‘Ja, dat dunkt mij ook.’
‘Want we houen toch veel van mekaar.’
‘Nee mevrouw. 't Is finaal uit. Ik laat me scheiden.’
‘Och kom, laat je uitlachen!’
‘'t Was niet de eerste keer. Wàs 't de eerste keer, dan zou ik zeggen, ze heeft 't in drift gedaan. Maar je maakt 'r 'n gewoonte van. En dat hangt me de keel uit.’
‘Goed. Je heb gelijk. 't Komt niet te pas dat ik me handen uitsteek....’
‘Noem je dat je handen uitsteken? Zeg maar ranselen, mevrouw!’
‘Zóó erg was 't niet. 'k Heb je een klap gegeven...’
‘Een? Wel driè, vièr! En dat duld ik niet langer. Ik kan je niet terugslaan, want ik ben sterker dan jij. 'k Zou 't voor me vrienden niet durven weten - 'k Zou me dood schamen als ze hoorden dat ik, ik door m'n vrouw geslagen word!’
‘Hè, wat overdrijf je! Noem jij dat sláán?’
‘Ja mevrouw, sláán! En 't bewijst dat je geen recpect voor me heb, dat 't tijd wordt dat we van mekaar gaan....’
‘En wie z'n schuld is 't?’ huilde zij: ‘wie is de oorzaak? Als je niet zoo lang bij je vrienden in 't koffiehuis bleef plakken - zou je 's avonds vroeger thuis komen - zou 'r nóóit ruzie zijn! Ben je niet angeschoten geweest? Moet 'k àlles verdragen?’
‘Allemaal geen reden voor je om je man te mishandelen! - En als je 't weten wil, 'k ben bij 'n advocaat geweest....’
‘Bij 'n advocaat?’, schrikte zij.
Er kwam een tragische stilte. Dàt dee de deur dicht.
‘En als ik je nu beloof...’
‘Ik geloof je beloften niet meer... Viermaal heb je 't zelfde beloofd, vijfmaal heb je vergeten dat ik je man ben...’