lichtzinnig om het totale bedrag aan te zuiveren.
Reeds herkende ik den ruiker-jog aan zijn wijze van schellen - elk vogeltje zingt zooals het gebekt, elke beertjes-leider zooals hij geluimd is - tot de catastrophe plaats had.
Op een dag luidde de schel ànders. Ik opende. Er stond een meneer, een meneer met een quitantie.
‘Asjeblief,’ zei hij.
‘Mijnheer Falkland is niet thuis,’ zei ik.
‘Ben ù dan niet mijnheer Falkland?’
‘Nee. Falkland is mijn broer.’
‘Ja dat kan wel. Maar 'k heb nòu lang genoeg geloopen’....
‘Meneer zal 't u zèker doen aanreiken.’
‘Nee, meneer. Ik ga nièt weg’....
Hij plantte zijn voet in mijn gang, tusschen mijn drempel en mijn deur.
‘U doet iets wat onrechtmatig is,’ meende ik: ‘u schijnt niet te weten dat u op het moment huisvredebreuk pleegt’....
Hij hield hardnekkig zijn voet in mijn huis. En aangezien ik oordeelde dat die positie voor hèm vrij wel lastig was, haalde ik een stoel, bood hem dien aan en verzocht hem, wanneer hij er positief op stond op mijn stoep te verwijlen, het zich gemakkelijk te maken.
Het bleek een fatsoenlijk man. Zònder herrie vertrok hij nà een sigaar opgestoken te hebben. Rooken doen ze allemaal.
* * *
Twee dagen later kwam ik in 't bezit van kapitalen en een zeer levendig berouw dreef mij naar den bloemist. Hij was niet thuis. Ruiker-jogje paste op den winkel,
‘Heb je mijn quitantie?’, vroeg ik.