en zusjes, houdt de lampen goed schoon - 't is me'n tobben als de glazen springen! - deponeert geen haren in 't eten - kortom een tref, een bòf, hooggeleerde heer.
Echter laatstelijk vertoonde zich bij haar een acuut verslordigings-proces. Mijnen looper bevuilde zij met slijkerige voeten, mijne lampeglazen sprongen, mijne aardappelen gewerden rauw. Zij had kiespijn. Ik overtuigde mij van het gat in de kies. Ik plaatste haar, mijne lamp nabij, bewerkte de holte met jodium-tinctuur - daartoe bezig ik een chemisch-zuiveren penhouder - daarna met jodium-watjes, daarna met brandewijn, daarna met aether. Daar het evenwel moeilijk is in het donker te reageeren en een mond per se duister is als een grot èn de pijn niet alleen blééf, maar mijn pogingen ten spot, stèrker werd, meende ik wel te doen haar naar een tandarts te zenden. De tandarts - tenzij de man minder nobele geld-aspiraties had, wat ik niet tot zijn nadeel wil gelooven (althans niet zonder nàder bewijs) scheen mijne meening over het lastige van het geval en over de duisternis van een mond te deelen - zond haar naar het gasthuis.
In dit gedeelte van mijn schrijven, hooggeleerde heer, komen wij aan de verklaring wàarom ik u lastig val met de ongevraagde voorstelling van mijn dienstmeisje Coba.
Het gasthuis zij ons aanknoopingspunt.
Coba begaf zich naar de kliniek, naar de schoone humane instelling waar geen onwetende, nòch met penhouders peuerende Falklanden, nòch Falklanden met jodium-tinctuur, nòch Falklanden met brandewijn of aether haar kies konden bezwadderen.
Coba trof het.
Er waren niet véel studenten.
De ‘meester’ was er met víér, verhaalde zij. En -