frenier met de paarden, een bruin en een zwart. Mijn paarden zònder eenige quaestie. Ik twijfelde er zelfs niet aan. Evenwel werd ik zeer onrustig, niet wetend hoe ik er mee aan moest. Er scheen iets in mijn leven gebroken te zijn, iets waarbij het gewone gezond verstand het aflegde.
‘Breng ze maar op, John,’ schreeuwde ik, terwijl ik den huissleutel afwierp.
Hij opende de huisdeur, nam het bruine paard bij de teugels, trok het 't portaal in. Vreemd - twee-hoog paarden! Ik liep naar de hooge, steile trap, zag John beneden wurmen. Het paard ging geweldig te keer, steigerde, bliefde zich schrap te zetten. Ik wierp een kropje salade halfwege. Het paard trappelde de trap op, greep de krop, liep weer achteruit, keek mij met zware, fonkelende oogen aan. Wat zoo'n beest 'n streken hebben kan!
‘Geef 'm 'n mep John!’, schreeuwde ik, zweetend van inspanning.
John sprong op het gezadeld paard, gaf het de sporen.
Zonder uitwerking. Het edele dier hinnikte smartelijk met de krop sla in zijn bek, weigerde pertinent.
Op het geraas kwam de juffrouw van één hoog op haar portaaltje.
‘Wat mot dat nou?’ vroeg ze zeurig.
‘Ik mot me paarden,’ lei ik uit.
‘Nou, da's wat moois voor me trappe,’ klaagde ze.
‘'k Zal je d'r wat voor geven,’ zei ik edelmoedig.
‘Nou, kijk nou is, hoe dat beest me schoone trappen bevuilt,’ begon ze te kijven.
‘Pas maar op,’ waarschuwde ik: ‘als je overreden wordt, is het te laat’....
Het paard, overjaagd door mijn palfrenier, had een sprong genomen, hamerde de trappen op alsof het huis werd afgebroken -, bleefin de kromming steken.