‘Meneer - je ben 'n ploert!’....
‘Kan u niet verstaan’...
‘Je ben 'n schobbejak!’
‘Wat zeg u?’...
‘Ik zeg dat je een schobbejak ben!’...
‘Ik versta u niet. U praat te hard. Met wie spreek ik?’
Burksen snoof geweldig, trachtte zachter te spreken.
‘Met wie je spreekt? Met Burksen!’
‘Wat blieft u?’
‘... Ik blief niks. Je ben 'n ploert!’...
‘... Meneer,’ zei de verre stem, ‘u is onbeschaamd. Ik ken u niet’...
‘Je zal me wel leeren kennen!’ schreeuwde Burksen.
Er werd afgescheld.
Driftig draaide Burksen eenige malen aan de kruk.
‘Hallo! Hallo!’...
‘Ik zeg dat u 'n schobbejak is’...
‘Meneer ben je gezond of gek of ben je verkeerd aangesloten?’
‘Nee om de drommel niet! Ik ben de slager waar Antje bij dient’...
‘Antje’... echoode de verre stem, zachtvibreerend.
‘Ja, Antje meneer! Antje! Je ben vader geworden, mènèer!’...
‘Ach kom wat 'n gekheid’...
‘Gekheid! Gekheid!’ raasde Burksen: ‘schaam je oogen uit je kop, meneer!... 'n Eerbaar meisje waarmee jij verkeert en dat je zoo pardoes in de steek laat!’
‘Nou ja - ik kom er wel is over praten,’ zei zachtjes de stem.
‘Nee, niks praten meneer! Je trouwt haar, versta je. Ik heb bouillon laten koken en ze leit op m'n logeerkamer. Hallo! Geef je geen antwoord?’...