anzetten! Dat let ik allemaal wel op, al hou ik mijn mond. Maar dat van vannacht doet de deur toe! Half twee! Half twee! 'n Jonge man die nog geen drie weken getrouwd is! En ik zijn huishoudster. Ja, je huishoudster meneer! Maar 't is uit! uit!’
Hij, lachend, trachtte te troosten, maakte er een grapje van.
‘... Toe nu Annie, schei uit met je bedsermoen! Doe dat nu als we tien jaar ouder zijn! Als ik nu toch door Karel Toon’...
‘Maak maar geen verdere woorden vuil! Ik geloof je niet meer! En als je weten wilt hoeveel ik om mijn huwelijk maal, niet zóóveel! Niet zóóveel!’
Betoogend gaf zij de maat aan met wijsvinger en duim.
Hij lachte er tegen in.
‘Laten we naar bed gaan, opgewonden kind! We zijn toch getrouwd en ik bedrièg je toch niet!’
Zij was naar de latafel gegaan, waar zij souvenirs en kleinigheden bewaarde, zocht iets.
‘Wat zoek je nou toch? Kom ga mee naar boven?’
In haar handen hield zij de trouwacte en vinnig van gebaar, scheurde zij die aan stukken.
‘Zoo! Daar gaat je trouwacte! En nou is 't uit! Ik heb dat ding verscheurd en nou ben ik van je af!’
‘O! o! Gans!’ spotte hij: ‘als 't zóó gemakkelijk ging, bestonden huwelijken geen twee weken!’
Schreiend wierp zij de stukken op den grond, liep de trap op, de slaapkamer voorbij naar de logeerkamer, die zij afsloot.
En op de koele sprei bleef zij snikken.
Hij klopte aan. Maar ze antwoordde niet. Hij klopte ongeduldiger. Ze gaf geen antwoord. Toen - beleedigd - ging hij naar de slaapkamer, naastan, hoorde ze hoe hij zich uitkleedde, zijn horloge opwond, in bed stapte.