Maar er werd weer gestopt aan een tusschenstation en Boontje wipte er uit om een glas bier te gaan drinken.
‘Dat kon 'k oòk wel doen,’ zei Piet, den wagen uitspringend achter Boontje aan. Ze liepen op een drafje naar de koffiekamer, slurpten hun glazen met spoed, bonsden met nog natte schuimlippen terug in den coupé terwijl de trein in beweging was.
‘Nou, néé hoor,’ zei Piet, zich weder schurkend in zijn hoek.
Het begon verwondering te geven. Het was de éérste maal dat Piet, die een hartstochtelijk gokker was, niet mede deed aan het spel, terwijl hij pas veertien dagen gage ontvangen had.
‘Je ziet er bleek uit,’ lachte Boontje.
‘Hij heeft een ziekte onder de leden,’ ruw-schertste Bombag. ‘Heb je de mazelen al gehad, Piet?’....
‘Lachen jullie maar,’ gromde Piet: ‘'k ben 'r nààr an toe.’
‘Is 'r thuis mòt?’, informeerde de salon-athleet Oliveira, wakker geworden.
Piet, bij al die belangstelling, begon gedrukt te vertellen. De bolle ronding van zijn komiekig-gezicht boven den opstaanden kraag, was scherp van profiel tegen het beslagen glas van het raampje.
‘.... Me vrouw mot bevallen,’ zei hij serieussomber.
Dat gaf een algemeen gelach. Of-ie daarom zoo treurig keek? Daar feliciteerden z'm mee en dat gaf van avond 'n rondje!
Maar Oliveira, ‘the wonderful Nelson,’ vroeg goedig of er iets bijzonders aan 't handje was.
‘... Bijzonders nee,’ -, zei Piet, stroef, niet ingaande op de vroolijkheid van de anderen: ‘maar 'k zit in de zorg. In de zorg tot over me ooren... Maken jullie maar gijntjes!.... Ik weet me niet