glas, greep toe... Mis! Vlieg ontkwam, vroolijk de kamer doorgonzend.
Op het gordijn, iets hooger, zat er nóg een. Kalm schoof Eva een stoel bij, beklom de sporten, stapte op de zitting, dreef zachtjes, listig als een slang de hand naar het diertje en dan met een ruk sloot zij het huisje harer hand. Alweer mis. De vlieg vloog weg naar de lamp.
Bedaard stapte Eva van den stoel, streek de plooien van haar japon glad, loerde opnieuw aandachtig. Op de lamp zaten er twee. Maar die kon je niet vangen. Dan had je kans de kap te breken. Op het raam was er geen. En de brommer die vloog nòg.
Wacht 'r is! Daar zat-ie op het tafelkleed bij den suikerpot. Nou heel voorzichtigjes, heel voorzichtig. Het mollig handje, gekromd als een lepel bewoog met aarzelende duwtjes, naderde den brommer.
Flap!
En alweer mis.
't Was of ze 't in de gaten hadden wat je voorhad. As kind had ze 't zoo góed gekend. Onderzoekend keek ze rond. Er zaten er wel twaalf op het plafond waar je niet bij kon en drie, vier, op de lamp. Wat waren 'r vandaag weinig. Anders zooveel. Zeker omdat 't vanmorgen geregend had. Maar op den spiegel. En nou is heel voorzichtigies.
Poeszacht met bedaarde, tastende tredjes, bang geluid te maken, sloop Eva naar den spiegel. Listig glansden haar oogjes. Nou was die 'r bij of ze kende 't heelemaal niet meer. En weer plonsde het mollige handje met een strakken haal en waaràtje, ze had 'm. En wàt 'n kanjer! Zeker 'n mannetje. Die waren altijd grooter dan de wijfies.
Slim blies zij door een heel dun tuitje van haar hand, voelde het vliegend gespartel van het diertje.