje voor 'n dubbeltje uit te geven, de smakker!
| |
Achtste Hoofdstuk.
Gelukkig vond ik den dag daarna een positie als linnenmeid bij een gezeten familie. Doch onge- | |
| |
lukkigerwijze moest ik mijn kamer deelen met een bejaarde, haarlooze dienstbode zonder tanden, die loensde en zich toen ik in bed wilde stappen wou ontkleeden. Ik verzette mij hiertegen om esthetische en zedelijke redenen en sprong gelijk de edelman in Leroman d'un jeune homme pauvre uit het raam, toen zij haar jakje begon los te knoopen. Ik kwam gelukkig op een plat terecht, liet mij langs een goot glijden, liep als een razende over de gracht, kwam tot adem, doorstapte de Kalverstraat, werd aangesproken door een verdacht individu die mij wou tracteeren in een melksalon - welke gruwelijke ontdekkingen, welke sociale misstanden bij dozijnen! - vluchtte en kwam eerst tot rust, toen ik op mijn oude kamer gearriveerd, de kranten en brochures uit mijn boezem kon verwijderen, mijn haar kon knippen met 'n bot nagelschaartje en 'n pijp opsteken bij welker dampen ik al deze verrassende zaken overdacht.
| |
Nawoord.
De wereld is slecht, verdorven, ellendig.
Wie er zich van wil overtuigen die verkleede zich. |
|